In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in een beroepschrift dat was ingediend door de verdachte tegen een gedragsaanwijzing die door de officier van justitie was opgelegd. De gedragsaanwijzing, die op 29 juni 2018 was gegeven, hield in dat de verdachte zich voor de duur van 90 dagen diende te onthouden van contact met een bepaalde persoon, hier aangeduid als [persoon]. De verdachte was van mening dat het contactverbod disproportioneel was en verzocht om beëindiging ervan, met de stelling dat de betrokken persoon geen bezwaar had tegen contact. De raadsvrouw van de verdachte steunde dit verzoek en stelde voor om het contactverbod te laten vervallen, terwijl het toezicht door de reclassering gehandhaafd zou blijven.
Tijdens de openbare raadkamer op 8 augustus 2018 werd de zaak besproken, waarbij de officier van justitie ook aangaf dat het beroep gegrond verklaard moest worden. De rechtbank heeft de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een gedragsaanwijzing beoordeeld en vastgesteld dat deze in dit geval niet meer voldaan waren, aangezien de betrokken persoon had aangegeven contact te willen hebben met de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het contactverbod niet proportioneel was, maar dat het belangrijk was dat de verdachte contact bleef houden met de reclassering. Daarom verklaarde de rechtbank het beroepschrift gegrond en verviel het contactverbod, terwijl het reclasseringscontact behouden bleef.
De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.