ECLI:NL:RBAMS:2018:6167

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
13/751100-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak met betrekking tot drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure naar aanleiding van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten op 16 mei 2017. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko en thans gedetineerd, wordt verdacht van betrokkenheid bij de invoer van een grote hoeveelheid verdovende middelen vanuit Nederland naar Italië in december 2013. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 3 juli 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet, met inachtneming van de noodzaak dat de opgeëiste persoon duidelijk moet zijn over de beschuldigingen tegen hem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen, wat ook naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft de garantie van de Italiaanse autoriteiten geaccepteerd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW overwogen, maar heeft besloten dat de overlevering kan plaatsvinden op basis van de argumenten van de officier van justitie. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Italiaanse autoriteiten toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden zijn die zich daartegen verzetten. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751100-18
RK-nummer: 18/2882
Datum uitspraak: 17 juli 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 mei 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 mei 2017 door
the Court of Rome, Office of the Judge for Preliminary Investigations(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres],
thans gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 juli 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Bouman, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Order of preliminary custody in prison van 27 april 2017, uitgevaardigd door
the Judge for Preliminary Custody attached to the Court of Rome, met kenmerk: Proc. Pen. 29671/16 Registro G.I.P.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Italië strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid EAB

De raadsvrouw heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat nadere informatie moet worden verstrekt over het feit waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht. De handelingen van de opgeëiste persoon worden immers niet omschreven, zodat onduidelijk is wat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het omschreven drugstransport is. Ook de tijdsaanduiding is niet duidelijk genoeg omschreven, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij de invoer van een grote hoeveelheid verdovende middelen (72,5 kilo hasj en 6 kilo cocaïne) vanuit Nederland in Italië in december 2013, waarbij de opgeëiste persoon zou hebben bemiddeld tussen de kopers en leveranciers van de verdovende middelen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omschrijving in het EAB voldoet aan voornoemde vereisten. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het EAB strekt tot overlevering ten behoeve van een vervolging en plaats vindt in het kader van (verder) strafrechtelijk onderzoek in Italië. De rechtbank merkt verder op dat niet is vereist dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de gronden van de verdenking vermeldt. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Director Generalvan het Italiaanse Ministerie van Justitie heeft op 26 juli 2018 de volgende garantie gegeven:
Please be informed that the requirement provided for by Article 5, paragraph 3, of the Council Framework Decision no 2002/584/JHA of 13 June 2002, is complied with by Italy, as requested by the Kingdom of the Netherlands.
Therefore [opgeëiste persoon] will be sent back to the Kingdom of the Netherlands, for the execution of the penalty possibly imposed on him by the Italian Judicial Authority.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • onderzoek is in Italië aangevangen;
  • bewijsmiddelen bevinden zich in Italië;
  • verdovende middelen zijn in Italië in beslag genomen;
  • medeverdachten bevinden zich in Italië.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Italiaanse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Court of Rome, Office of the Judge for Preliminary Investigationsten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juli 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.