ECLI:NL:RBAMS:2018:6056

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1593
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging verkeersbesluit tot weren van snorfietsen uit het Westerpark wegens onjuiste belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie van Stadsdeel West. De eiseres heeft beroep ingesteld tegen een verkeersbesluit dat snorfietsen uit het Westerpark wilde weren door het gebied aan te wijzen als voetgangersgebied. Dit besluit was genomen op basis van een eerder besluit van 5 juli 2017, waarbij verkeersborden werden geplaatst die het fietsen toestonden maar snorfietsen verboden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verkeersbesluit niet de belangen van fietsers heeft meegewogen, ondanks het feit dat het Westerpark deel uitmaakt van het zogenaamde 'Plusnet fiets', een netwerk van belangrijke fietsverbindingen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van fietsers onvoldoende zijn afgewogen, wat in strijd is met de artikelen 3:4 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor komt het bestreden besluit in aanmerking voor vernietiging. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van fietsers wel in de afweging worden betrokken. Tevens is bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht vergoed moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/1593

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en

het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie van Stadsdeel West, verweerder

(gemachtigde: [naam] )

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2017 (het primaire besluit), gepubliceerd in de Staatscourant van
19 juli 2017 [1] , heeft verweerder door het plaatsen van verkeersborden conform model G7 zone van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) het Westerpark , bij de toegangswegen, met de tekst op de onderborden: Fietsen is toegestaan, snorfietsers verboden, aangewezen als voetgangersgebied.
Bij besluit van 16 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder verwijzing naar het (ongedateerde) advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018. De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaken geregistreerd onder nummers AMS 17/7270 en 18/4350. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting namens verweerder aanwezig [naam] , werkzaam bij de [functie] en [naam] , [functie] .
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1. Feiten en omstandigheden
1.1.
Het primaire besluit strekt ertoe om snorfietsen te weren uit het Westerpark door het aanwijzen van het Westerpark als voetgangersgebied, door het plaatsen van verkeersborden conform model G7 zone van Bijlage I van het RVV 1990 het Westerpark , bij de toegangswegen, met de tekst op de onderborden: Fietsen is toegestaan, snorfietsers verboden. Deze bebording was voordat het primaire besluit werd genomen al aanwezig, maar daar lag geen verkeersbesluit aan ten grondslag. Het primaire besluit strekt tot formalisering van de voordien feitelijk bestaande situatie dat het Westerpark een voetgangersgebied is. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het (ongedateerde) advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft het bestreden besluit in beroep gemotiveerd betwist.
2. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van het wettelijk kader dat is opgenomen in de bijlage, welke deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] (hierna: de Afdeling) volgt dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt. De absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft niet te worden aangetoond. Voldoende is dat de aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2 van de WVW 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakte op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
De rechter zal zich bij de beoordeling van een verkeersbesluit terughoudend moeten opstellen en moeten toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
3.2.
Door eiseres is niet aangevoerd dat het verkeersbesluit strijdig zou zijn met enig wettelijk voorschrift. De rechtbank zal dus alleen beoordelen of sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat verweerder niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat het verkeersbesluit tot doel heeft snorfietsen te weren uit het Westerpark . Tussen partijen is niet in geschil dat door het Westerpark het zogenaamde ‘Plusnet fiets’ loopt. Blijkens het beleidskader verkeersnetten van de gemeente Amsterdam van 24 januari 2018 [3] , paragraaf 3.2, wordt daaronder verstaan:
‘het netwerk met de belangrijkste doorgaande fietsverbindingen die zeer intensief worden gebruikt. Het zijn de belangrijkste verbindingen tussen stadsdelen en met de regionale fietsroutes naar aangrenzende gemeenten en de groen- en recreatiegebieden rondom de stad. Fietsers moeten snel, veilig en comfortabel van A naar B kunnen fietsen. Voorwaarde daarbij is dat fietsers weinig hinder hebben van overige verkeersdeelnemers, snel kunnen doorstromen bij kruispunten en dat er voor fietsers voldoende ruimte is om elkaar te passeren.’
3.4.
Eiseres heeft aangevoerd dat het verkeersbesluit geen rekening heeft gehouden met het belang van fietsers, met name niet waar het gaat om het belang van de doorstroming van het fietsverkeer en dat door de aanwijzing van Plusnet-fiets routes als voetgangersgebied de rechtspositie van fietsers zwakker wordt. Als een fietser iemand aanrijdt op het voetpad heeft deze een slechtere juridische positie dan wanneer deze een voetganger aanrijdt op het fietspad, aldus eiseres. Eiseres voert verder aan dat voetgangers nu de ruimte in het Westerpark claimen. Dit blijkt onder andere uit het houden van feesten en evenementen in het Westerpark . De gemachtigde van verweerder heeft dit laatste niet weersproken.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat het doel van het verkeersbesluit is het weren van alle, ook elektrische, snorfietsers uit het Westerpark . Dit besluit heeft ook gevolgen voor fietsers. Vóór 2012 beschikten voetgangers en fietsers in het Westerpark ieder over hun eigen weggedeelten. In het jaar 2012 is bij wijze van proef besloten dat het Westerpark in zijn geheel een voetgangersgebied wordt, waarbij fietsen is toegestaan en snorfietsers verboden zijn. Bij het primaire besluit is deze situatie geformaliseerd.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen van fietsers niet kenbaar in de besluitvorming heeft meegewogen. Nu verweerder deze belangen niet kenbaar in de belangenafweging heeft betrokken, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 3:4, eerste lid, Awb. Dit klemt temeer nu door het Westerpark het ‘Plusnet fiets’ loopt en dit fietsnet speciale waarborgen voor fietsers kent, zoals omschreven in rechtsoverweging 3.3. Daardoor is het bestreden besluit tevens in strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel. Het bestreden besluit komt daarom in aanmerking voor vernietiging.
3.7.
De rechtbank volgt verweerder niet in de stelling dat de belangen van de fietsers niet hoefden te worden meegewogen in de besluitvorming omdat zich sinds de proef waarbij het Westerpark is aangewezen als een voetgangersgebied geen ongelukken hebben voorgedaan. Deze gestelde omstandigheid doet namelijk niet af aan de eisen die op grond van de Awb gelden voor door bestuursorganen te nemen besluiten of de conclusie dat daaraan in dit geval niet is voldaan.
3.8.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het is genomen in strijd met de artikelen 3:4, eerste lid en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het primair aan verweerder is om de belangen van fietsers in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar kenbaar mee te wegen. Meer in het bijzonder zal verweerder zich dienen uit te laten over hoe de aanwijzing van het Westerpark als voetgangersgebied zich verhoudt tot de omstandigheid dat door dit park door het ‘Plusnet fiets’ loopt. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3.9.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
3.10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat eiseres zich niet heeft laten bijstaan door een professionele rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z Achouak el Idrissi, voorzitter, en mr. M.J. van den Bergh en mr. D. Bode, leden, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2018.
griffier de voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. De uitspraak is daarom ondertekend door mr. D. Bode
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Ingevolge artikel 3:4, eerste lid, van de Awb weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
Ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WVW 1994 kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. (…);
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid, van genoemd artikel kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. (…).
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WVW 1994 geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Voetnoten

1.Stcrt. 2017, 41991.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:300 en van 12 september 2012, ECLI:NL:RVS:BX7109.
3.Hierin staat op welke plekken in de stad prioriteit wordt gegeven aan voetgangers, fietsers, openbaar vervoer of auto’s en welke eisen worden gesteld aan de infrastructuur. De gemeente Amsterdam maakt