ECLI:NL:RBAMS:2018:6251

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2018
Publicatiedatum
30 augustus 2018
Zaaknummer
13-701949-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens diefstal met braak, heling en wapenbezit

Op 16 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1987, die beschuldigd werd van meerdere diefstallen met braak, heling en wapenbezit. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een snorfiets, meerdere goederen uit kelderboxen, en het helen van fietsen en een motorboot. Tijdens de zittingen op 2 augustus en 13 maart 2018 heeft de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdediging door mr. R.C. Fransen werd bijgestaan. De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie en de verdediging zorgvuldig gewogen. De rechtbank achtte de diefstal van de snorfiets en de heling van de elektrische fiets en bakfiets bewezen, maar sprak de verdachte vrij van enkele andere feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere vermogensdelicten en dat er geen rechtvaardigingsgronden waren voor zijn handelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 190 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor verslavingsproblematiek. De benadeelde partijen, waaronder slachtoffers van de diefstallen, kregen gedeeltelijk schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/701949-17 (A) 13/701350-18 (B) 13/706110-18 (C) 23/001400-16 (TUL)
Datum uitspraak: 16 augustus 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Zitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 augustus 2018 en op 13 maart 2018 in de zaak B.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.C. Fransen, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij:
Zaak A
1.
primair:een snorfiets van [slachtoffer 1] heeft weggenomen door middel van braak op 11 juni 2017 te Amsterdam;
subsidiair: de heling hiervan;
2. meerdere goederen van [slachtoffer 2] heeft weggenomen door middel van braak op 23 april 2018 te Amsterdam;
3.
primair:meerdere goederen van [slachtoffer 3] heeft weggenomen door middel van braak op 20 april 2018 te Amsterdam;
subsidiair:de heling hiervan;
4. meerdere flessen alcoholische drank van [slachtoffer 4] heeft weggenomen door middel van braak op 22 april 2018 te Amsterdam.

Zaak B

twee fietsen heeft geheeld in de periode van 12 februari 2018 tot en met 1 maart 2018 te Amsterdam.
Zaak C
1.
primair:samen met een ander een motorboot (Yamaha) van [slachtoffer 5] heeft weggenomen door middel van braak in de periode van 14 november 2017 tot en met 28 november 2017 te Amsterdam;
subsidiair: de heling hiervan;
2.
primair:samen met een ander een verloopstuk en een verstelbare sleutel heeft weggenomen uit een boot van [slachtoffer 6] door middel van braak op 21 november 2017 te Amsterdam;
subsidiair:de heling hiervan;
3. een volmantel patroon voorhanden heeft gehad op 21 november 2017 te Amsterdam;
4. grafschennis heeft gepleegd op 21 november 2017 te Amsterdam.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De tenlastegelegde feiten kunnen bewezen worden verklaard, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A onder 1 heeft de raadsman bepleit dat het bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat alleen de goederen die bij verdachte zijn aangetroffen bewezen kunnen worden verklaard, te weten bouwlamp, schuurmachine, één boormachine en luchtbevochtiger. Feit 3 kan niet bewezen worden verklaard, omdat verdachte ontkent iets te hebben weggenomen. Daarnaast was verdachte er niet van op de hoogte dat de goederen van diefstal afkomstig zijn. Feit 4 kan bewezen worden verklaard.
Met betrekking tot zaak B heeft de raadsman bepleit dat alleen de heling van de elektrische fiets bewezen kan worden verklaard. De bakfiets heeft verdachte zelf weggenomen. Gelet op de regel dat de steler niet de heler kan zijn, kan hiervoor geen veroordeling volgen.
Ten aanzien van zaak C onder 1 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Daarnaast is de medeverdachte eveneens vrijgesproken. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan om de anonieme melder als getuige te horen gelet op artikel 344a lid 3 Sv. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs is. Feit 3 kan bewezen worden verklaard. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden, omdat hij geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om het kindergraf te vernielen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Zaak A
Bewezenverklaring van feit 1 primair
Uit de aangifte van [persoon] namens [slachtoffer 1] volgt dat de snorfiets van [slachtoffer 1] is weggenomen. Dit heeft op 11 juni 2017 tussen 01:00 uur en 14:30 uur plaatsgevonden op de [adres] te Amsterdam. Op 11 juni 2017 omstreeks 16:50 uur wordt verdachte rijdend op een snorfiets een stopteken gegeven. Tijdens het onderzoek aan de snorfiets is waargenomen dat er geen contactslot meer aanwezig was. Verdachte heeft zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting bekend het feit te hebben gepleegd. De rechtbank acht op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan, zoals vermeld in rubriek 4.
Bewezenverklaring van feit 2
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van diefstal uit de kelderbox. Op 23 april 2018 is hij door de politie gebeld, omdat ingebroken zou zijn in zijn kelderbox. [slachtoffer 2] heeft vervolgens waargenomen dat zijn kelderbox is geforceerd. Uit zijn kelderbox zijn meerdere goederen weggenomen. Op 23 april 2018 is de woning van verdachte binnengetreden. In de woning zijn de bouwlamp, schuurmachine, één boormachine en luchtbevochtiger aangetroffen, die aan [slachtoffer 2] toebehoren. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend de diefstal van die goederen te hebben gepleegd. De rechtbank acht op grond van de aangifte, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de kennisgeving inbeslagneming bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan, zoals vermeld in rubriek 4.
Bewezenverklaring van feit 3 subsidiair
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] volgt dat er op 20 april 2018 een diefstal heeft plaatsgevonden uit zijn kelderbox. Hierbij zijn verschillende goederen weggenomen. Een aantal van deze goederen, te weten de Uggs laarzen, een skipak en handschoenen zijn in de woning van verdachte aangetroffen tijdens de doorzoeking. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard deze goederen van een dealer te hebben ontvangen. Verdachte heeft redelijkerwijs moeten vermoeden dat deze goederen van diefstal afkomstig zijn, omdat deze van zijn dealer afkomstig zijn. Temeer nu de dealer aan verdachte, zoals verdachte heeft verteld, aan de verdachte adviezen heeft gegeven over plaatsen om in te breken en verdachte er mee bekend was dat de dealer gestolen goederen in ontvangst nam. Gelet op de aangifte, de kennisgeving inbeslagneming en de verklaring van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling, zoals vermeld in rubriek 4. Verdachte wordt van het primair tenlastegelegde feit vrijgesproken, omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte de wegnemingshandeling heeft verricht.
Bewezenverklaring van feit 4
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van diefstal van diverse wijnflessen uit zijn kelderbox door middel van braak. Op 22 april 2018 heeft [slachtoffer 4] waargenomen dat het slot van zijn kelderbox was vernield. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dit feit te hebben gepleegd. De rechtbank acht op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat hij dit feit heeft begaan, zoals vermeld in rubriek 4.
Zaak B
Bewezenverklaring
Op 13 februari 2018 in de nacht is verdachte door verbalisanten fietsend gezien met nog een fiets aan zijn hand. Verbalisanten hebben hem een stopteken gegeven. De fiets die hij aan zijn hand had bleek een elektrische fiets te zijn. Het hoefijzerslot van deze fiets was verbroken. Het slot stond namelijk open, terwijl er geen sleutel in het slot zat. Na onderzoek is gebleken dat deze fiets als gestolen was opgegeven. Uit de aangifte van [slachtoffer 7] volgt dat haar elektrische fiets tussen 12 februari 2018 en 14 februari 2018 is weggenomen uit de fietsbox. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de elektrische fiets van een ander heeft gekocht, terwijl hij wist dat deze van diefstal afkomstig was.
Op 1 maart 2018 reed verdachte op een bakfiets. Hij is toen buiten heterdaad aangehouden op verdenking van diefstal van de fiets waarmee hij op 13 februari 2018 was gezien en inbraak van een box. Vervolgens is onderzoek gedaan naar de bakfiets waarop verdachte reed en die bleek gestolen te zijn. Door [persoon 2] is namens [slachtoffer 8] aangifte gedaan van diefstal van de bakfiets tussen 18 februari 2018 en 19 februari 2018. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zelf de bakfiets te hebben gestolen. Gelet op de verklaring van verdachte, is het aannemelijk geworden dat de bakfiets door verdachte zelf is weggenomen. Diefstal is verdachte echter niet ten laste gelegd. Met de officier van justitie acht de rechtbank wel bewezen dat de verdachte toen hij de bakfiets voorhanden kreeg wist dat deze van diefstal afkomstig was. Hij was immers zelf de dief.
De rechtbank acht op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de heling van zowel de elektrische fiets als de bakfiets, zoals vermeld in rubriek 4.
Zaak C
Vrijspraak feit 1
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, feit 1 niet bewezen. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de motorboot van [slachtoffer 5] heeft weggenomen dan wel deze heeft geheeld. De enkele omstandigheid dat verdachte in de boot is gezien, is onvoldoende om de diefstal dan wel de heling aan te nemen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht feit 2 niet bewezen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de tijdsperiode tussen de melding van het incident en de aanhouding van verdachte niet zo kort is, dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die de goederen heeft weggenomen. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte dan wel de medeverdachte de wegnemingshandeling heeft verricht. Verder kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de in de boot aangetroffen goederen van diefstal afkomstig zijn. Verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 4
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, feit 4 niet bewezen. Uit het dossier volgt niet dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het vernielen van het graf. Verdachte heeft zich bij zijn aanhouding verstopt achter een graf in een haag. Tijdens de aanhouding heeft verdachte zich verzet en is hij met zijn buik op het graf terechtgekomen. Het dossier bevat onvoldoende informatie over hoe dat precies is gegaan. Is het graf door het verzet van verdachte vernield of komt dit doordat verdachte op de grond is gewerkt door de verbalisanten? Nu de rechtbank het (voorwaardelijke) opzet van verdachte niet kan vaststellen, zal hij worden vrijgesproken van dit feit.
Bewezenverklaring van feit 3
Op 21 november 2017 is verdachte aangehouden. Bij de fouillering van verdachte is in zijn jaszak een patroon aangetroffen. De patroon is in beslag genomen en onderzocht. Blijkens het proces-verbaal van munitie onderzoek volgt dat de munitie strafbaar is. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend munitie op zak te hebben gehad. De rechtbank acht op grond van het proces-verbaal van bevindingen, het proces-verbaal van munitie onderzoek en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, bewezen dat hij dit feit heeft begaan, zoals vermeld in rubriek 4.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A
Ten aanzien van feit 1 primair
op 11 juni 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een snorfiets toebehorende aan [slachtoffer 1] , waarbij hij, verdachte, die weg te nemen snorfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van feit 2
op 23 april 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- geel/zwarte bouwlamp,
- een Black & Decker schuurmachine,
- één boormachine in een koffer,
- Philips luchtbevochtiger type HU4803/01,

toebehorende aan [slachtoffer 2] , waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die weg te nemen goederen heeft verschaft door middel van braak;

Ten aanzien van feit 3 subsidiair
in de periode van 20 april 2018 tot en met 23 april 2018 te Amsterdam, Uggs laarzen, een skipak en handschoenen voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs moest vermoeden dat het door diefstal, verkregen goederen betrof;
Ten aanzien van feit 4
op 22 april 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen flessen alcoholische drank, toebehorende aan [slachtoffer 4] , waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die weg te nemen goederen heeft verschaft door middel van braak.
Zaak B
hij op tijdstip(pen) in de periode van 12 februari 2018 tot en met 01 maart 2018 te Amsterdam twee fietsen heeft voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de het voorhanden krijgen wist dat het door diefstal verkregen goeden betrof.
Zaak C
Ten aanzien van feit 3
op 21 november 2017, te Amsterdam, munitie van categorie III, te weten een volmantel patroon, voorhanden heeft gehad;

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid

Ten aanzien van zaak B
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (zie HR 11 april 2017 ECLI:NL:HR:2017:652) volgt dat de omstandigheid dat iemand een helingshandeling als genoemd in de artikelen 416 of 417bis van het Wetboek van Strafrecht verricht ten aanzien van een voorwerp dat hij zelf als pleger of medepleger door misdrijf heeft verkregen aan de kwalificatie heling in de weg staat.
Het bovenstaande brengt met zich dat het bewezenverklaarde niet gekwalificeerd kan worden als heling en derhalve geen strafbaar feit oplevert, zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de heling van de bakfiets.
Ten aanzien van overige bewezen geachte feiten
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Strafoplegging

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 185 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan dit voorwaardelijk strafdeel dienen bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals de reclassering ter terechtzitting heeft geadviseerd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie, maar verzoekt het voorwaardelijke strafdeel te matigen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan velerlei vermogensdelicten. Verdachte heeft daarmee getoond geen respect voor eigendommen van een ander te hebben en bovendien heeft hij (financiële) overlast en schade veroorzaakt bij de slachtoffers. Verdachte heeft alleen aan zijn eigen financieel gewin gedacht. Verder is bij de aanhouding van verdachte een patroon bij hem aangetroffen.
Op dergelijke feiten kan volgens de rechtbank in beginsel, gelet op de LOVS oriëntatiepunten, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is ook gelet op het strafblad van verdachte waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw te helen en te stelen. Bovendien heeft verdachte de feiten gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep.
De als deskundige gehoorde reclasseringswerker (M. van der Vloet van Reclassering Nederland) heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij de toezichthouder van verdachte is geweest. Verdachte verblijft thans bij [instelling] . [instelling] is tevreden over de ontwikkeling van verdachte. Verdachte stelt zich positief op tijdens de behandeling. De deskundige ziet een evident verschil in motivatie bij verdachte. Hiervoor is het toezicht stroef verlopen, omdat verdachte niet alle afspraken nakwam Verder hebben de reclasseringsmedewerkers de indruk gekregen dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft willen laten zien. De deskundige is ter terechtzitting verrast door de openheid van zaken die verdachte geeft. De deskundige begint weer hoop te krijgen in een goede toekomst voor verdachte. De deskundige heeft ter terechtzitting geadviseerd een straf op te leggen die de behandeling die verdachte thans volgt bij [instelling] niet belemmert. Het is echter van belang dat verdachte contact blijft hebben met de reclassering. Gelet hierop heeft de deskundige een deels voorwaardelijke straf geadviseerd en daaraan de volgende bijzondere voorwaarden verbonden: meldplicht, klinische behandeling, ambulante behandeling, meewerken aan dagbesteding en opname in een instelling voor begeleid wonen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 190 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. De bijzondere voorwaarden zoals de deskundige ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, neemt zij daarbij over.

8.Benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 692,95 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en € 2,50 aan proceskosten.
De rechtbank stelt vast dan aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is deels betwist. De raadsman acht een bedrag van € 200,- redelijk. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel van € 400,- niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Voorts wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de ten uitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op € 2,50.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 2.117,47 aan materiële schadevergoeding en
€ 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat geen rechtstreeks verband kan worden vastgesteld tussen de gestelde schade en de opzetheling waarvan verdachte wordt veroordeeld.
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 235,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente 22 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 62,01 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het feit ten aanzien waarvan schadevergoeding is gevorderd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 5 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/001400-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 8 maart 2017 van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, van 92 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Echter, gelet op hetgeen omtrent de persoon van de verdachte bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank het thans, onder de gegeven omstandigheden, niet opportuun voornoemde gevangenisstraf ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal de bij voornoemd arrest vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar verlengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 311, 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder feit 3 primair en in zaak C onder feiten 1, 2 en 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 subsidiair, feit 4, in zaak B en in zaak C onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak B ten aanzien van de bakfiets bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder feiten 1 primair, 2 en 4 bewezen verklaarde:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 3 subsidiair
schuldheling.
en in zaak B bewezen verklaarde:
opzetheling.
Ten aanzien van het in zaak C onder feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
190 (honderdnegentig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde voor het einde van de proeftijd één van de hierna te noemen algemene niet naleeft.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd een van de bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich meldt bij GGZ Reclassering Inforsa, of een andere reclasseringsorganisatie, zo lang en zo vaak de reclassering dat nodig acht, en zich houdt aan de aanwijzingen die door of namens de reclassering worden gegeven;
5. voor zijn verslavingsproblematiek een klinische behandeling ondergaat bij een door NIFP-IFZ te indiceren instelling, bij voorkeur [instelling] , zulks voor de duur van twaalf maanden of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering verantwoord achten, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaars worden gegeven;
6. voor zijn verslavingsproblematiek (al dan niet in het kader van nazorg en na een klinische behandeling ondergaan te hebben) een ambulante behandeling bij een door de reclassering aan te wijzen instelling, en zich houdt aan de aanwijzingen die in het kader van die behandeling door of namens de behandelaars worden gegeven;
7. meewerkt aan de totstandkoming en het behoud van een zinvolle dagbesteding/werk;
8. na de klinische behandeling zal verblijven in de voor hem op dat moment geïndiceerde woonvoorziening, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich zal houden aan het dagprogramma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en ook als het om een traject buiten Amsterdam gaat.
Geeft opdracht aan genoemde reclasseringsinstelling om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro)bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 2,50.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 400,- (zegge: vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] niet-ontvankelijkin hun vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4] , toe tot een bedrag van € 235,- (zegge: tweehonderdvijfendertig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 4] , te betalen de som van € 235,- (zegge: tweehonderdvijfendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
De rechtbank
verlengtin de zaak met parketnummer 23/001400-16 de
proeftijd met 1 (één) jaar.
Heft ophet
geschorste beveltot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Todorov, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 augustus 2018.