3.3.Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring van feit 1 primair
Uit de aangifte van [persoon] namens [slachtoffer 1] volgt dat de snorfiets van [slachtoffer 1] is weggenomen. Dit heeft op 11 juni 2017 tussen 01:00 uur en 14:30 uur plaatsgevonden op de [adres] te Amsterdam. Op 11 juni 2017 omstreeks 16:50 uur wordt verdachte rijdend op een snorfiets een stopteken gegeven. Tijdens het onderzoek aan de snorfiets is waargenomen dat er geen contactslot meer aanwezig was. Verdachte heeft zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting bekend het feit te hebben gepleegd. De rechtbank acht op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan, zoals vermeld in rubriek 4.
Bewezenverklaring van feit 2
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van diefstal uit de kelderbox. Op 23 april 2018 is hij door de politie gebeld, omdat ingebroken zou zijn in zijn kelderbox. [slachtoffer 2] heeft vervolgens waargenomen dat zijn kelderbox is geforceerd. Uit zijn kelderbox zijn meerdere goederen weggenomen. Op 23 april 2018 is de woning van verdachte binnengetreden. In de woning zijn de bouwlamp, schuurmachine, één boormachine en luchtbevochtiger aangetroffen, die aan [slachtoffer 2] toebehoren. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend de diefstal van die goederen te hebben gepleegd. De rechtbank acht op grond van de aangifte, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de kennisgeving inbeslagneming bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan, zoals vermeld in rubriek 4.
Bewezenverklaring van feit 3 subsidiair
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] volgt dat er op 20 april 2018 een diefstal heeft plaatsgevonden uit zijn kelderbox. Hierbij zijn verschillende goederen weggenomen. Een aantal van deze goederen, te weten de Uggs laarzen, een skipak en handschoenen zijn in de woning van verdachte aangetroffen tijdens de doorzoeking. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard deze goederen van een dealer te hebben ontvangen. Verdachte heeft redelijkerwijs moeten vermoeden dat deze goederen van diefstal afkomstig zijn, omdat deze van zijn dealer afkomstig zijn. Temeer nu de dealer aan verdachte, zoals verdachte heeft verteld, aan de verdachte adviezen heeft gegeven over plaatsen om in te breken en verdachte er mee bekend was dat de dealer gestolen goederen in ontvangst nam. Gelet op de aangifte, de kennisgeving inbeslagneming en de verklaring van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling, zoals vermeld in rubriek 4. Verdachte wordt van het primair tenlastegelegde feit vrijgesproken, omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte de wegnemingshandeling heeft verricht.
Bewezenverklaring van feit 4
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van diefstal van diverse wijnflessen uit zijn kelderbox door middel van braak. Op 22 april 2018 heeft [slachtoffer 4] waargenomen dat het slot van zijn kelderbox was vernield. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dit feit te hebben gepleegd. De rechtbank acht op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat hij dit feit heeft begaan, zoals vermeld in rubriek 4.
Zaak B
Bewezenverklaring
Op 13 februari 2018 in de nacht is verdachte door verbalisanten fietsend gezien met nog een fiets aan zijn hand. Verbalisanten hebben hem een stopteken gegeven. De fiets die hij aan zijn hand had bleek een elektrische fiets te zijn. Het hoefijzerslot van deze fiets was verbroken. Het slot stond namelijk open, terwijl er geen sleutel in het slot zat. Na onderzoek is gebleken dat deze fiets als gestolen was opgegeven. Uit de aangifte van [slachtoffer 7] volgt dat haar elektrische fiets tussen 12 februari 2018 en 14 februari 2018 is weggenomen uit de fietsbox. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de elektrische fiets van een ander heeft gekocht, terwijl hij wist dat deze van diefstal afkomstig was.
Op 1 maart 2018 reed verdachte op een bakfiets. Hij is toen buiten heterdaad aangehouden op verdenking van diefstal van de fiets waarmee hij op 13 februari 2018 was gezien en inbraak van een box. Vervolgens is onderzoek gedaan naar de bakfiets waarop verdachte reed en die bleek gestolen te zijn. Door [persoon 2] is namens [slachtoffer 8] aangifte gedaan van diefstal van de bakfiets tussen 18 februari 2018 en 19 februari 2018. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zelf de bakfiets te hebben gestolen. Gelet op de verklaring van verdachte, is het aannemelijk geworden dat de bakfiets door verdachte zelf is weggenomen. Diefstal is verdachte echter niet ten laste gelegd. Met de officier van justitie acht de rechtbank wel bewezen dat de verdachte toen hij de bakfiets voorhanden kreeg wist dat deze van diefstal afkomstig was. Hij was immers zelf de dief.
De rechtbank acht op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de heling van zowel de elektrische fiets als de bakfiets, zoals vermeld in rubriek 4.
Vrijspraak feit 1
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, feit 1 niet bewezen. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de motorboot van [slachtoffer 5] heeft weggenomen dan wel deze heeft geheeld. De enkele omstandigheid dat verdachte in de boot is gezien, is onvoldoende om de diefstal dan wel de heling aan te nemen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht feit 2 niet bewezen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de tijdsperiode tussen de melding van het incident en de aanhouding van verdachte niet zo kort is, dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die de goederen heeft weggenomen. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte dan wel de medeverdachte de wegnemingshandeling heeft verricht. Verder kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de in de boot aangetroffen goederen van diefstal afkomstig zijn. Verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 4
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, feit 4 niet bewezen. Uit het dossier volgt niet dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het vernielen van het graf. Verdachte heeft zich bij zijn aanhouding verstopt achter een graf in een haag. Tijdens de aanhouding heeft verdachte zich verzet en is hij met zijn buik op het graf terechtgekomen. Het dossier bevat onvoldoende informatie over hoe dat precies is gegaan. Is het graf door het verzet van verdachte vernield of komt dit doordat verdachte op de grond is gewerkt door de verbalisanten? Nu de rechtbank het (voorwaardelijke) opzet van verdachte niet kan vaststellen, zal hij worden vrijgesproken van dit feit.
Bewezenverklaring van feit 3
Op 21 november 2017 is verdachte aangehouden. Bij de fouillering van verdachte is in zijn jaszak een patroon aangetroffen. De patroon is in beslag genomen en onderzocht. Blijkens het proces-verbaal van munitie onderzoek volgt dat de munitie strafbaar is. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend munitie op zak te hebben gehad. De rechtbank acht op grond van het proces-verbaal van bevindingen, het proces-verbaal van munitie onderzoek en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, bewezen dat hij dit feit heeft begaan, zoals vermeld in rubriek 4.