ECLI:NL:RBAMS:2018:6212

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
C/13/648188 /HA RK 18/156
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een bestuursrechter in een civiele procedure met betrekking tot de afwijzing van een bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2018 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. A.M. van der Linden-Kaajan, bestuursrechter te Amsterdam. Het verzoek tot wraking was ingediend naar aanleiding van een zitting op 3 mei 2018, waar de verzoeker en zijn gemachtigde zich benadeeld voelden door de gang van zaken en de vragen die door de rechter en de griffier werden gesteld. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door hem en zijn gemachtigde niet de gelegenheid te geven om uit te praten en dat het proces-verbaal van de zitting niet correct was. De rechter heeft echter betoogd dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat de vragen die gesteld werden, relevant waren voor de zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat het proces-verbaal een zakelijke weergave is van de zitting en dat er geen bewijs was voor de claims van de verzoeker. De rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door de verzoeker naar voren waren gebracht, geen grond voor wraking vormden. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het ter zitting van 3 mei 2018 gedane en onder rekestnummer
C/13/648188 /HA RK 18/156 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, gemachtigde: [gemachtigde] ,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. A.M. van der Linden-Kaajan, bestuursrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het proces-verbaal van de zitting van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2018, door verzoeker ontvangen op 25 mei 2018;
  • de brief van 18 mei 2018 van de gemachtigde ingekomen ter griffie op 23 mei 2018;
  • de brief van de gemachtigde van 3 juni 2028 met bijlagen ingekomen ter griffie op 4 juni 2018.
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 juni 2018, waar de rechtbank de rechter, vergezeld door een collega, en verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde heeft gehoord.

2.De feiten

2.1
Bij de rechter is in behandeling het beroep van verzoeker, in zijn hoedanigheid van eiser, tegen de afwijzing van zijn bezwaar tegen het besluit 14 juli 2017 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, als verweerder, om de bijstandsuitkering van verzoeker per 31 maart 2017 gedurende één maand te verlagen met 100 procent (zaaknummer AMS 18/825).
2.2
Blijkens het proces-verbaal van 3 mei 2018 heeft de rechter na aanvang van de zitting tegen verzoeker en zijn gemachtigde gezegd:
“Ik wil deze zitting beginnen met het stellen van een aantal vragen, daarna krijgt u gelegenheid om nog naar voren te brengen wat niet aan de orde is geweest.”
2.3
In de loop van de mondelinge behandeling heeft de rechter blijkens het proces-verbaal tegen verzoeker en zijn gemachtigde gezegd:
“ Ik heb u, eiser en gemachtigde van eiser, nu meerdere keren gevraagd of u mij en de gemachtigde van verweerder wil laten uitpraten. Ik vraag het u nu nog een laatste keer, anders kan ik uw zaak niet behandelen. Ik wil ook kunnen horen wat de gemachtigde van verweerder te zeggen heeft. Als u steeds blijft onderbreken, ga ik een einde aan de behandeling maken of ga ik u verzoeken de zaal te verlaten zodat ik de gemachtigde van verweerder kan verstaan.”
2.4
De griffier heeft op enig moment de vraag gesteld:
“Het traject met [ ] was gericht op arbeidsinschakeling, maar blijkt ook ergens uit dat het traject gericht was op uitstroom naar fulltime arbeid?”
2.5
Blijkens het proces-verbaal heeft de rechter aan het einde van de mondelinge behandeling meegedeeld:
“Ik denk dat alles nu wel gezegd is en dat ik het onderzoek kan gaan sluiten.”
De gemachtigde van eiser:
“Ik heb nog een pleitnotitie”.
De rechter:
“Op zich is het niet gebruikelijk dat een pleitnotitie wordt opgesteld. Heeft u daar kopieën van voor verweerder en de rechtbank?”
De gemachtigde van eiser:
“Nee, maar ik wil dit nu nog voorlezen.”
De rechter:
“Dan laat ik de griffier de bode bellen om kopieën te maken voor de gemachtigde van verweerder en de griffier om mee te lezen.”
Eiser:
“U heeft mijn vader beloofd dat hij het laatste woord zou krijgen en nu mag hij niets meer zeggen. U komt uw afspraken niet na.”
Gemachtigde eiser:
“Ik wil dit nu voorlezen. Ik wil u wraken.”
Rechter:
“Dat betekent dat ik nu geen kopieën meer kan maken zodat u uw verhaal kunt voordragen. Mevrouw de bode, u kunt dus weer gaan. Op grond waarvan wilt u mij wraken? Wat is de reden?”
Gemachtigde eiser:
“Omdat u mij niet laat uitpraten.”
Eiser:
“U bent bevooroordeeld. Er was toegezegd dat mijn vader het laatste woord mocht hebben. Die afspraak bent u niet nagekomen.”

3.De gronden van het verzoek

3.1
Verzoeker heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft de schijn van partijdigheid gewekt doordat de rechter aan het einde van de mondelinge behandeling de gemachtigde van verzoeker niet meer het woord wilde geven. De rechter heeft zich daarmee onbetrouwbaar getoond, omdat zij bij aanvang van de mondelinge behandeling had beloofd dat zij de gemachtigde nog het laatste woord zou geven. De pleitnota moest wel worden voorgedragen omdat het ging om een samenvatting van persoonlijke aantekeningen van de gemachtigde van verzoeker, die niet geschikt was om te kopiëren. Daar komt nog bij dat de rechter meerdere malen tijdens de zitting de gemachtigde van verzoeker niet de gelegenheid gaf om uit te praten, hoewel verzoeker dat wel had gevraagd. De gemachtigde van verzoeker heeft bij de behandeling van het wrakingsverzoek desgevraagd verklaard dat hij bij het begin van de zitting al te kennen had gegeven dat hij een stuk wilde voorlezen maar toen niet heeft vermeld dat het ging om een pleitnota.
3.2
Het proces-verbaal van de zitting is geen juiste weergave van wat er tijdens de zitting is gebeurd. Belangrijke opmerkingen van de rechter, in het bijzonder uitspraken die getuigen van haar partijdigheid, de griffier en gemachtigde van verzoeker zijn niet juist vermeld of zijn gewoon weggelaten. Ook is de volgorde van de gebeurtenissen gewijzigd. In het proces-verbaal is ook niet correct vermeld dat de gemachtigde van verzoeker de gelegenheid zou krijgen om de pleitnota aan het einde van de zitting voor te lezen. Dit is verzoeker ook gebleken uit de geluidsopnames die hij tijdens de zitting heeft gemaakt. Daarvan is overigens mededeling gedaan aan de rechter ter zitting. Volgens verzoeker is het proces-verbaal bewust onvolledig opgesteld zodat de rechter bij de behandeling van het wrakingsverzoek in een betere positie zou komen te verkeren.
3.3
Gezien de rol van de griffier tijdens de zitting, terwijl die niet kan worden gewraakt, heeft verzoeker er een groot probleem mee dat het proces-verbaal een centrale rol speelt bij de behandeling van de wraking en dat de griffier een ongewoon belangrijke rol had tijdens de zitting. Verzoeker verdenkt ook de griffier van vooringenomenheid gezien diens rol op de zitting (de griffier heeft ook een vraag gesteld) en het verschil tussen de gang van zaken zoals door de griffier vermeld in het proces-verbaal en de werkelijke gang van zaken op de zitting.

4.De reactie van de rechter

4.1
De rechter heeft aangevoerd dat er geen enkele vooringenomenheid bestaat aan haar kant jegens verzoeker of de inhoud van zijn zaak. Bij het team bestuursrecht wordt tegenwoordig gewerkt overeenkomstig de nieuwe zaaksbehandeling. Zij heeft die wijze van behandeling toegelicht op de zitting van 3 mei 2018 en ook wat de rol van de griffier is daarbij. De griffer doet mee in de voorbereiding van de zaak en schrijft de concept-uitspraak. Zij vraagt op de zitting altijd of de griffier een vraag heeft. Vandaar de vraag van de griffier zoals vermeld op bladzijde 6 van het proces-verbaal. Een proces-verbaal is niet meer dan een zakelijke weergave van hetgeen is voorgevallen. De rechter staat achter de inhoud daarvan. Zij heeft de gemachtigde van verzoeker wel laten uitpraten, maar zij vatte hetgeen gezegd was steeds samen en vroeg dan of zij het juist had begrepen, omdat zij de gemachtigde niet altijd goed kon verstaan. Dit heeft zij gedaan om opheldering te krijgen en niet uit partijdigheid jegens verweerder. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben de ruimte gekregen om hun standpunt te geven.
4.2
Als een partij die geen bijstand heeft van een advocaat bij aanvang van de mondelinge behandeling laat weten dat er een pleitnota is, dan laat zij die altijd bij het begin van de zitting voordragen. De gemachtigde van verzoeker heeft echter pas aan het einde van de zitting te kennen gegeven, voor de rechter onverwacht, dat er een schriftelijk stuk was dat hij wilde voorlezen. De gemachtigde van verzoeker heeft evenmin aan het begin van de zitting de pleitnota getoond. Zij heeft wel gezegd tegen verzoeker (dan wel diens gemachtigde) dat hij het woord kreeg. De rechter wilde vervolgens kopieën laten maken van de pleitnota ten behoeve van de gemachtigde van verweerder en de griffier om er zeker van te zijn dat de inhoud van de pleitnota goed zou worden weergegeven. Zij heeft ter zitting niet begrepen dat de pleitnota niet geschikt was om te kopiëren. Zij wist niet dat verzoeker tijdens de zitting opnameapparatuur heeft aangezet; verzoeker heeft dat niet gemeld.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3
Uit de gang van zaken zoals die blijkt uit het proces-verbaal alsmede uit de toelichting van de rechter volgt dat rond het voordragen van de pleitnota sprake is geweest van een misverstand. Uit de toelichting van de rechter is gebleken dat de enige reden dat zij kopieën wilde laten maken was om het voor de griffier te vergemakkelijken dat de inhoud van de door (de gemachtigde van) verzoeker voor te dragen pleitnota zo juist mogelijk in het proces-verbaal kon worden opgenomen. Dat was dus ook in het belang van verzoeker. Zover is het echter niet gekomen, omdat toen het verzoek tot wraking al was gedaan. Er zijn geen feiten of omstandigheden vast komen te staan waaruit kan worden opgemaakt dat het de intentie van de rechter is geweest om de gemachtigde te beletten om de pleitnota voor te lezen.
5.4
Een proces-verbaal is een zakelijke weergave van hetgeen tijdens een mondelinge behandeling over en weer wordt gezegd. Dat er volgens verzoeker discrepanties zijn tussen de zakelijke weergave van de zitting in het proces-verbaal en de - volgens de rechter heimelijk en dus in strijd met de huisregels van de rechtbank door verzoeker - gemaakte geluidsopnames van de zitting, waarover alleen verzoeker beschikt, maakt niet dat sprake is van (een schijn van) vooringenomenheid. Door verzoeker zijn geen andere feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, de conclusie rechtvaardigen dat de rechter vooringenomen was.
5.5
Uit de vraag die de griffier heeft gesteld kan, mede gelet op het gehele verloop van de zitting, evenmin worden afgeleid dat sprake was van (de schijn van) partijdigheid. De door de griffier onder verantwoordelijkheid van de rechter gestelde vraag lag in het verlengde van het debat dat ter zitting werd gevoerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet in staat was tot fulltime arbeid en dat de afspraken bij [ ] waren gericht op fulltime werk terwijl dat kon niet van hem niet verlangd worden, omdat uit het belastbaarheidsrapport bleek dat hij maar 20 uur per week kon werken. Op dat kennelijk relevante aspect zag de vraag van de griffier. Onderwerp noch vorm van die vraag kan objectief een schijn van partijdigheid van de rechter rechtvaardigen.
5.6
Tot slot kan verzoeker het de rechter niet verwijten, zoals nog naar voren is gekomen bij de behandeling van het wrakingsverzoek, dat zij bepaalde vragen heeft gesteld aan verweerder die in zijn ogen onnodig waren en volgens hem alleen dienden om verweerder te bevoordelen. De rechter heeft verweerder volgens verzoeker tot tweemaal toe geholpen door deze het woord te geven. Als gevolg daarvan heeft hij geen eerlijk proces gehad, aldus verzoeker.
De rechter heeft haar rol als bestuursrechter in dit soort procedures toegelicht. Aan de rechter komt ruimte en vrijheid toe in de wijze waarop zij een zaak behandelt. Daarbij kan het stellen van vragen en het confronteren met het standpunt van de wederpartij geëigend zijn om een inzicht gevende reactie te ontlokken. Uit de weergave van de zitting in het proces-verbaal noch uit hetgeen verzoeker over het verloop van de zitting en de momenten waarop de rechter vragen stelt of toelichting vraagt aan verweerder kan worden afgeleid dat sprake is geweest van (processuele) bevoordeling van verweerder of benadeling van verzoeker door de rechter.
5.7
Blijkens het proces-verbaal heeft verzoeker dan wel zijn gemachtigde uitgebreid het woord kunnen voeren over alle aspecten van zijn zaak. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is dan ook niet gebleken.
5.8
De conclusie is dat de feiten en omstandigheden die verzoeker aan de wraking ten grondslag heeft gelegd geen grond tot wraking vormen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. M.V. Ulrici, voorzitter, H.C. Hoogeveen en H.M. Patijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 8:18 lid 5 Algemene wet bestuursrecht geen voorziening open.