ECLI:NL:RBAMS:2018:6229

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
C/13/653078 / KG ZA 18-896
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid civiele rechter in bestuursrechtelijke geschillen en niet-ontvankelijkheid van eiseressen

Op 29 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam in een kort geding uitspraak gedaan over de vorderingen van eiseressen, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen, tegen de Gemeente Amsterdam en de burgemeester. Eiseressen vorderden de opschorting van stakingsbevelen die door de burgemeester waren uitgevaardigd, als gevolg van vermeende overtredingen van exploitatievergunningen. De burgemeester had eerder besloten de exploitatievergunningen van twee horecabedrijven, geëxploiteerd door eiseressen, in te trekken wegens slechte bedrijfsvoering. Eiseressen stelden dat de burgemeester onrechtmatig had gehandeld door de vergunningen te laten vervallen en dat de civiele rechter bevoegd was om hierover te oordelen.

De rechtbank oordeelde dat de civiele rechter niet bevoegd was om kennis te nemen van het geschil, omdat de bestuursrechter al een voorlopig oordeel had gegeven over de stakingsbevelen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vraag of de vergunningen al dan niet waren vervallen een bestuursrechtelijke kwestie was, die door de bestuursrechter moest worden beoordeeld. Eiseressen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tegen de burgemeester, omdat deze geen procespartij kon zijn in een civiele procedure. De rechtbank veroordeelde eiseressen in de proceskosten, omdat zij in het ongelijk waren gesteld.

Deze uitspraak benadrukt de scheiding tussen civiel en bestuursrecht en de rol van de bestuursrechter in geschillen over bestuursbesluiten. De civiele rechter kan niet als restrechter optreden in gevallen waar de bestuursrechter bevoegd is, en de vorderingen van eiseressen werden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/653078 / KG ZA 18-896 AB/EK
Vonnis in kort geding van 29 augustus 2018
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 5] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eiseressen bij dagvaarding op verkorte termijn van 21 augustus 2018,
advocaat mr. R.P. Kuijper te Amstelveen,
tegen

1.DE BURGEMEESTER VAN AMSTERDAM,

zetelend te Amsterdam,
niet verschenen,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mr. S.M.C. Nuijten te Amsterdam en mr. H.P. Wiersema te Rotterdam.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [eiseressen] worden genoemd en de verschenen gedaagde wordt hierna de Gemeente genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 23 augustus 2018 heeft [eiseressen] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De Gemeente heeft verweer gevoerd met conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseressen] in haar vorderingen, dan wel tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van [eiseressen] : [naam 1] , mede in haar hoedanigheid van (indirect) bestuurder van eiseressen sub 2 tot en met 5, met mr. Kuijper;
aan de zijde van de Gemeente: [naam 2] , [naam 3] en mr. Nuijten.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] is enig bestuurder van [eiseres 2] B.V. die op haar beurt bestuurder is van [eiseres 3] B.V. ( [eiseres 3] ). [eiseres 3] is bestuurder van [eiseres 5] B.V. ( [eiseres 5] ) en [eiseres 4] B.V. ( [eiseres 4] ), twee horecabedrijven gevestigd aan de [locatie 1] respectievelijk [locatie 2] .
2.2.
In 2012 heeft de burgemeester van Amsterdam exploitatievergunningen verleend aan [eiseres 4] en [eiseres 5] . De ex-echtgenoot van [eiseres 1] , [naam 4] was samen met [eiseres 1] verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van de restaurants.
2.3.
Op 22 mei 2018 heeft de burgemeester voornemens uitgebracht tot intrekking van de exploitatievergunningen van [eiseres 5] en [eiseres 4] wegens slechte bedrijfsvoering en slecht levensgedrag. Op 10 juni 2018 hebben [eiseres 5] en [eiseres 4] hun zienswijze op die voornemens ingediend.
2.4.
Op 11 juni 2018 heeft [naam 4] aanvragen ingediend voor exploitatievergunningen en Drank- en horecawetvergunningen voor [eiseres 5] en [eiseres 4] . Bij de aanvraag waren twee koopovereenkomsten van 1 juni 2018 gevoegd waarin is vermeld dat [eiseres 1] als bestuurder van [eiseres 2] B.V. de twee horecaondernemingen verkocht aan [naam 4] , handelende als eigenaar van [handelsnaam 1] respectievelijk als bestuurder van [handelsnaam 2] B.V.. Na navraag door de burgemeester, heeft de advocaat van [eiseressen] bij e-mail van 10 juli 2018 een door [eiseres 1] en [naam 4] opgemaakt addendum bij de koopovereenkomst toegestuurd, waarin is opgenomen dat vanaf 1 juni 2018 totdat een besluit op de aanvragen van [naam 4] zal zijn genomen, de feitelijke verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de exploitatie van beide restaurants bij [naam 4] berust.
2.5.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 16 juli 2018 heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de aanvragen van [naam 4] en de daarbij gevoegde koopovereenkomsten, de exploitatie van de restaurants door [eiseres 4] en [eiseres 5] is beëindigd. De voortzetting van de exploitatievergunningen voor beide restaurants door [naam 4] is door de burgemeester afgewezen, wegens zwaarwegende omstandigheden, aangezien hij, kort gezegd, betrokken is geweest bij de feiten en omstandigheden die voor de burgemeester aanleiding waren geweest tot het voornemen tot intrekking van de exploitatievergunningen van 22 mei 2018. Dit betekent dat de exploitatievergunningen niet worden voortgezet door [naam 4] maar zijn komen te vervallen. Volgens de burgemeester maakt het addendum bij de koopovereenkomsten dit niet anders. In de besluiten is vervolgens bepaald dat de exploitatie van de horecazaken gelegen aan de [locatie 1] en [locatie 2] ( [eiseres 5] en [eiseres 4] ) uiterlijk woensdag 25 juli 2018 om 0.00 uur gestaakt dient te worden en te worden gehouden.
2.6.
Op 17 juli 2018 hebben [eiseres 4] , [eiseres 5] , [eiseres 1] , [naam 4] (handelend onder de naam [handelsnaam 1] ) en [handelsnaam 2] B.V. bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 16 juli 2018 en hebben zij de bestuursrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende een schorsing van de stakingsbevelen totdat op hun bezwaar zou zijn beslist. De burgemeester heeft de stakingsdatum opgeschort tot na de uitspraak van de bestuursrechter.
2.7.
Bij twee afzonderlijke uitspraken van 10 augustus 2018 heeft de bestuursrechter beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen. In de uitspraak tussen [eiseres 5] en [eiseres 4] enerzijds en de burgemeester anderzijds zijn de verzoeken afgewezen en is het volgende overwogen:
“ (…)
6. De voorzieningenrechter volgt in deze de lezing en uitleg van de burgemeester van artikel 3.7 van de APV (Algemene Plaatselijke Verordening, vzr). Dit betekent dat bij de verkoop van de horecazaken aan [naam 4] de vergunningen voor exploitatie door [eiseres 1] zijn vervallen, omdat zij door de verkoop de exploitatie/bedrijfsvoering heeft beëindigd. De vergunningen lopen alleen maar door voor exploitatie door [naam 4] omdat hij tijdig een aanvraag heeft ingediend voor de benodigde vergunningen voor exploitatie van de horecazaken. Omdat ten aanzien van [naam 4] zwaarwegende omstandigheden bestaan die zich verzetten tegen voortzetting van de exploitatie op de oude vergunningen totdat op zijn aanvraag is beslist, zijn de vergunningen alsnog komen te vervallen. Omdat de vergunningen zijn vervallen wegens zwaarwegende omstandigheden die bestaan jegens [naam 4] , is dat niet iets waar [eiseres 1] , dan wel verzoekers ( [eiseres 5] en [eiseres 4] , vzr) een belang bij hebben om tegen op te komen.
7. Dat er in het addendum bij het koopcontract de opschortende voorwaarde is opgenomen dat de juridische overdracht pas plaatsvindt op het moment dat aan [naam 4] de benodigde vergunningen zijn verleend en dat als hij de vergunningen niet krijgt, de horecazaken weer terugvallen aan [eiseres 1] /verzoekers, betekent niet dat daarmee ook de exploitatievergunningen herleven en dat verzoekers, dan wel [eiseres 1] , om die reden een rechtstreeks belang hebben bij de beoordeling van de bestreden besluiten die zien op de zwaarwegende omstandigheden die bestaan jegens [naam 4] .
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal het bezwaar van verzoekers daarom waarschijnlijk niet-ontvankelijk worden verklaard.
(…)”
2.8.
In de uitspraak tussen [naam 4] (handelend onder de naam [handelsnaam 1] ) en [handelsnaam 2] B.V. en de burgemeester is geoordeeld dat de besluiten van 16 juli 2018 naar verwachting in bezwaar stand zullen houden en dat om die reden de verzoeken worden afgewezen.
2.9.
Na de uitspraken van de bestuursrechter heeft de burgemeester op 15 augustus 2018 de stakingsdatum van beide restaurants bepaald op woensdag 22 augustus 2018 om 0.00 uur. Tot nog toe zijn de restaurants geopend en is, in afwachting van de uitkomst van dit kort geding, nog geen last onder bestuursdwang opgelegd.
2.10.
Op het bezwaar van [eiseres 1] , [eiseres 5] , [eiseres 4] , [naam 4] (handelend onder de naam [handelsnaam 1] ) en [handelsnaam 2] B.V is nog niet beslist.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] vordert samengevat - de burgemeester, althans de Gemeente, te bevelen de tenuitvoerlegging van de op 16 juli 2018 verzonden stakingsbevelen jegens hen op te schorten tot de uitspraak in de door [eiseressen] in te stellen bodemprocedure, althans tot een ander in goede justitie te bepalen tijdstip. Verder vordert [eiseressen] de burgemeester, althans de Gemeente, voorwaardelijk en bij wijze van voorschot te veroordelen de door [eiseressen] te lijden schade te vergoeden, in ieder geval bestaande uit contractuele boetes uit de door [eiseressen] gesloten pacht- en huurovereenkomsten van € 100.000,00 per overtreding per contract, althans een andere in goede justitie te bepalen vergoeding te betalen, één en ander in mindering te brengen op de later bij staat op te maken schade. Tot slot vordert [eiseressen] de burgemeester, althans de Gemeente, te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De Gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseressen] heeft zowel de burgemeester als de Gemeente in dit geding gedagvaard. Volgens vaste jurisprudentie (Hoge Raad 25 november 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4696, NJ 1984/297) komt de bevoegdheid om in een burgerlijk geding als procespartij op te treden in beginsel slechts toe aan natuurlijke personen en rechtspersonen en derhalve niet aan bestuursorganen als de burgemeester. Een uitzondering hierop kan uitsluitend aan de orde zijn als daartoe een bijzondere grond bestaat, zoals in het geval dat de wet een orgaan van een rechtspersoon uitdrukkelijk procesbevoegdheid toekent. Daar is in dit geval echter geen sprake van. [eiseressen] kan haar vorderingen dan ook niet tegen de burgemeester instellen, maar alleen tegen de Gemeente aan wie op grond van artikel 2:1 van het Burgerlijk Wetboek rechtspersoonlijkheid toekomt. [eiseressen] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen voor zover deze zijn gericht tegen de burgemeester.
4.2.
[eiseressen] stelt dat nu de bestuursrechter uitdrukkelijk heeft geoordeeld dat zij geen belanghebbenden zijn bij de gegeven stakingsbevelen, omdat hun exploitatievergunningen zouden zijn vervallen, de civiele rechter als restrechter bevoegd is te oordelen over het onrechtmatig handelen van de Gemeente. Het standpunt van de Gemeente dat de ondernemingen van [eiseres 5] en [eiseres 4] is geëindigd en daarmee de vergunningen zijn vervallen is onjuist. De op grond daarvan uitgegeven stakingsbevelen leveren een onrechtmatige overheidsdaad op, aldus [eiseressen] . De bestuursrechter heeft uitspraak gedaan over de stakingsbevelen, maar nu gaat het om het oordeel van de Gemeente dat de exploitatievergunning is vervallen als gevolg van de koopovereenkomst die [eiseressen] met [naam 4] hebben gesloten. Dat oordeel is onrechtmatig en kan alleen door de civiele rechter worden beoordeeld, aldus [eiseressen] .
De Gemeente heeft de bevoegdheid van de civiele rechter betwist.
4.3.
De civiele rechter is niet bevoegd (als restrechter) kennis te nemen van het geschil. De bestuursrechtelijke voorzieningenrechter heeft een voorlopig oordeel gegeven over de vraag of de stakingsbevelen in stand zullen blijven. De inhoudelijke beoordeling dient nog plaats te vinden in de bodemprocedure, in dit geval de bezwaarprocedure. In die bodemprocedure moeten de stellingen van [eiseressen] over de stakingsbevelen worden beoordeeld. De vraag of de stakingsbevelen in stand moeten blijven is immers een bestuursrechtelijke vraag. De daaraan ten grondslag liggende vraag of de exploitatievergunningen al dan niet zijn komen te vervallen, is eveneens een bestuursrechtelijke vraag. Ook de stelling van [eiseressen] dat het onjuist is dat de exploitatievergunning is komen te vervallen door de koopovereenkomst en het naderhand opgestelde addendum, is onderwerp van dat geschil en de bestuursrechter zal daarop bij de inhoudelijke beoordeling moeten ingaan. Tenslotte zal ook de vraag of de burgemeester onrechtmatig heeft gehandeld door de koopovereenkomst te betrekken bij het vervallen verklaren van de exploitatievergunningen voorgelegd moeten worden aan de bestuursrechter. Eventuele schadevergoeding als gevolg van onrechtmatig overheidshandelen - indien dat in de bodemprocedure is komen vast te staan - kan ook door de bestuursrechter worden toegewezen. Daar komt bij dat de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter bevoegd is om de stakingsbevelen op te schorten als voorziening bij voorraad, maar dit niet heeft gedaan. De civiele voorzieningenrechter kan dat oordeel niet veranderen.
4.4.
De slotsom is dat [eiseressen] niet-ontvankelijk in haar vorderingen moet worden verklaard.
4.5.
[eiseressen] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiseressen] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
5.2.
veroordeelt [eiseressen] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de Gemeente begroot op:
– € 626,00 € 626,00 aan griffierecht en
– € 626,00 € 980,00 aan salaris advocaat,
vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiseressen] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan,
en aan de zijde van de burgemeester begroot op nihil;
5.3.
veroordeelt [eiseressen] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E.M. Kolkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2018. [1]

Voetnoten

1.type: EK