Overwegingen
1. Eiser woont in een appartementencomplex aan de [adres] op nummer [nummer] . Eiser heeft op 14 februari 2017 bij verweerder melding gemaakt van het gegeven dat de eigenaar van [adres] [nummer] (het pand), een woning in hetzelfde complex, zich gemeentegrond heeft toegeëigend door het stuk grond voor de woning af te scheiden middels permanent openstaande deuren, plaatsing van een hekwerk en bloembakken. Dit biedt volgens eiser een verloederde aanblik en het gebruik is volgens hem in strijd met de bestemming “Verkeers-/Verblijfsgebied”. Eiser heeft op 24 april 2017 een brief aan verweerder gestuurd met de vraag naar de stand van zaken van de behandeling van zijn eerdere melding en verzoekt om handhaving. Het verzoek om handhaving ziet voornamelijk op het feit dat de bewoners van het pand de deuren op de begane grond permanent openhouden, zodat in feite sprake zou zijn van schotten in plaats van deuren.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat op 6 november 2001 een bouwvergunning is verleend voor gevelwijziging. Deze vergunning heeft inmiddels formele rechtskracht. Daarbij is toegestaan dat voor een nieuwe gevel deuren worden geplaatst, die in gesloten toestand een gelijk gevelbeeld geven als vóór de vergunningverlening (rechtbank: zien eruit als garagedeur). Daarnaast heeft verweerder vastgesteld dat er een kleine ruimte zit tussen de openslaande deuren en de deuren van de binnenwand, waardoor de openslaande deuren hun functie als deur niet hebben verloren. Daarbij heeft verweerder ook overwogen dat het terrein voor het appartementencomplex – anders dan eiser stelt – niet alleen is bestemd voor parkeren. Er rusten nog zes andere bestemmingen op zoals wegen, skatebaan, groenvoorziening en bouwwerk, geen gebouw zijnde. Verweerder heeft de aanvraag om handhaving vervolgens afgewezen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving op publiekrechtelijke grondslagen. Verweerder neemt het advies van de Commissie voor bezwaarschriften (de commissie) integraal over in het bestreden besluit. De commissie was van mening dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de deuren permanent openstaan. Mocht daarvan sprake zijn, zo stelt de commissie, dan is er een ander bouwwerk ontstaan, hetgeen niet vergund is. De commissie heeft daarom zelf opdracht gegeven aan een toezichthouder om te controleren of er sprake is van permanent openstaande deuren. De toezichthouder heeft zijn bevindingen vastgelegd in het constateringsrapport van 15 november 2017. Hij heeft geconstateerd dat de deuren op het moment van controle gesloten waren. Hierdoor is de commissie van mening dat er niet zonder vergunning een ander vergunningplichtig bouwwerk is opgericht, omdat de deuren niet permanent openstaan. Onder aanvulling van deze motivering houdt het primaire besluit volgens de commissie stand.
4. Eiser voert aan dat verweerder zijn handhavingsverzoek onterecht heeft afgewezen omdat er een vergunning is verleend voor openslaande deuren en niet voor openstaande deuren. Hij stelt ook in beroep – kort gezegd – dat de deuren geen deuren meer zijn maar schotten, omdat zij permanent openstaan en geen kenmerken van deuren meer bevatten. Eiser stelt dat het constateringsrapport op onjuiste gronden is opgesteld.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van de deuren niet kan worden gezegd dat deze uitsluitend bedoeld zijn om ter plaatse te functioneren in geopende staat, omdat in de eerste plaats de deuren hun bruikbaarheid als deur niet hebben verloren en daarnaast dat vaststaat dat deze, blijkens het rapport van 15 november 2017, gesloten zijn geweest. De deuren zijn opgericht conform vergunning en dat de deuren (ook) openstaan is inherent aan het feit dat het deuren betreffen en levert dan ook geen grond op voor handhaving.
6. Artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat onder overtreding wordt verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
7. Op grond van artikel 2.1, eerste lid en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
8. Op grond van het bestemmingsplan Amstelveen [locatie] heeft de grond gelegen voor het appartementencomplex de bestemming ‘ [naam] ’. Artikel 23.1. van de Toelichting op het bestemmingsplan somt de verschillende bestemmingen voor dit gebied op. Op grond van artikel 23.3.1. van de Toelichting is het verboden de gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of doel, strijdig met deze bestemming.
9. Niet in geschil is dat de deuren bouwwerken zijn in de zin van de Wabo. In geschil is of de openstaande deuren een overtreding zijn waarvoor verweerder handhavend had moeten optreden. Daarbij is het van belang of de openslaande deuren permanent openstaan waardoor het een ander, niet vergund, bouwwerk zou zijn (geworden).
10. De rechtbank stelt vast dat het in dit geval gaat om een constructie die duurzaam bevestigd is aan een al bestaand bouwwerk, omdat de deuren duurzaam aan de gevel zijn bevestigd. De rechtbank overweegt dat voor het plaatsen van een bouwwerk ingevolge artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wabo een omgevingsvergunning is vereist. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 6 november 2001 een gevelverandering heeft vergund waarbij de garagedeur werd veranderd in twee openslaande deuren. Deze vergunning is inmiddels in rechte onaantastbaar en de rechtmatigheid van deze vergunning is nu niet aan de orde. De rechtbank constateert – en dat wordt ook niet door eiser betwist – dat de uitvoering van de veranderde gevel is gebeurd in overeenstemming met de vergunning en dat er in de vergunning geen voorwaarden zijn opgenomen betreffende het gebruik van de deuren.
11. De rechtbank overweegt dat de toets of er sprake is van een nieuw bouwwerk is of hetgeen er staat nog hetzelfde doel heeft als waarvoor het is vergund: de bruikbaarheid van de deuren. De vraag is daarom of de deuren ter plaatse functioneren als deuren. Niet van belang is of de uiterlijke kenmerken overeenkomen met die van een deur, daar een deur veel verschillende soorten en maten kan betreffen. Het is inherent aan het functioneren van de deur dat hij enige of langere tijd open kan staan.
12. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er nog steeds sprake is van deuren en dat er dus geen nieuwe bouwwerken zijn ontstaan waarvoor een vergunning is vereist. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de deuren niet permanent openstaan, nu blijkens het rapport van de toezichthouder van 15 november 2017 is komen vast te staan dat de deuren op 15 november 2017 gesloten waren. Dat – zoals eiser stelt – het constateringsrapport van de toezichthouder onjuist is, heeft eiser niet onderbouwd. Het constateringsrapport is naar waarheid opgemaakt en ondertekend waardoor kan worden uitgegaan van de juistheid ervan. Uit het dossier blijkt ook niet dat de deuren niet te allen tijde dicht zouden kunnen. Nu vast is komen te staan dat de deuren niet permanent openstaan hebben zij hun functie van deur niet verloren en kan niet worden gesteld dat ze zijn verworden tot – niet-vergunde – schotten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de openslaande deuren onder de reikwijdte van de reeds bestaande vergunning vallen en dat daarom geen sprake is van een overtreding waartegen handhavend dient te worden opgetreden. Het verzoek om handhaving is dan ook terecht afgewezen. De beroepsgronden slagen niet.
13. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.