Op 12 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit en de verspreiding van kinderpornografische afbeeldingen en films. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 29 augustus 2018, waar de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging werd gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het bezit en/of verspreiden van afbeeldingen en films met seksuele gedragingen van minderjarigen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en processen-verbaal van de zedenpolitie, in overweging genomen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte in de periode van 1 juni 2017 tot en met 18 januari 2015 kinderpornografisch materiaal in zijn bezit had en verspreidde. De rechtbank oordeelde dat het bewezen geachte feit strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.
De officier van justitie had een gevangenisstraf van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf van 240 uren geëist, met als bijkomende straf ontzetting uit de bevoegdheid tot het uitoefenen van het beroep van leerkracht aan minderjarigen. De rechtbank volgde de eis van de officier van justitie en legde de verdachte een gevangenisstraf van 8 maanden voorwaardelijk op, met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd de verdachte ontzet uit het recht om het beroep van leerkracht aan minderjarigen uit te oefenen voor de duur van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de straf passend was gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.