4.3Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring feit 1 (primair)
Verklaring aangever
Op 20 maart 2015 omstreeks 16:47 uur wordt besloten verdachte – bestuurder van de Volkswagen Golf (hierna: Golf) met kenteken [kenteken] - aan te houden naar aanleiding van een mogelijke overtreding van de Opiumwet. Aangever, verbalisant [slachtoffer] , verklaart dat hij de Golf stil ziet staan op de Sinjeur Semeynstraat te Amsterdam . Hij neemt vervolgens waar dat het voertuig achteruit de ventweg van de Sinjeur Semeynstraat inrijdt. [slachtoffer] – in burger gekleed – zet samen met een andere burgerauto met daarin collega verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zijn voertuig ongeveer vijf meter voor de Golf neer. [slachtoffer] stapt uit zijn voertuig en pakt zijn politielegitimatiebewijs. Terwijl hij richting de bestuurderszijde van de Golf loopt houdt hij zijn legitimatiebewijs in de richting van het voertuig en roept daarbij: ‘Staan blijven, politie’!. [slachtoffer] ziet dat verdachte hem aankijkt en dat de Golf vervolgens optrekt en met snelle vaart in zijn richting rijdt. Om niet geraakt te worden moet hij opzij springen. Als de Golf stopt, staat [slachtoffer] op korte afstand van het voorwiel van het voertuig. [slachtoffer] roept nogmaals ‘Politie! Staan blijven’. [slachtoffer] ziet dat verdachte vervolgens met hoge vaart achteruit rijdt en tegelijkertijd naar rechts stuurt om een bocht te maken. Hierdoor komt de neus van de Golf weer richting de kant uit van [slachtoffer] waardoor hij voor de tweede keer opzij moet springen. Ook bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer] dat hij, indien hij niet opzij zou zijn gesprongen, zou zijn geraakt door de Golf. Over de snelheid kan [slachtoffer] zeggen dat het abrupt en snel was.
Overige verklaringen
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren dat zij zien dat [slachtoffer] – nadat zij hem uit zijn burgervoertuig zien stappen – zich aan verdachte kenbaar maakt als zijnde politie. Zij merken op dat [slachtoffer] zijn politielegitimatiebewijs toont en daarbij zegt: ‘Politie, stoppen!’ of woorden van gelijke strekking. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zien vervolgens dat de Golf met een abrupte en snelle beweging op [slachtoffer] afrijdt, waarna [slachtoffer] aan de kant moet springen om niet geraakt te worden door het voertuig van verdachte. Daaropvolgend rijdt de Golf met hoge snelheid achteruit en raakt een geparkeerd voertuig. Dan rijdt verdachte nogmaals met snelheid in de richting van [slachtoffer] , waardoor hij nogmaals opzij moet springen om niet geraakt te worden. Bij de rechter-commissaris verklaart [verbalisant 1] dat hij hoorde dat het voertuig van verdachte toeren maakte en dat de auto een snelle en abrupte beweging maakte in de richting van [slachtoffer] . [verbalisant 2] verklaart bij de rechter-commissaris dat hij zag dat verdachte de Golf snel optrok, veel gas gaf en hoorde daarbij piepende banden.
Verklaring verdachte
Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij niet wist dat [slachtoffer] een politieagent was en dat hij niet heeft gezien dat [slachtoffer] zijn politielegitimatiebewijs toonde. Hij is voorts niet op [slachtoffer] ingereden. Hij was gespannen vanwege een recente bedreiging en vond dat [slachtoffer] - in burger - dreigend op hem afkwam. Om weg te komen uit de situatie is hij alleen achteruit gereden waardoor hij een aantal stilstaande voertuigen heeft geraakt.
Conclusie rechtbank
Op grond van al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte als bestuurder van een personenauto met een verhoogde snelheid tot tweemaal toe op [slachtoffer] is afgereden. Naar het oordeel van de rechtbank kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] tweemaal met zijn auto zou hebben geraakt, indien [slachtoffer] niet opzij was gesprongen. De raadsman betoogt dat [slachtoffer] niet consistent is in zijn verklaringen. Zo verklaart hij in zijn aangifte dat hij opzij is gesprongen en blijkt uit de toelichting van zijn schadevordering dat hij achteruit zou zijn gesprongen. Naar het oordeel van de rechtbank is de toelichting van de schadevordering niet doorslaggevend nu dit formulier niet is opgesteld om de aangifte toe te lichten en aangever het formulier ook niet zelf heeft ingevuld. Daarbij komt dat [slachtoffer] ook bij de rechter-commissaris verklaart dat hij tot tweemaal toe opzij moest springen. De verklaringen van [slachtoffer] hieromtrent vinden bovendien steun in de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat verdachte kwaad opzet had om [slachtoffer] te doden of om hem zwaar lichamelijk letsel toe te bergen.
Vervolgens is aan de orde of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op de dood van [slachtoffer] dan wel op het aan hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarvan is sprake indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen gedood zou worden, respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank overweegt in dit verband dat, naar algemene ervaringsregels, de te verwachten gevolgen van een aanrijding van een voetganger door een auto in aanzienlijke mate worden bepaald door de snelheid van de auto. Ten aanzien van de snelheid van de auto op het moment van de bijna aanrijding van [slachtoffer] zijn in dit geval geen objectieve meetgegevens beschikbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de verklaringen van [slachtoffer] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte -vanuit stilstand optrekkend- met een zodanige snelheid heeft gereden op het moment dat hij [slachtoffer] passeerde, dat indien [slachtoffer] niet was weggesprongen, de kans op diens overlijden aanmerkelijk was geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers, naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding van een voetganger door een auto die met een verhoogde snelheid rijdt – zoals in dit geval – de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Ook verdachte moet zich daar bewust van zijn geweest.
De vraag is vervolgens of verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat uit de genoemde bewijsmiddelen, in samen bezien, kan worden opgemaakt dat het rijgedrag van verdachte er veeleer op was gericht om koste wat kost te voorkomen dat de politie hem zou aanhouden, ook indien dat betekende dat hij anderen daarmee in gevaar bracht. Door in dit geval het stopteken van [slachtoffer] te negeren en met verhoogde snelheid (tweemaal) op hem af te rijden, heeft verdachte het er op aan laten komen dat [slachtoffer] tijdig zou wegspringen. Daarmee heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat – indien [slachtoffer] niet zou wegspringen – hij door de aanrijding die dan zou zijn gevolgd, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet hierop acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] bewezen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde zoals hierna in rubriek 5 is weergegeven.