ECLI:NL:RBAMS:2018:61

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
C/13/626989 / HA ZA 17-371
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intellectuele eigendomsrechten en onrechtmatig handelen rondom het Dappermarkt-logo

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam, hebben de eiseressen, de Belangenvereniging Marktondernemers Dappermarkt (BMD) en de Stichting Koopcentrum Dappermarkt (SKD), een rechtszaak aangespannen tegen twee gedaagden, waaronder een marktkoopman en zijn echtgenote. De kern van het geschil betreft de intellectuele eigendomsrechten op het logo van de Dappermarkt. De eiseressen claimen dat de gedaagden onrechtmatig gebruik maken van dit logo en vorderen diverse verklaringen voor recht en geboden, alsook schadevergoeding. De procedure is gestart na een reeks van correspondentie waarin de gedaagden werden aangesproken op hun vermeende inbreuken op de auteurs- en merkrechten van de eiseressen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde marktkoopman, die eerder bestuurslid was van BMD, een onthoudingsverklaring heeft ondertekend waarin hij erkent dat BMD de auteursrechthebbende is op het Dappermarkt-logo. Ondanks deze erkenning, heeft de rechtbank geoordeeld dat er nog steeds een belang bestaat bij de vorderingen van BMD c.s. met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten, maar dat de gedaagden niet hebben voldaan aan de eisen die in eerdere correspondentie zijn gesteld. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding en de mogelijkheid van een minnelijke oplossing aangemoedigd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/626989 / HA ZA 17-371
Vonnis van 10 januari 2018
in de zaak van
1. de vereniging
BELANGENVERENIGING MARKTONDERNEMERS DAPPERMARKT,
gevestigd te Amsterdam,
2. de stichting
STICHTING KOOPCENTRUM DAPPERMARKT,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen,
advocaat mr. D. van Eek te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Diemen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. D.H.S. Donk te Amsterdam.
Eiseressen zullen gezamenlijk worden aangeduid als BMD c.s. en indien afzonderlijk bedoeld als BMD onderscheidenlijk SKD. Gedaagden zullen gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagden] . en indien afzonderlijk bedoeld als [gedaagde 1] onderscheidenlijk [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 augustus 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 november 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
BMD komt op voor de belangen van markt(kraam)ondernemers op en rond de Dappermarkt te Amsterdam. SKD is een overkoepelend orgaan voor het winkelgebied rondom de Dappermarkt, inclusief de Dappermarkt zelf. De respectieve werkzaamheden van beide rechtspersonen lopen feitelijk in elkaar over.
2.2.
[gedaagde 1] is marktkoopman. Van 11 april 1997 tot 8 oktober 2004 was hij bestuurslid van BMD, en van 30 juli 2002 tot 31 juli 2009 van SKD. [gedaagde 2] is zijn echtgenote. Op haar naam staat een eenmanzaak met als handelsnamen “ [naam eenmanzaak ] ” (hierna: [naam eenmanzaak ] ) en “ [naam eenmanzaak ] ”.
2.3.
Sinds 2001 gebruikt BMD het volgende logo (onder meer als briefhoofd en sinds 2011 in een iets gewijzigde vorm ook als (feest)straatverlichting boven de Dappermarkt:
2.4.
[gedaagde 1] heeft als extern adviseur diverse betaalde werkzaamheden verricht voor SKD en BMD, voor SKD op basis van een schriftelijke overeenkomst en voor BMD op basis van een mondelinge overeenkomst. Deze werkzaamheden zijn in ieder geval per 31 december 2016 door [gedaagde 1] beëindigd. Uit hoofde van dit adviseurschap heeft [gedaagde 1] facturen aan SKD verstuurd, waaronder nummer 20161003/A voor een bedrag van
€ 2.359,50 en 2016926/A voor een bedrag van € 1.996,50. Het totaal van deze twee specifieke facturen, een bedrag van € 4.356,-, is door SKD aan [gedaagde 1] voldaan.
2.5.
Ten tijde van zijn adviseurschap heeft de zoon van [gedaagde 1] een Facebookpagina ter promotie van de Dappermarkt beheerd. Medio 2016 is het beheer overgedragen aan een door het bestuur van BMD aangewezen beheerder. In diezelfde periode is [gedaagde 1] zelf een aan de Dappermarkt gewijde Facebookpagina begonnen.
2.6.
Op briefpapier van [naam eenmanzaak ] schreef [gedaagde 1] aan SKD op 1 juli 2016:
“Rond de oprichting en start van [SKD] in 2012 is een logo voor de Dappermarkt ontworpen door [naam eenmanzaak ] (...).
Dit logo is in 2005 als intellectueel eigendom van [naam eenmanzaak ] (...) geregistreerd voor een periode van 10 jaar en onlangs weer als zodanig verlengd.
Gedurende mijn periode, eerst als voorzitter en later als adviseur van zowel BMD en SKD is het gebruik van het Dappermarkt logo door [naam eenmanzaak ] (...) vrijgesteld van gebruiksrechten.
Na het per 31 december 2016 beëindigen van mijn adviseursovereenkomst met de SKD vervalt ook de vrijstelling voor gebruiksrechten.
Met betrekking tot de gebruiksrechten van het Dappermarkt logo wordt de SKD – en daarmee ook de BMD – alsmede iedere willekeurige rechtspersoon, in de gelegenheid gesteld in contact te treden met ondergetekende over de gebruiksrechten van het Dappermarkt logo.
Onbevoegd gebruik na 31 december 2016 zal via rechtsmiddelen worden bestreden met aansprakelijkheidsvorderingen vanwege onrechtmatig gebruik en inbreuk op de auteursrechten en intellectueel eigendom.
Vriendelijke groeten,
[gedaagde 1] – [naam eenmanzaak ] (...).”
2.7.
Bij brief van 15 november 2016 heeft een door [gedaagden] en hun zoon ingeschakelde advocaat onder meer aan BMD c..s. geschreven met betrekking tot het logo:
“(...)
De heer [naam 1] is auteursrechthebbende op dit Logo en daaarnaast beschikken clënten over een modelregistratie op het betreffende Logo. (...).
(...).
Cliënten hebben recentelijk tot hun grote verbazing moeten constateren dat u er toe bent overgegaan om een merkaanvraag van het Logo in te dienen. Vast staat dan ook dat u voorbij gaat aan de intellectuele eigendomsrechten van derden en niet bereid bent om deze te respecteren. Door dergelijk hanndelen maakt u inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten, waaronder de auteursrechten en modelrechten van cliënten en handelt u onrechtmatig jegens hen. (...).
Gezien het voorgaande geldt dat u gehouden bent om iedere inbreuk op de auteurs- en modelrechten van cliënten, alsmede uw onrechtmatig handelen jegens hen met onmiddellijke ingang te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden.
(....).”
De brief besluit vervolgens met een gespecificeerde sommatie.
2.8.
Bij brief van 15 december 2016 heeft de raadsman van BMD c.s. in reactie hierop de intellectueel eigendomsrechtelijke claims van [gedaagden] . en hun zoon betwist, en [gedaagden] . gesommeerd om vóór 20 december 2016 aan de volgende eisen te voldoen:
“a. Mevrouw [gedaagde 2] zal binnen een week na dagtekening van
deze brief de merkinschrijving met nummer 0999186 hebben laten
doorhalen;
b. De heer [gedaagde 1] zal binnen een week na dagtekening van deze brief
het model met inschrijvingsnummer 86555-01 blijvend uit het Benelux
register hebben laten doorhaten;
c. De heer [gedaagde 1] zal uiterlijk op 20 december 2016 de pagina
[facebookpagina] blijvend hebben opgeheven en
geen andere website oprichten waarmee hij de indruk wekt bij de
organisatie van de Dappermarkt betrokken te zijn;
d. De heer [gedaagde 1] zal geen enkel ander merk of model laten registreren
met daarin het woord Dappermarkt’, of een daarmee overeenstemmend
teken;
e. De heer [gedaagde 1] zegt toe geen enkele verdere juridische stappen
ondernemen met betrekking tot de Dappermarkt, noch tegen BMD, noch
SKD, noch tegen derden én ook op geen enkele wijze de indruk naar
derden (waaronder de Gemeente Amsterdam) wekken dat hij betrokken
is bij de organisatie van de Dappermarkt of op enigerlei wijze bij die
markt betrokken is.”
2.9.
[gedaagden] . hebben niet vóór de in de brief genoemde datum aan de sommatie voldaan. De discussie tussen partijen met betrekking tot de over en weer geclaimde intellectuele eigendomsrechten is integendeel nog geruime tijd door gevoerd. Bij brief van 13 februari 2017 heeft de raadsman van BMD c.s. [gedaagden] . gesommeerd om een bijgevoegde onthoudingverklaring vóór 15 februari 2017 te ondertekenen en te retourneren. Deze sommatiebrief bevat onder meer de volgende zin:
“Nadat is gebleken dat de heer [gedaagde 1] geen auteursrechten bezit die op het Dappermarkt-logo rusten, heeft hij de zaak verder laten rusten (...).”
[gedaagden] . heeft niet voor de genoemde datum aan deze sommatie voldaan.
2.10.
Op 8 februari 2017 heeft [gedaagde 1] het beheer van de eerder door hem (althans zijn zoon) aan BMD overgedragen Facebookpagina weer overgenomen, zonder instemming van BMD. Het beheer is op 19 maart 2017 weer teruggekomen in de handen van BMD.
2.11.
Na betekening van de dagvaarding in deze zaak (29 maart 2017), namelijk op 11 april 2017 (één dag vóór het aanbrengen van de zaak), hebben [gedaagden] . een onthoudingsverklaring ondertekend en aan BMD c.s. doen toekomen. Deze luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(...)
[gedaagden] . bevestigen hierbij dat:
(i) BMD auteursrechthebbende is op het Dappermarkt Logo;
ii) BMD en SKD geen inbreuk maken op de auteursrechten van [gedaagden] .;
(iii) het beheer van de Facebook pagina [facebookpagina] reeds door BMD is overgenomen;
iv) [gedaagden] . de Dappermarkt niet voor zichzelf als onderscheidingsteken hebben gebruikt en aldus geen inbreuk hebben gemaakt op de Dappermarkt merken; en
(v) De inschrijving van het Benelux model met nummer 86555-01 binnen 10 (zegge: tien) dagen na heden wordt doorgebaald.
II. [gedaagden] . alle auteursrechten en Benelux merkrechten van Dappermarkt (zullen)
respecteren en deze ook in de toekomst zullen blijven respecteren.
III. [gedaagden] . bereid zijn om voor iedere keer of iedere dag dat hij of zij in strijd handelt met het hiervoor onder II bepaalde om ten behoeve van BMD een onmiddellijk opeisbare boete te voldoen van € 1.000,-- (zegge: duizend euro).
IV. [gedaagden] . er in het licht van deze Onthoudingsverklarïng op vertrouwen dat BMD en SKD de voorgenomen dagvaardingsprocedure bij rechtbank Den Haag niet zullen aanbrengen.”

3.Het geschil

3.1.
BMD c.s. vordert, samengevat, na vermindering van eis, diverse verklaringen voor recht en geboden (op straffe van een dwangsom) die alle te maken hebben met (beweerdelijke inbreuken door [gedaagden] . op) de diverse door BMD c.s., althans BMD in te roepen intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot het Dappermarkt. Ook vordert zij een verklaring voor recht met betrekking tot, kort gezegd, het beweerdelijk onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] rondom de Facebookpagina van de Dappermarkt en zijn eigen versie daarvan. Voorts vordert BMD c.s. (terug)betaling door [gedaagden] . van een bedrag van
€ 4.724,48, het bedrag van de hiervoor onder 2.4. bedoelde facturen die volgens BMD c.s. onverschuldigd betaald zijn. Tot slot vordert zij [gedaagden] . te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alsmede in de kosten van het geding als bedoeld in artikel 1019h Rv.
3.2.
[gedaagden] . voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vorderingen met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten

4.1.
BMD c.s. stelt zich op het standpunt dat zij – de hiervoor onder 2.11 deels weergegeven onthoudingsverklaring ten spijt – nog immer belang hebben bij toewijzing van hun vorderingen voor zover die zien op (inbreuken op) intellectuele eigendomsrechten. In dit kader voert zij aan dat in de onthoudingsverklaring geen financiële vergoeding is opgenomen, dat deze “allerle slordig- en onjuistheden” bevat en dat [gedaagde 1] nog immer stelt dat hij auteursrechten bezit op het logo.
4.2.
Dit betoog faalt (met uitzondering wat betreft de gevorderde schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zie daaromtrent hierna). Niet valt in te zien waarom er nog een zelfstandig belang bestaat bij de door BMD c.s. gewenste veroordelingen op dit punt, nu de onthoudingsverklaring immers alle door BMD c.s. ingeroepen rechten op straffe van een boete eerbiedigt. In die zin is die discussie anders dan BMD c.s. stelt wel degelijk geëindigd. Wat de motieven van [gedaagden] . zijn om tot die eerbiediging te komen is niet relevant. Evenmin kan hieraan af doen dat [gedaagden] . niet bereid is gebleken om eventuele schade te vergoeden; een onthoudingsverklaring ziet hier naar zijn aard niet op. Ook de gememoreerde “slordig- en onjuistheden” maken een en ander niet anders. De kern is het deel zoals hiervoor weergegeven onder 2.11. Dat ook die kern slordig- en of onjuistheden bevat die de waarde van de daarin gedane bevestigingen/toezeggingen ondergraven, is gesteld noch gebleken. Dat brengt mee dat de vorderingen voor zover die zien op intellectuele eigendomsrechten (in de dagvaarding gerubriceerd onder 1.a., 1.b., 1.d., 2.a, 2.b.) niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.3.
Reeds thans dient met betrekking tot de afwijzing en de mogelijke gevolgen voor de kostenveroordeling echter wel het volgende te worden overwogen. Het handhaven van de onder 4.2. bedoelde vorderingen is weliswaar zonder goede grond geschied, maar dat neemt niet weg dat tegelijkertijd [gedaagden] . eerst tot afgifte van de onthoudingsverklaring is gekomen na het uitbrengen van de dagvaarding. Enige rechtvaardiging voor die handelwijze is niet gegeven. Dat [gedaagden] . geen sommatiebrief zou hebben ontvangen vóór de dagvaarding is niet juist. Evenmin kan [gedaagden] . zich er – zoals ter comparitie nog is geschied – op beroepen dat hij de zaak al eerder had laten rusten en dat dat ook zou blijken uit een daarop betrekking hebbende zin in de sommatiebrief van BMD c.s. van 13 februari 2017 (zie hiervoor onder 2.9.). Gesteld noch gebleken is immers dat [gedaagden] . zich reeds toen ondubbelzinnig had uitgelaten op de wijze als later is geschied in de onthoudingsverklaring (hetgeen wel op zijn weg had gelegen), dan wel dat BMD c.s. op andere gronden niets meer van hem te duchten had.
Facebookpagina
4.5.
De onrechtmatigheid van de handelwijze van [gedaagden] ., althans [gedaagde 1] , met betrekking tot de Facebookpagina van de Dappermarkt (waarvan hij het beheer zonder toestemming van BMD c.s. tijdelijk heeft teruggenomen), alsmede met betrekking tot de door hem opgerichte “schaduwpagina”, is door [gedaagden] . niet, althans onvoldoende bestreden. Dat de situatie inmiddels weer is teruggedraaid doet hier niet aan af. De hierop gerichte verklaring voor recht is in beginsel toewijsbaar. Nu de onthoudingsverklaring hier niet met zoveel woorden op ziet is ook het gevorderde hierop betrekking hebbende gebod voor de toekomst in beginsel toewijsbaar. Voor zover een en ander schade voor BMD c.s. heeft opgeleverd die voor vergoeding in aanmerking komt, geldt hetgeen hierna daaromtrent zal worden overwogen.
Onverschuldigde betaling
4.6.
Met betrekking tot de gevorderde (terug)betaling van volgens BMD c.s. louter onder druk van incassomaatregelen betaalde facturen heeft BMD c.s. als grondslag gesteld dat “ [gedaagde 1] (...) niets [heeft] gedaan voor dat geld”. Er nog van afgezien dat [gedaagde 1] dat gemotiveerd betwist, kan die stelling in dit geval niet tot terugbetaling leiden. Beslissend is immers of er zonder rechtsgrond is betaald, hetgeen niet het geval is op grond van de rechtsverhouding die tussen [gedaagde 1] en BMD c.s., althans SKD bestond (zie hiervoor onder 2.4.). Niet betwist is dat de facturen in het kader van die rechtsverhouding zijn gestuurd. Een eventuele tekortkoming in de prestatie van [gedaagde 1] terzake kan niet via de grondslag onverschuldigde betaling worden teruggevorderd.
Schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
4.7.
Volgens BMD c.s. heeft de handelwijze van [gedaagde 1] zowel met betrekking tot het logo als met betrekking tot de Facebookpagina tot schade aan de zijde van BMD c.s. geleid. Een en ander heeft onrust veroorzaakt en het ondernemingsklimaat negatief beïnvloedt. Om die reden vordert zij verwijzing naar een schadestaatprocedure. [gedaagden] . heeft deze vordering niet, althans onvoldoende afzonderlijk betwist. Nu op zichzelf de aanwezigheid van tenminste enige schade voldoende aannemelijk is, is de hierop gerichte vordering dan ook in beginsel toewijsbaar. Niet valt echter in te zien dat deze schade – indien aanwezig - niet reeds thans in deze procedure begroot zou kunnen worden. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol, om BMD c.s. in de gelegenheid te stellen de schade voor zover reeds thans aanwezig te specificeren en te onderbouwen. Ook verzoekt de rechtbank om nader in te gaan op de vraag of, en zo ja, in hoeverre, ook [gedaagde 2] voor die schade aansprakelijk kan worden gehouden. [gedaagden] . mag daarop eveneens bij akte reageren. De rechtbank geeft partijen echter met nadruk in overweging om het geschil nu eindelijk te beëindigen en geen geld en energie meer te steken in een verdere juridisering van het tussen hen voorgevallende, maar in een minnelijke oplossing.
4.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
Verwijst de zaak naar de rol van
7 februari 2018, voor het nemen van een akte aan de zijde van BMD c.s., als hiervoor bedoeld onder 4.7.;
5.2.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Thomas en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: JT