ECLI:NL:RBAMS:2018:6026

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
13.669033-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op snackbar met geweld en bedreiging

Op 22 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op een snackbar in Amsterdam op 20 april 2017. De rechtbank heeft het vonnis bij verstek gewezen, na het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2018. De officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, heeft de vordering ingediend. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld en/of afpersing van een geldbedrag van € 70,- van de snackbar. Tijdens de overval werd de eigenaresse bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, waarna de dader het geld uit de kassa heeft weggenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voldoet aan het signalement dat door de eigenaresse is opgegeven. Na de overval werd de verdachte door de politie aangetroffen met geld dat overeenkwam met het weggenomen bedrag. De moeder van de verdachte heeft verklaard dat hij de overval aan haar heeft bekend. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen geconcludeerd dat de verdachte de dader is van de gewapende overval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 5.019,91 toegewezen aan de benadeelde partij, de eigenaresse van de snackbar, voor de geleden schade door de overval.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de overval is gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten, maar dat er wel een hoog risico was dat hij zich niet aan voorwaarden zou houden. De rechtbank heeft de strafoplegging gemotiveerd en de gevolgen van de overval voor het slachtoffer in aanmerking genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669033-17 (Promis)
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[brp adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg.

2.Tenlastelegging

De verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich op 20 april 2017 heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal met geweld en/of afpersing van een geldbedrag van € 70,- van snackbar “ [naam] ” te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 20 april 2017 heeft een overval plaatsgevonden in snackbar [naam] , gelegen aan de [adres] te Amsterdam. Op dat moment was alleen de eigenaresse van de snackbar aanwezig. Bij deze overval is gedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De dader heeft een geldbedrag uit de kassa weggenomen. Daarna is de dader vertrokken en heeft de eigenaresse de politie ingeschakeld.
Het draait in deze zaak om de vraag of de verdachte de persoon is geweest die de snackbar heeft overvallen.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat de ten laste gelegde afpersing bewezen kan worden. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de aangifte blijkt dat geld is weggenomen terwijl aangeefster werd bedreigd met een vuurwapen, de dader is vervolgens weggegaan. Zij gaat uit van een afpersing omdat aangeefster onder dwang van een wapen naar de kassa is gelopen. Na de melding dat een overval is gepleegd zien verbalisanten een jongen lopen die voldoet aan het door aangeefster opgegeven signalement. Dit blijkt verdachte te zijn. Verdachte heeft bij de staande houding bezwete bakkebaarden en rent weg op het moment dat de politie een foto van hem wil maken. In zijn kleding wordt vervolgens brief- en muntgeld aangetroffen wat overeenkomt met de weggenomen coupures geld. De moeder van verdachte heeft verklaard dat verdachte de overval tegenover haar heeft bekend. Gelet op de verklaring van getuige [getuige] , is het aannemelijk dat verdachte de overval heeft gepleegd met een airsoftwapen dat van de getuige is geweest.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting is geen standpunt ingenomen, nu verdachte niet aanwezig was en zijn raadsvrouw niet gemachtigd was. In de politieverhoren heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage II van dit vonnis zijn opgenomen, gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Aangeefster heeft verklaard dat een man een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op haar hoofd heeft gezet, haar arm vastpakte en tegen haar zei: ”Ik wil geld”. Vervolgens liep zij met de man naar de kassa en pakte hij het geldbedrag – bestaande uit een biljet van 20 euro, een biljet van 10 euro, twee biljetten van 5 euro en verschillende muntstukken – uit de kassa. Zij heeft verder verklaard dat de man een grijze trainingsbroek droeg met een streep op de zijkant. De politie treft in de omgeving vervolgens een man aan, zijnde verdachte, die voldoet aan het opgegeven signalement. Verdachte heeft bezwete bakkebaarden en rent weg op het moment dat de politie een foto van hem wil maken. De politie is vervolgens achter hem aangerend en heeft hem aangehouden. Bij het doorzoeken van de kleding van verdachte wordt in zijn jas een briefje van 20 euro en een briefje van 5 euro aangetroffen. Ook heeft hij 15,90 euro aan kleingeld bij zich, waaronder 29 muntstukken van 20 eurocent. Verder blijkt dat verdachte voorafgaand aan de staande houding met een briefje van 10 euro onder andere sigaretten heeft gekocht. Op camerabeelden, van een winkel gelegen op de vluchtroute van de dader, is te zien dat een persoon langs rende met een grijze trainingsbroek aan met een streep op het bovenbeen. De moeder van verdachte heeft verklaard dat zij een foto van de overval met daarop een been in trainingsbroek heeft gezien en dat haar zoon precies dezelfde trainingsbroek heeft. Ook heeft zij verklaard dat verdachte de overval aan haar heeft bekend. Hij vertelde haar dat hij een geldbedrag had weggenomen en van dat geld sigaretten had gekocht. Ook vertelde hij haar dat hij bij de overval een balletjespistool had gebruikt en zijn gezicht had bedekt met een capuchon en sjaal. Op een later moment heeft zij van een andere zoon gehoord dat het gebruikte wapen van [getuige] is, van wie verdachte het wapen had geleend. Hierover heeft zij WhatsAppgesprekken ontvangen tussen [getuige] en een ander persoon. Tot slot heeft getuige [getuige] verklaard dat verdachte op de avond van de overval bij hem is geweest (hij woont vier straten van de overvallen snackbar vandaan) en dat hij vermoedt dat het door verdachte gebruikte wapen, een airsoftwapen, van hem was..
Nadere overwegingen
De rechtbank stelt vast dat verdachte voldoet aan het door aangeefster opgegeven signalement. Bovendien is de broek, waarover aangeefster verklaart en die te zien is op de beelden, soortgelijk aan de broek die verdachte droeg op het moment van zijn aanhouding en heeft zijn moeder verklaard dat verdachte precies zo’n trainingsbroek heeft Verder blijkt dat de bij verdachte aangetroffen biljetten en muntstukken zo goed als overeenkomen met het weggenomen bedrag uit de kassalade. Bovendien kan de rechtbank zich moeilijk voorstellen om welke andere reden verdachte 29 stukken van 20 eurocent bij zich zou dragen, dan dat hij die vlak daarvoor heeft meegenomen uit kassa van de snackbar. Daarbij komt dat verdachte zich verdacht gedroeg op het moment van de staande houding, hij rende namelijk weg op het moment dat een foto werd gemaakt. Ook had hij bezwete bakkebaarden. Tot slot blijkt uit de verklaring van de moeder van verdachte dat verdachte het plegen van de overval aan zijn moeder heeft bekend en dat hij dit heeft gedaan met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp van getuige [getuige] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de dader is geweest van de gewapende overval. Anders dan de officier van justitie concludeert de rechtbank dat sprake is van een diefstal met geweld, nu verdachte zelf het geld uit de kassa heeft weggenomen en geen sprake is geweest van het onder dwang afgeven van het geldbedrag.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 20 april 2017 te Amsterdam, in een snackbar, te weten snackbar " [naam] " gelegen aan de [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag ter waarde van in totaal ongeveer 70 euro, toebehorende aan snackbar " [naam] " (gelegen aan de [adres] ) en/of aan [persoon] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [persoon] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, voornoemde snackbar " [naam] " is binnengegaan en in die snackbar voornoemde [persoon] heeft aangesproken en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van het hoofd van die [persoon] heeft gehouden en die [persoon] bij de arm heeft vastgepakt en tegen die [persoon] heeft gezegd: "Ik wil geld" en vervolgens die [persoon] in de richting van de kassa heeft begeleid en daarbij nog steeds een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam van die [persoon] gericht heeft gehouden en bij de kassa een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van het lichaam van die [persoon] heeft gehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een snackbar en heeft zich daarbij dreigend opgesteld naar de eigenaresse van de snackbar. Gewapende overvallen van winkels en horeca gelegenheden brengen in de samenleving en voor middenstanders onrust teweeg. Het tast het gevoel van veiligheid aan. Dat deze overval grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer, blijkt ook wel uit haar slachtofferverklaring. Ze beschrijft onder meer dat ze zichzelf niet meer herkent en dat haar humor en geduld zijn verdwenen. In de avonden voelt ze zich niet meer veilig op straat of in de trein. Om haar trauma te verwerken heeft ze langere tijd therapie gevolgd. Ze heeft besloten om de snackbar en haar woning te verkopen, omdat ze zich erg angstig voelde tijdens haar werkzaamheden en niet langer in Amsterdam wil wonen. De verdachte heeft met zijn nonchalante gedrag geen rekening gehouden met de gevoelens van en de gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank krijgt geen goed beeld van de motieven van verdachte nu hij zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen, niet is verschenen bij de psycholoog die namens het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) heeft gerapporteerd en bovendien niet op de terechtzitting is verschenen om het een en ander toe te lichten.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 11 juli 2018, hieruit blijkt dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verder is acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 18 april 2018. De conclusie luidt – kort samengevat – dat bij verdachte geen aanwijzingen zijn voor een ziekelijke stoornis of voor een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is dan ook geen reden om verminderde toerekeningsvatbaarheid aan te nemen. De deskundige merkt op dat verdachte beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek. Wel zijn er een indicatiecriteria naar voren gekomen die pleiten voor de toepassing van het minderjarigenstrafrecht: betrokkene heeft er moeite mee om zijn gedrag te organiseren, handelt soms zonder na te denken en zou er baat bij hebben als een pedagogische aanpak ingezet zou kunnen worden. Tegelijkertijd wordt door de deskundige echter opgemerkt dat verdachte weliswaar baat zou kunnen hebben bij de pedagogische beïnvloeding, maar dat de mogelijkheid hiervan vermoedelijk beperkt is, vanwege de neiging van verdachte om afspraken met instanties niet na te komen.
Uit rapporten van de reclassering van 11 juli 2017, 11 april 2018 en 7 augustus 2018 volgt dat verdachte geen medewerking heeft verleend aan het opstellen van een advies door de reclassering. De reclassering heeft aangegeven dat hulpverlening hierdoor niet tot stand kon komen. Een reclasseringstraject wordt wel geïndiceerd gelet op de problemen bij verdachte en met name zijn vermoedelijke verslaving aan drugs en/of alcohol. Tegelijkertijd wordt er een zeer hoog risico gezien van het onttrekken aan voorwaarden omdat verdachte steeds afspraken niet nakomt of niet verschijnt op afspraken. Ten aanzien van de straf wordt geadviseerd tot het opleggen van een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden maar alleen als ter zitting zou blijken dat verdachte gemotiveerd is deze voorwaarden ook na te komen. Verder kan de reclassering geen uitspraak doen over de wenselijkheid van het toepassen van adolescentenstrafrecht nu er zo weinig bekend is van verdachte.
Voorts is door de rechtbank gekeken naar het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor een overval met geweld. Dit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. De rechtbank neemt dat als uitgangspunt voor de straf.
De rechtbank ziet net als de officier van justitie geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen wel houdt zij bij de strafoplegging ook rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte. De rechtbank constateert daarbij dat het strafbare feit op een amateuristische manier is uitgevoerd, de verdachte heeft bijvoorbeeld tijdens het plegen van de overval meermalen zijn excuses aan het slachtoffer aangeboden. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte beïnvloedbaar zou kunnen zijn of dat hij de gevolgen van zijn handelen mogelijk niet goed heeft kunnen overzien. Voor de rechtbank is het helaas onbekend gebleven wat verdachte tot zijn handelen heeft bewogen, nu verdachte daarover niets heeft willen verklaren en op de terechtzitting niet is verschenen. Naar de redenen van zijn handelen kan de rechtbank dus enkel gissen. Tot slot stelt de rechtbank vast dat de omvang van de geleden materiële schade beperkt is gebleven.
Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en de amateuristische wijze waarop de overval is uitgevoerd bestaat aanleiding om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en van genoemd oriëntatiepunt van het LOVS. De rechtbank komt tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Gelet op de rapporten van de Reclassering en het feit dat verdachte niet ter zitting is verschenen ziet de rechtbank geen reden om eventuele bijzondere voorwaarden op te leggen. Het risico dat verdachte de bijzondere voorwaarden niet na zal komen is te hoog. De rechtbank hoopt dat de forse strafdreiging die uitgaat van een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar, verdachte er in de toekomst van weerhoudt opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon] vordert in totaal € 5.019,91, waarvan € 19,91 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in het geheel wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Uit het schadeformulier volgt dat de benadeelde ziektekosten heeft gemaakt ten behoeve van het eigen risico. Deze kostenpost is voldoende onderbouwd en zal door de rechtbank volledig worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 augustus 2017 en 31 augustus 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit psychisch letsel heeft opgelopen. De rechtbank houdt bij de begroting van de schade rekening met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De benadeelde heeft aangegeven dat zij aan de overval een posttraumatische stress stoornis heeft overgehouden en hiervoor een langdurige behandeling heeft ondergaan. Zij heeft dit met stukken onderbouwd. Ook is gebleken dat zij telkens nog worstelt met de gevolgen van de overval, het beperkt haar om vrij te reizen en ’s avonds durft zij de straat niet meer op. De benadeelde heeft bijvoorbeeld haar snackbar verkocht vanwege de angst die zij voelde tijdens haar werkzaamheden; daarmee is een einde gekomen aan haar bedrijf dat bijna 10 jaar bestond. De rechtbank acht het gevorderde bedrag in de gegeven omstandigheden billijk en zal de immaterieel gevorderde schade in het geheel toewijzen, begroot op € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (20 april 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.019,91 (vijfduizendennegentien euro en eenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (wat betreft de materiële schade op 15 augustus 2017 en 31 augustus 2017 en wat betreft de immateriële schade op 20 april 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.Beslag

Onder de verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld op de beslaglijst in bijlage III.
Teruggave aan de rechthebbende
De in de beslaglijst opgenomen onder 1, 2 en 3 genoemde geldbedragen kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde [persoon] . Het onder de verdachte inbeslaggenomen geld bestaat immers uit de opbrengst van de door hem gepleegde overval en behoort redelijkerwijs toe aan [persoon] .

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
Verklaart het bewezene strafbaar.
Veroordeelt verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) jaar, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de
teruggave aan [persoon]van:
- de geldbedragen met goednummers 5374336, 5374337 en 5374338.
Wijst de vordering van
[persoon], wonende te Amsterdam, toe, te weten € 5.019,91 (vijfduizendennegentien euro en eenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (wat betreft de materiële schade op 15 augustus 2017 en 31 augustus 2017 en wat betreft de immateriële schade op 20 april 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[persoon]aan de Staat € 5.019,91 (vijfduizendennegentien euro en eenennegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (wat betreft de materiële schade op 15 augustus 2017 en 31 augustus 2017 en wat betreft de immateriële schade op 20 april 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 60 (zestig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C.C.M. Oude Hengel en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.M.M. van Leuven en M.N. Greeven, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2018.