ECLI:NL:RBAMS:2018:6528

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
6649029 / Cv EXPL 18-3394
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van werkzaamheden door producent aan art-, casting- en stylingdirector voor reclamefilmpje

In deze zaak vorderde de eiseres, een art-, casting- en stylingdirector, betaling van haar werkzaamheden voor een reclamefilmpje van Bavaria. De eiseres had in de periode februari/maart 2016 werkzaamheden verricht voor de gedaagde, een producent, en had hiervoor facturen gestuurd. De gedaagde weigerde echter te betalen, wat leidde tot een rechtszaak. De kantonrechter oordeelde dat er een mondelinge overeenkomst bestond tussen partijen en dat de eiseres haar werkzaamheden binnen het afgesproken budget had uitgevoerd. De gedaagde had onvoldoende verweer gevoerd tegen de facturen van de eiseres. De kantonrechter kende de eiseres een bedrag van € 7.222,74 toe, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer \ rolnummer: 6649029 \ CV EXPL 18-3394
Uitspraak: 14 september 2018
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiseres] ,
handelend onder de naam
[naam bedrijf] ,
wonende en gevestigd te [plaats] ,
eiser,
gemachtigde mr. J. Jaab,
t e g e n
[gedaagde] ,
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
gemachtigde dhr. [naam gemachtigde] .
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 april 2018 waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen, met de daarin genoemde stukken,
- de verschijning van partijen van 17 juli 2018 waarvan de zittingsaantekeningen van de griffier zich in het dossier bevinden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is producent en de werkmaatschappij van [naam] (hierna: [naam] ), bestuurder van [gedaagde] (via Real to Reel B.V.) en aandeelhouder, en [naam gemachtigde] (hierna: [naam gemachtigde] ). [naam gemachtigde] is aandeelhouder van en regisseur en producer bij [gedaagde] . [naam gemachtigde] is gemachtigd door [naam] om [gedaagde] in deze procedure te vertegenwoordigen.
2.2.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is mondeling een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen, waarbij [eiseres] in de periode februari/maart 2016 werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde] als art director, styliste en casting director ten behoeve van een commercial voor Bavaria.
2.3.
[eiseres] heeft voor genoemde werkzaamheden een werkbudget gekregen van in totaal € 18.915,00.
2.4.
[gedaagde] heeft een voorschot van in totaal € 6.500,00 overgemaakt aan [eiseres] op 25 februari 2016. [eiseres] heeft op 16 mei 2016 (aangepaste) facturen verstuurd aan [gedaagde] ter hoogte van totaal € 7.719,21 exclusief btw. De eerder uitbetaalde voorschotten zijn in mindering gebracht op de facturen.
2.5.
Op 21 augustus 2016 heeft [eiseres] [gedaagde] in verband met het onbetaald blijven van de facturen een betalingsherinnering gestuurd, op 5 september 2016 een ingebrekestelling en op 24 oktober 2016 een sommatiebrief.
2.6.
[gedaagde] betwist op 7 november 2016 voor het eerst de facturen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt:
- om aan [eiseres] € 9.340,24 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding;
- om aan [eiseres] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.018,83;
- in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseres] stelt daartoe - kort gezegd – dat zij werkzaamheden heeft verricht als art director, styliste en casting director in opdracht van [gedaagde] . Hiertoe heeft zij facturen gestuurd met een totaalbedrag van € 7.719,21 exclusief btw, zijnde € 9.340,24 inclusief btw, welke [gedaagde] onbetaald heeft gelaten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld kan worden dat een mondelinge overeenkomst tussen partijen gold en dat [eiseres] op grond daarvan werkzaamheden heeft verricht waarvan zij betaling vordert. Afgesproken is dat de werkzaamheden zien op drie terreinen: art direction, styling en casting direction. [gedaagde] stelt dat zij niet hoeft te betalen, omdat [eiseres] de werkzaamheden niet goed zou hebben uitgevoerd, het budget overschreden zou hebben, een niet-afgesproken uurloon zou rekenen en haar onkosten niet heeft onderbouwd.
4.2.
De kantonrechter zal eerst beoordelen wat tussen partijen is afgesproken. Zoals uit de stukken blijkt en ter zitting is besproken, dient het budget als uitgangspunt te worden genomen. Het is weliswaar geen aanneemsom, maar wel een afspraak die partijen met betrekking tot de financiën hebben gemaakt. Nu niet is gesteld noch gebleken dat partijen met betrekking tot de financiën andere afspraken hebben gemaakt, mocht [eiseres] het door [gedaagde] opgestelde budget bij het uitvoeren van haar werkzaamheden als uitgangspunt nemen.
4.3.
[eiseres] heeft het totale werkbudget niet overschreden. [gedaagde] heeft nog ter zitting gesteld dat weliswaar mag worden geschoven met de verschillende posten binnen het budget, zodat overschrijding op posten wel mogelijk is, maar dat dit niet opgaat voor zover het betreft de post “casting”. Voor “casting” zou [eiseres] het budget wel (met zes dagen) hebben overschreden en volgens [gedaagde] daarom ten onrechte hebben gefactureerd.
Behalve dat dit een onbegrijpelijk standpunt is, heeft [gedaagde] ook niet aangevoerd waarom juist “casting” niet overschreden mocht worden en dat dit met [eiseres] is afgesproken. De kantonrechter concludeert dat de facturen van [eiseres] binnen de afspraak, het werkbudget, vallen.
4.4.
Tegenover deze gemaakte afspraken heeft [gedaagde] de facturen onvoldoende gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft alleen gesteld dat [eiseres] haar werk niet goed uitgevoerd zou hebben. [eiseres] zou “zich niet aan afspraken houden”, “moodboards” en “principeverklaringen” niet of te laat hebben ingeleverd en [gedaagde] niet (tijdig) over bepaalde zaken hebben geïnformeerd. [gedaagde] heeft dit per e-mail op 23 februari 2016 aan [eiseres] laten weten, maar hieraan (richting [eiseres] ) noch in de e-mail, noch anderszins gevolg gegeven. [gedaagde] heeft vervolgens een nieuwe art director erbij genomen, maar heeft [eiseres] hiervan niet in kennis gesteld of haar uit deze taak ontslagen, zodat [eiseres] er nog steeds van uit kon gaan dat zij door kon gaan met haar werkzaamheden. Tevens is onvoldoende gesteld noch gebleken dat het werk van de nieuwe art director van zodanige invloed is geweest op de werkzaamheden van [eiseres] dat zij deze werkzaamheden niet, geheel dan wel gedeeltelijk, mocht facturen.
Dagloon
4.5.
[eiseres] stelt dat haar dagloon € 500,00 bedraagt en € 50,00 per uur voor overtime (overuren). [eiseres] zou namelijk al eerder werkzaamheden voor [gedaagde] hebben verricht op basis van dezelfde tarieven, zoals blijkt uit een factuur van die eerdere werkzaamheden. Een eventuele afspraak bij een eerdere samenwerking tussen partijen, wil echter niets zeggen over de afspraken met betrekking tot de onderhavige overeenkomst. Volgens [gedaagde] is € 400,00 per dag afgesproken. Uit het werkbudget blijkt ook dat gerekend is met een dagloon van € 400,00, zodat de kantonrechter daarvan uit zal gaan. [eiseres] heeft 17,5 dagen (6 dagen casting, 5 dagen styling en 6,5 dag art direction) gefactureerd à € 500,00 exclusief btw per dag. Op de totale vordering van [eiseres] zal de kantonrechter 17,5 × 100 + 21% btw = € 2.117,50 in mindering brengen.
Onkosten
4.6.
[eiseres] heeft haar onkosten gedeclareerd door bonnen daarvan in te leveren bij [naam] . [gedaagde] heeft niet betwist dat de bonnen in bezit waren van [naam] of dat het totaalbedrag van de bonnen het werkbudget hebben overschreden. [gedaagde] kon naar eigen zeggen niet zien waar de bonnen precies voor waren en of de gekochte artikelen nodig waren voor de productie, maar daarmee is onvoldoende concreet betwist dat de bonnen betrekking hebben op door [eiseres] aangekochte artikelen ten behoeve van de productie.
4.7.
De kantonrechter zal daarom, zoals overwogen in overweging 4.6,
€ 9.340,24 - € 2.117,50 = € 7.222,74 inclusief btw toewijzen.
4.8.
Nu [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd, zal de kantonrechter de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vanaf de datum van dagvaarding, zijnde 29 januari 2018, toewijzen.
4.9.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, zijnde € 736,14
.
4.10.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op
griffierecht € 79,00
salaris gemachtigde € 500,00 ( 2 punten x tarief € 250,00)
______
totaal € 579,00
4.11.
Nu [eiseres] op toevoeging procedeert, is, wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag, een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten explootkosten niet mogelijk.
4.12.
De nakosten worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van:
- € 7.222,74 inclusief btw aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 29 januari 2018 tot aan de voldoening;
- € 736,14 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 579,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. P. Vrugt, kantonrechter, bijgestaan door mr. N.M. Meijler, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2018.
De griffier De kantonrechter