ECLI:NL:RBAMS:2018:643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
AMS_17_4499
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt in Aalsmeer met betrekking tot verkeers- en parkeerbehoefte en welstandseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 januari 2018 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt in Aalsmeer. Eisers, waaronder de besloten vennootschappen Het Nieuwe Polderhuis B.V. en La Ribambelle B.V., hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer, dat op 20 juni 2017 het bezwaar van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit met betrekking tot parkeren en verkeer kunnen worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelt dat eisers niet voldoende hebben aangetoond dat er sprake is van een onaanvaardbare toename van hinder op het gebied van geluid, licht, lucht en uitzicht. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat er behoefte bestaat aan een vierde supermarkt in het gebied. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, maar hen wel recht gegeven op een proceskostenvergoeding van € 1002,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/4499

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2] ,
de besloten vennootschap Het Nieuwe Polderhuis B.V.,
de besloten vennootschap La Ribambelle B.V.,
[eisers] .te Aalsmeer, eisers
(gemachtigde: mr. J.H.A. van der Grinten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer,verweerder (hierna te noemen: het college)
(gemachtigde: [naam 1] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te Huizen
(hierna te noemen: vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. R.J.H. Minkhorst).

Procesverloop

Met het besluit van 29 november 2016 (het primaire besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een supermarkt, het aanleggen en wijzigen van een inrit en het plaatsen van een brug aan [adres] in Aalsmeer.
Met het besluit van 20 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2017. [eiser 1] en [eiser 2] waren aanwezig, samen met de gemachtigde van eisers en mr. L.W. Feenstra (kantoorgenoot van de gemachtigde van eisers). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, door [adviseur] (stedenbouwkundig adviseur) en door [verkeersdeskundige] (verkeersdeskundige) . Namens vergunninghouder was [de medewerker] (vastgoed en acquisitie) aanwezig, samen met gemachtigde van vergunninghouder.

Overwegingen

Wat ging aan het bestreden besluit vooraf?
1.1
Op 10 februari 2015 heeft het college aan vergunninghouder een omgevings-vergunning verleend voor het bouwen van een nieuwe supermarkt aan [adres] in Aalsmeer. Deze vergunning is inmiddels onherroepelijk. Op 23 augustus 2016 heeft vergunninghouder een nieuwe aanvraag ingediend voor het bouwen van een supermarkt, het aanleggen en wijzigen van een inrit en het plaatsen van een brug (het bouwplan) aan [adres] (feitelijk de percelen [huisnummers] ). Het betreft een grotere supermarkt op dezelfde locatie als waarvoor eerder vergunning was verleend.
1.2
Met het primaire besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwplan. Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering zoals die is opgenomen in het advies van de Commissie voor bezwaarschriften van de gemeente Aalsmeer van 14 juni 2017.
Het bestemmingsplan
2.1
De locatie van het bouwplan valt binnen het bestemmingsplan “Uiterweg Plasoevers 2005” (het bestemmingsplan). Op [adres] rust de bestemming “Centrumdoeleinden”. In artikel 10 van de bestemmingsplanvoorschriften staat dat de gronden met de bestemming “Centrumdoeleinden” zijn bestemd voor:
woningen al dan niet in gestapelde vorm;
kantoren;
kantoren met een baliefunctie;
etailhandel;
dienstverlening;
(gebouwde) parkeervoorzieningen;
toegangswegen, tuinen, erven, paden, groenvoorzieningen;
met bijbehorende bouwwerken.
2.2
Het bouwvlak op de betreffende locatie heeft een oppervlakte van 1.577 m2. Het bouwplan overschrijdt deze oppervlakte met 783 m2. Het bouwplan is dus in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft daarom de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarmee de afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan.
Waar gaat het in deze zaak om?
3. Partijen zijn het met elkaar eens dat het gebruik van de locatie als supermarkt is toegestaan. Partijen zijn wel verdeeld over de vraag of het college de omgevingsvergunning met deze inhoud had mogen verlenen. In de eerste plaats menen eisers dat, na weging van alle belangen, de afwijking van het bestemmingsplan (de overschrijding van het bouwvlak) had moeten worden geweigerd. Verder is de welstandstoetsing van het bouwplan ondeugdelijk en staan evidente privaatrechtelijke belemmeringen in de weg aan realisatie van het bouwplan, aldus eisers. De rechtbank zal hieronder deze beroepsgronden van eisers bespreken.
Strijd met het bestemmingsplan
Parkeren
4.1
Eisers voeren in beroep aan dat het college bij het berekenen van het aantal parkeerplaatsen ten onrechte is uitgegaan van ‘matig stedelijk gebied’. Ook had het college zich moeten baseren op de Nota parkeernormen Aalsmeer 2016 (de parkeernota) en niet op het Aalsmeers Verkeers- en Vervoersplan (het verkeers- en vervoersplan). Bovendien is het college volgens eisers ten onrechte niet uitgegaan van het aantal daadwerkelijke vierkante meters bebouwd vloeroppervlak (bvo). Het college heeft hierdoor een verkeerde berekening gemaakt en te weinig parkeerplaatsen vergund.
4.2
In paragraaf 2.5 van de parkeernota is bepaald dat de parkeernormen in die nota van toepassing zijn op aanvragen die zijn ingediend vanaf 1 november 2016. De omgevingsvergunning voor het bouwplan is aangevraagd op 23 augustus 2016. De rechtbank stelt daarom vast dat het verkeers- en vervoersplan van toepassing is op het bouwplan.
4.3
Het verkeers- en vervoersplan verwijst in paragraaf 7.1.4. naar de CROW publicatie 182: ‘Parkeerindexcijfers – Basis voor parkeernormering’ (CROW 182). Verweerder heeft in het verweerschrift erkend dat de verstedelijkingsgraad voor Aalsmeer ‘weinig stedelijk’ is. In de CROW 182 wordt voor supermarkten voor weinig stedelijk gebied uitgegaan van 3,0 tot 4,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Volgens het college hoeft hierbij niet van het maximale aantal te worden uitgegaan, omdat het CROW een hulpmiddel is en geen vaste (bindende) norm. De rechtbank is dat met het college eens. In de inleiding van de CROW 182 staat - samengevat weergegeven - dat gemeenten parkeernormen kunnen vaststellen op basis van de kencijfers, maar dat die kencijfers niet zijn ontwikkeld om als norm te dienen, maar als hulpmiddel voor ontwerpers. Dit valt volgens de publicatie af te leiden uit het feit dat de kencijfers een bandbreedte hebben. Het college dient vervolgens wel te motiveren waarom voor een bepaalde norm binnen die bandbreedte is gekozen. [1]
4.4
Het bvo bedraagt volgens de vergunningaanvraag 2.480 m2. Dat betekent dat op grond van het verkeers- en vervoersplan en de CROW 182 minimaal 74,4 (2480/100 x 3,0) en maximaal 111,4 (2480/100 x 4,5) parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn bij de supermarkt. Het college is uitgegaan van het midden van de bandbreedte, wat neerkomt op 2.480/100 x 3,75 = 93 parkeerplaatsen. Het college is van dit aantal uitgegaan, omdat het verschil tussen het bvo van 2.480 m2 en het daadwerkelijke verkoopvloeroppervlak (vvo) van 1630 m2 erg groot is. Bezoekers van de supermarkt zullen zich alleen in het vvo bevinden. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom een berekening is gemaakt van de parkeerbehoefte op basis van het midden van de bandbreedte. Het bouwplan biedt de ruimte voor dit aantal parkeerplaatsen. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de vergunningverlening onredelijk is. Het betoog van eisers slaagt niet.
4.5
De rechtbank stelt vast dat het college deze berekening en motivering pas in beroep heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit artikel is bepaald dat een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven regel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of het beroep beslist in stand kan worden gelaten, indien aannemelijk is dat belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Nu het college, ook wanneer wordt uitgegaan van ‘weinig stedelijk gebied’, op een aanvaardbaar aantal parkeerplaatsen uitkomt, is niet aannemelijk dat eisers zijn benadeeld door de onjuiste berekening in het bestreden besluit.
Verkeer
5.1
Eisers voeren in beroep verder aan dat het college de memo van Infra van 4 mei 2016 niet aan het besluit ten grondslag had mogen leggen omdat daarin ten onrechte uit is gegaan van ‘matig stedelijk gebied’. Als uitgegaan zou worden van ‘weinig stedelijk gebied’ zal het aantal verkeersbewegingen per etmaal met 2.101 toenemen. Dit levert een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat op. Het college is bij haar berekening van het aantal verkeersbewegingen bovendien ten onrechte uitgegaan van het daadwerkelijke bvo waardoor het aantal verkeersbewegingen veel lager uitvalt. Dit is niet realistisch. In de memo van Infra is geen rekening gehouden met verkeerstoename voor de omgeving en de verwachte herontwikkeling van de [straatnaam] .
5.2
Het college heeft in het verweerschrift erkend dat ten onrechte uit is gegaan van een onjuiste stedelijkheidsgraad. Er moet, zoals eisers hebben gesteld, worden uitgegaan van ‘weinig stedelijk gebied’. Uitgaande van de CROW publicatie 317 en een berekend vvo van 1.984 m2 (bvo gedeeld door 1,25) geldt volgens verweerder een verkeersgeneratie van 48,8 tot 84,7 verkeersbewegingen per 100 m2 vvo. Dat komt neer op minimaal 968 en maximaal 1.680 extra verkeersbewegingen door realisering van het bouwplan. Dit is volgens verweerder acceptabel. Tijdens de zitting heeft [verkeersdeskundige] aangegeven dat het onredelijk zou zijn om uit te gaan van het daadwerkelijke bvo bij het berekenen van het aantal verkeersbewegingen, omdat bezoekers van de supermarkt zich alleen in het vvo bevinden. De toename van het aantal verkeersbewegingen is volgens [verkeersdeskundige] wel hoog, maar niet onredelijk. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het aantal te verwachten verkeersbewegingen aanvaardbaar is.
5.3
De rechtbank stelt vast dat het college ook deze berekening en motivering pas in beroep heeft gegeven. Nu het college ook wanneer wordt uitgegaan van ‘weinig stedelijk gebied’ op een aanvaardbare toename van verkeersbewegingen uitkomt, is niet aannemelijk dat eisers zijn benadeeld door de onjuiste berekening in het bestreden besluit. Daarom passeert de rechtbank ook dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
5.4
Hetgeen eisers hebben aangevoerd over de toekomstige verkeersontwikkelingen in het gebied, waaronder het omleggen van de [straatnaam] , ligt naar het oordeel van de rechtbank niet voor, omdat dit soort ontwikkelingen zijn meegewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan.
Geluid, licht, lucht en uitzicht
6.1
De aspecten geluid, licht, lucht en uitzicht zijn volgens eisers ten onrechte niet onderzocht door het college. Hierdoor is volgens eisers onduidelijk of de voorgenomen planologische ontwikkeling in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het geluid van onder andere winkelkarretjes en aan- en afrijdende auto’s en de verlichting van de supermarkt en het parkeerterrein zullen voor overlast zorgen. Bovendien heeft [eiser 1] vanuit zijn woning, dan wel vanuit zijn tuin direct (uit)zicht op het parkeerterrein. Deze zaken beïnvloeden het woon- en leefklimaat. Het college kan daarom volgens eisers niet stellen dat is voldaan aan de eis van een goede ruimtelijke ordening.
6.2
De rechtbank stelt voorop dat de planologische afwijking is gelegen in de overschrijding van het bouwvlak. Het beoogde gebruik als supermarkt wordt door het bestemmingsplan toegestaan. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is al rekening gehouden met aspecten als geluid, licht, lucht en uitzicht. De rechtbank is om die reden van oordeel dat het college niet gehouden was om extra onderzoek te doen naar de gevolgen ten aanzien van geluid, licht, lucht en uitzicht.
6.3
Ten aanzien van het aspect geluid overweegt de rechtbank dat de supermarkt inderdaad enige geluidsbelasting voor de omgeving zal opleveren. Eisers hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat te verwachten valt dat er zodanige overlast zal ontstaan dat het college aan het belang het bouwplan te kunnen realiseren in redelijkheid niet meer gewicht heeft kunnen hechten dan aan de belangen van eisers. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat op 10 februari 2015 al een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een supermarkt. Deze vergunning is onherroepelijk geworden. Eisers hebben niet onderbouwd waarom er een onaanvaardbare toename van geluid valt te verwachten door de bouw van de nu vergunde (nieuwe) supermarkt ten opzichte van de reeds eerder vergunde supermarkt.
6.4
Ten aanzien van het aspect licht is de rechtbank van oordeel dat eisers evenmin aannemelijk hebben gemaakt dat de overlast daarvan zo groot is dat het college aan het belang bij realisering van het bouwplan in redelijkheid niet meer gewicht heeft kunnen hechten dan aan de belangen van eisers. Ook uit de bezonningsstudie van 23 oktober 2017 blijkt dat geen sprake is van een afname van de lichtinval op de percelen van eisers. Om overlast van licht door aan- en afrijdende auto’s te voorkomen wordt een groene haag geplaatst die voorkomt dat het licht van de auto’s in de tuinen van eisers schijnt. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het bestemmingsplan een supermarkt en daarmee dus ook komende en vertrekkende klanten toestaat.
6.5
Voor wat betreft het aspect lucht is de rechtbank van oordeel dat eisers in het geheel niet onderbouwd hebben dat het bouwplan tot een toename van de luchtvervuiling zal leiden. Reeds gelet daarop volgt de rechtbank eisers niet in hun betoog.
6.6
Met betrekking tot het aspect uitzicht overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geen recht op vrij uitzicht bestaat. [2] Eisers hebben ook ten aanzien van dit aspect niet aannemelijk gemaakt dat het belang hiervan zo groot is dat het college daaraan meer gewicht had moeten toekennen. Bovendien grenst het perceel van [eiser 1] ook nu aan het parkeerterrein van de [naam 2] . Hij heeft dus ook nu uitzicht op een parkeerterrein. Zoals ter zitting is besproken zou het uitzicht van [eiser 1] verbeterd kunnen worden door het plaatsen van een erfafscheiding. De rechtbank is van oordeel dat partijen hier zelf afspraken over kunnen maken, maar dat er geen recht bestaat op een door vergunninghouder te plaatsen erfafscheiding.
6.7
De rechtbank is van oordeel dat het college in de aspecten geluid, licht, lucht en uitzicht in redelijkheid geen aanleiding hoefde te zien om de omgevingsvergunning voor het bouwplan niet te verlenen. Het betoog van eisers slaagt niet.
Behoefte
7.1
Eisers stellen voorts dat op grond van het bestemmingsplan “Aalsmeer Dorp 2016” op korte en middellange termijn geen marktruimte is voor een tweede supermarkt in het centrum. Bovendien zijn er inmiddels al drie supermarkten gevestigd in het gebied. Het college heeft ten onrechte niet onderzocht wat de planologische gevolgen zijn van nog een supermarkt in het dorp.
7.2
De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan “Aalsmeer Dorp 2016” niet van toepassing is op het bouwplan. Een (vierde) supermarkt is reeds toegestaan op grond van het geldende bestemmingplan. Het college heeft overigens nog wel toegelicht waarom er ook behoefte bestaat aan een supermarkt in het lagere segment in het centrum. Dat deze behoefte bestaat blijkt bovendien uit het stimuleringsplan van de Winkeliersvereniging Aalsmeer Centrum van 2012. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid een omgevingsvergunning mogen verlenen voor een vierde supermarkt.
Tussenconclusie
8. De rechtbank is van oordeel dat het college afdoende gemotiveerd heeft waarom het, na weging van alle betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de afwijking van het bestemmingsplan voor het bouwplan toe te staan. Strijdigheid met de planvoorschriften stond dan ook niet in de weg aan de vergunningverlening.
Welstand
9.1
Eisers voeren nog aan dat de Commissie Ruimte en Welstand (de rechtbank begrijpt: de Commissie Ruimte en Kwaliteit) geen kennis heeft genomen van het uiteindelijke bouwplan. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers meegedeeld dat eisers deze grond niet langer handhaven.
9.2
Op grond van de Welstandsnota Aalsmeer 2013 (de welstandsnota) valt de locatie van het bouwplan onder “Plassenlinten gebied 17”. Het bouwplan is in strijd met de welstandsnota, omdat de doorzichten niet geborgd worden, aldus eisers. Volgens eisers is geen aanleiding om aan te nemen dat [straat] per ongeluk onder Plassenlinten (gebied 17) is opgenomen zoals het college stelt.
9.3
Op 10 oktober 2016 heeft de secretaris van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) geadviseerd over het bouwplan en gezegd dat er geen bezwaar is om de omgevingsvergunning te verlenen. Op 6 november 2017 heeft de CRK het in mandaat gegeven advies onderschreven.
9.4
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling kunnen welstandseisen geen inbreuk maken op wat het bestemmingsplan bij recht toestaat. Het bestemmingsplan bevat geen beperkingen ten aanzien van bouwen tot de zijdelingse perceelgrens. Omdat het bestemmingsplan bouwen tot op de perceelgrens toestaat, kan er op grond van de welstandsnota geen waarborg worden vereist voor de door eisers beoogde doorzichten. Reeds gelet hierop slaagt het betoog van eisers niet.
9.5
Voor zover eisers overigens hebben willen betogen dat verweerder zich niet op het welstandsadvies mocht baseren, overweegt de rechtbank nog het volgende. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling [3] mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan een dergelijk advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
9.6
Het college heeft toegelicht dat voor lintbebouwing in Aalsmeer het lintenbeleid van toepassing is. [adres] is in dit beleid niet opgenomen, omdat de ruimtelijke kenmerken afwijken van de overige lintbebouwing in Aalsmeer en duidelijk sprake is van een tweedeling in de bebouwing langs de oevers van de [plassen] . In de welstandsnota is dit deel van [adres] dus ten onrechte als Plassenlint (gebied 17) aangewezen. Bij de eerstvolgende herziening van de Welstandsnota zal dit worden hersteld volgens het college. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. De welstandsadviezen zijn op de juiste wijze tot stand gekomen en daaraan kleven geen motiveringsgebreken, zodat het college deze aan zijn oordeel, dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand, ten grondslag mocht leggen.
9.7
Eisers hebben geen deskundig tegenadvies ingebracht. Hetgeen eisers hebben aangevoerd over materiaalgebruik (glas en beton) kan nergens toe leiden vanwege het positieve advies van de CRK.
9.8
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eisers met betrekking tot de welstandstoetsing niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Privaatrechtelijke belemmering
10.1
Eisers voeren tot slot aan dat de garage aan [adres] niet meer kan worden bereikt door het plaatsen van een trap aan de linkerzijgevel van de supermarkt. Op grond van een notariële akte van 16 augustus 1958 moet tussen de panden aan [adres] een onbebouwde strook van minimaal vier meter overblijven. Door de trap wordt volgens eisers inbreuk gemaakt op dit recht van erfdienstbaarheid.
10.2
Uit de tekeningen bij de aanvraag blijkt dat de ruimte tussen de beide percelen 5,20 meter bedraagt. De trap is minder dan één meter breed. Er blijft dus minimaal vier meter over tussen beide percelen. Er is dan ook geen sprake van een privaatrechtelijke belemmering vanwege inbreuk op een recht van erfdienstbaarheid, laat staan een evidente belemmering die aan vergunningverlening in de weg zou kunnen staan. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Het college mocht ook na heroverweging in bezwaar vasthouden aan de verleende omgevingsvergunning voor het bouwplan.
12. Vanwege hetgeen de rechtbank onder 4.5 en 5.3 heeft overwogen, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond.
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1002,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. H.B. van Gijn en mr. A.M. van der Linden-Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. M. Bakker, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:791.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:368.