In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 5 oktober 2017 door verweerder afgewezen. Verweerder stelde dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres minder dan 35% was, gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Eiseres ging in beroep tegen het besluit van verweerder, waarbij zij aanvoerde dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat haar psychische klachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eiseres stelde dat haar beperkingen niet goed waren vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door verweerder zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de deskundigen aan de vereisten voldeden. De rechtbank concludeerde dat de beperkingen van eiseres correct waren vastgesteld en dat er voldoende functies waren geselecteerd die voor haar geschikt waren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van de WIA-aanvraag door verweerder bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.