ECLI:NL:RBAMS:2018:6009

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
13/741279-17 (A) + 13/746014-18 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en verkeersdelicten met voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 8 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling en verkeersdelicten. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/741279-17 (A) en 13/746014-18 (B) zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van een bromfietsster, [slachtoffer], na een verkeersongeluk dat hij op 20 april 2018 in Amsterdam veroorzaakte. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, gevorderd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. de Bruijn, vrijspraak heeft bepleit voor de meeste beschuldigingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 april 2018 [slachtoffer] heeft mishandeld door haar met kracht tegen haar helm te slaan en haar ribbenkast te stompen. Ook heeft hij de plaats van het ongeval verlaten, wat hem een overtreding van de Wegenverkeerswet opleverde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van een fiets, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de mishandeling en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet rechtstreeks verband hield met de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/741279-17 (A) + 13/746014-18 (B)
Datum uitspraak: 8 augustus 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, en van wat de gemachtigde raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, en benadeelde partij, [slachtoffer] , en haar raadsvrouw, mr. R.S.J. Hoogstraten, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging ter terechtzitting van 20 juni 2016 ten aanzien van zaak B – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
1. primair diefstal met verbreking van een fiets, toebehorende aan [naam 1] , in de periode van 1 februari 2016 tot en met 14 november 2017 te Olst;
subsidiair heling van een fiets in de periode van 1 februari 2016 tot en met 14 november 2017 te Amsterdam;
meer subsidiair verduistering van een fiets, toebehorende aan [naam 1] , op 14 november 2017 te Amsterdam;
2. mishandeling van [slachtoffer] door op haar helm/hoofd te slaan en tegen haar ribbenkast te stompen op 20 april 2018 te Amsterdam;
3. verlaten van de plaats van een ongeval op de Nassaukade en Tweede Hugo de Grootstraat te Amsterdam op 20 april 2018;
Zaak B
1. overtreden van een gebiedsverbod op 20 april 2016 te Amsterdam;
2. voorhanden hebben van een vlindermes op 20 april 2016 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het in zaak A onder 1, primair, ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken maar dat de subsidiair ten laste gelegde heling kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotities verzocht om verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde en in het zaak B onder 1 ten laste gelegde vrij te spreken. De raadsman heeft bepleit dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) niet heeft verklaard dat zij pijn heeft ondervonden door het slaan tegen haar hoofd, waardoor ten aanzien van dit deel van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde geen sprake is van mishandeling. Verdachte wist dat hij een gebiedsverbod opgelegd had gekregen, maar hij dacht dat de Singel daar niet onder viel. Hij heeft het gebiedsverbod zoals ten laste gelegd in zaak B onder 1 dan ook niet opzettelijk overtreden. Ten aanzien van het in zaak A onder 3 en het in zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen in zaak A onder 1 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte zich de fiets wederrechtelijk heeft toegeëigend. De enkele omstandigheid dat verdachte een fiets voorhanden heeft zonder hoefijzerslot en lang daarvoor is gestolen, is onvoldoende om vast te stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling dan wel verduistering van de fiets, zodat verdachte ook wordt vrijgesproken van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring van het in zaak A onder 2 en 3 en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] op 20 april 2018 tegen haar helm, en daarmee tegen haar hoofd, heeft geslagen en heeft gestompt tegen haar ribbenkast, nu dit volgt uit haar aangifte en de getuigenverklaring van [getuige] (hierna: [getuige] ). De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat geen sprake is van mishandeling ten aanzien van het slaan tegen het hoofd, omdat zij niet heeft verklaard dat zij hierdoor pijn heeft ondervonden. Zowel [slachtoffer] als [getuige] hebben verklaard dat verdachte met kracht heeft geslagen. Het is een algemene ervaringsregel dat iemand pijn ondervindt als er met kracht tegen een op het hoofd gedragen helm wordt geslagen. Dat [slachtoffer] dit niet expliciet heeft verklaard in haar aangifte maakt dat niet anders. Verder staat vast dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten.
Ook het in zaak B onder 1 ten laste gelegde acht de rechtbank bewezen. Verdachte heeft in zijn verklaring bij de politie verklaard dat hij wist dat hij een gebiedsverbod had. Hij behoort dan te weten waar hij zich niet mag bevinden. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat verdachte het verbod niet opzettelijk heeft overtreden. Verdachte droeg een vlindermes bij zich, wat niet is toegestaan, zodat ook het in zaak B onder 2 tenlastegelegde is bewezen.
Grondslag bewezenverklaring
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A
2.
op 20 april 2018 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met kracht tegen diens helm heeft geslagen, welke helm door voornoemde [slachtoffer] op haar hoofd werd gedragen, en met kracht heeft gestompt tegen de ribbenkast, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden;
3.
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam, op de Nassaukade en de Tweede Hugo de Grootstraat, op 20 april 2018 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander, te weten [slachtoffer] , letsel en schade was toegebracht;
Zaak B
1.
op 26 april 2016 te 04:45 uur te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, door of namens de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden;
2.
op 26 april 2016 te Amsterdam een wapen van categorie 1 onder 1°, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een door de burgemeester gegeven gebiedsverbod overtreden. Hierdoor heeft hij de naleving van een door het bevoegd gezag aan een burger gegeven bevel, bewust genegeerd. Verdachte heeft zich eveneens schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vlindermes, een wapen als bedoeld in de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben van een vlindermes brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Ook zou verdachte door een rood voetgangerslicht gereden met zijn fiets. [slachtoffer] , die op haar scooter reed, kon hem volgens haar verklaring niet ontwijken en is ten val is gekomen. Bij haar val heeft zij letsel bekomen, waarvan zij tot op heden last heeft, en is er schade aan haar scooter ontstaan. Kort na dit ongeval heeft verdachte [slachtoffer] mishandeld. Hiermee heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en heeft hij haar angst aangejaagd. Dit rekent de rechtbank hem zwaar aan. Vervolgens heeft verdachte de plaats van het ongeval verlaten, zonder zich te bekommeren om [slachtoffer] en zonder dat zijn identiteit kon worden vastgesteld. Zodoende heeft hij zich onttrokken aan de verantwoordelijkheid die van een verkeersdeelnemer wordt vereist, zoals onder meer het mogelijk maken van een deugdelijke schadeafhandeling.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van de misdrijven en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De rechtbank heeft ook acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij eerder voor mishandeling is veroordeeld. Verdachte is na de feiten uit 2016 nog veroordeeld, waardoor de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houdt bij de vaststelling van de strafmaat met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Om de kans op herhaling te minimaliseren, zal de rechtbank aan de straf een voorwaardelijk deel verbinden.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, verdachte vrij zal spreken van de diefstal, heling en verduistering van de fiets en gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Alles samen genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, passend en geboden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.294,00 aan materiële schadevergoeding en
€ 2.857,57 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen. Hoewel de vordering is ingediend als gevolg van de in zaak A onder 2 ten laste gelegde mishandeling, kan de vordering worden toegewezen omdat de schade ziet op het door verdachte veroorzaakte ongeluk. Het veroorzaken van deze schade kan dus worden geschaard onder het in zaak A onder 3 ten laste gelegde. Nu dit feit voldoende samenhang vertoond met de mishandeling, kan de vordering worden toegewezen. Bovendien is de vordering voldoende duidelijk en onderbouwd.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De schade die wordt gevorderd, is het gevolg van het ongeluk en niet van de mishandeling. Er is dus geen rechtstreekse schade door een strafbaar feit, namelijk de mishandeling. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering af te wijzen, omdat deze niet van eenvoudige aard is.
(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de in zaak A onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten. De door [slachtoffer] gevorderde schade is niet het gevolg van de mishandeling of van het verlaten van de plaats van het ongeval door verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 184 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 en 3 en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
mishandeling;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart de
benadeelde partij, [slachtoffer] ,
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en C.M. Berkhout, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart en N.A. Nowotny, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.