ECLI:NL:RBAMS:2018:6597

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
13-701367-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk een vals bankbiljet uitgeven

Op 15 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk uitgeven van een vals bankbiljet. De zaak kwam voort uit een incident op 4 maart 2018, waarbij de verdachte in Amsterdam een vals bankbiljet van 50 euro zou hebben uitgegeven. Tijdens de zitting op 1 augustus 2018 heeft de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.M. Spooren, pleitte voor vrijspraak van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van het uitgeven van het biljet niet op de hoogte was van de valsheid ervan, wat leidde tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk een vals bankbiljet van 50 euro had uitgegeven, gebaseerd op de verklaring van een getuige en het bewijs dat het biljet vals was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van voorarrest, en heeft de voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701367-18 (Promis)
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.M. Spooren naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 04 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) van 50 en/of 100 euro, dat/die verdachte zelf had nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij dat/die bankbiljet(ten) ontving, bekend was, heeft uitgegeven en/of in voorraad heeft gehad;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 04 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljetten van 50 euro en/of 100 euro heeft uitgegeven;

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde. Het bewijs bestaat uit de aangifte en het proces-verbaal onderzoek betaalmiddelen. Voor de overtuiging weegt mee dat de politie verdachte een propje ziet weggooien, dat later een vals biljet van 100 euro blijkt te zijn. Er is geen bewijsmiddel waaruit volgt dat verdachte op het moment dat hij de biljetten verkreeg wetenschap had van de valsheid daarvan. Daarom moet verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De aangifte en de getuigenverklaring van [getuige] kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt, nu deze onbetrouwbaar zijn. [getuige] heeft verklaard dat zij geen gratis drankjes heeft weggegeven en dat zij na de bewuste avond geen contact meer heeft gehad met [persoon 1] . [persoon 1] heeft verklaard dat [getuige] haar en verdachte wel degelijk gratis drankjes heeft gegeven en dat zij wel contact heeft gehad met [getuige] na de bewuste avond. Ook had [getuige] grote belangen bij het aanwijzen van verdachte als de schuldige. Haar baan en woning stonden immers op het spel. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de twee 50 euro biljetten die in de werkportemonnee van [getuige] zijn aangetroffen van verdachte afkomstig waren. Het biljet dat [getuige] in haar hand had toen de eigenaar haar aansprak, was volgens [getuige] afkomstig van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij dat biljet van [persoon 1] had gekregen omdat hij zelf geen geld bij zich had. Verdachte was niet bekend met de valsheid ervan. Ten aanzien van het propje dat later een 100 euro biljet bleek te zijn, zijn veel onduidelijkheden. De verdediging heeft verzocht de verbalisant die daarover heeft verklaard als getuige te horen. Dit verzoek is echter afgewezen. Omdat er veel onduidelijkheid blijft bestaan, dient verdachte ten aanzien hiervan het voordeel van de twijfel te krijgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 4 maart 2018 heeft ‘ [persoon 2] ’, de eigenaar van [bedrijf] , gevestigd aan het [adres 2] , vals geld aangetroffen in de werkportemonnee van werkneemster [getuige] . Op het moment dat [persoon 2] [getuige] hierover aansprak, had [getuige] een biljet van 50 euro in haar handen waarmee – naar haar zeggen – verdachte zojuist had betaald. Volgens [persoon 2] betrof dat ook een vals biljet. [getuige] verklaarde dat verdachte daarvoor ook tweemaal met een 50 euro biljet had betaald. [persoon 2] heeft vervolgens drie biljetten van 50 euro aan de politie overhandigd die volgens hem vals waren. Verbalisant [verbalisant] zag dat verdachte tijdens zijn staandehouding een propje papier op de grond gooide. Verbalisant zag dat het een biljet van 100 euro was. Uit onderzoek is gebleken dat de drie biljetten van 50 euro en het biljet van 100 euro vals zijn.
3.3.1
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte bekend was met de valsheid van het biljet op het moment dat hij dit biljet ontving. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat primair ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2
Het oordeel over het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank is – met de raadsvrouw – van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de twee biljetten van 50 euro die in de werkportemonnee van [getuige] zijn aangetroffen afkomstig zijn van verdachte. Verdachte zal ten aanzien van deze biljetten worden vrijgesproken.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het op de grond gooien van een propje papier, dat een vals biljet van 100 euro bleek te zijn, niet het uitgeven van een biljet in de zin van artikel 213 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Verdachte zal ook ten aanzien van dit biljet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft betaald met het 50 euro biljet dat [getuige] in haar hand had op het moment dat [persoon 2] haar aansprak. De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van het volgende. [getuige] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte degene is geweest die met dat betreffende biljet heeft betaald. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dat deel van haar verklaring. Het feit dat [getuige] mogelijk niet heeft willen verklaren dat zij gratis drankjes heeft weggegeven doet daar niet aan af. [persoon 1] heeft daarnaast verklaard dat verdachte ook voor drankjes heeft betaald. Voor het standpunt van de verdediging dat verdachte het betreffende biljet heeft gekregen van [persoon 1] is geen enkele steun in het dossier te vinden. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte het biljet heeft uitgegeven en dat het biljet van hem afkomstig is. Op grond van het onderzoek aan het biljet staat vast dat het biljet vals is. Daarbij speelt mee dat verdachte bij zijn staandehouding kennelijk heeft geprobeerd zich te ontdoen van een vals biljet van 100 euro. Dat geeft een belangrijke aanwijzing dat verdachte zich van de valsheid van die bankbiljetten bewust was. De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzettelijk een vals biljet van 50 euro heeft uitgegeven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de als bijlage aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 4 maart 2018 te Amsterdam, opzettelijk een vals bankbiljet van 50 euro heeft uitgegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem subsidiair bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht – indien de rechtbank tot een veroordeling komt – te volstaan met een gevangenisstraf die de duur van de voorlopige hechtenis niet overtreft. De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft fysiek veel pijn door de gevolgen van een auto-ongeluk. Ook lijdt hij aan PTTS en depressie. Detentie is voor verdachte daarom zwaarder dan voor anderen. Daarnaast heeft verdachte twee jonge kinderen, die hij al lange tijd niet heeft kunnen zien.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitgeven van een vals biljet van 50 euro. Dit betreft een vervelend feit. Met het uitgeven van vals geld wordt financiële schade toegebracht aan de betreffende ontvanger. Het gebruik van vals geld is meer in het algemeen ook schadelijk voor het financiële verkeer in de samenleving en het vertrouwen dat daarin moet kunnen worden gesteld. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij enkel oog heeft gehad voor zijn eigen financiële gewin, zonder daarbij rekening te houden met de schade die de betreffende horecaondernemer hiermee zou ondervinden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 juli 2018 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het uitgeven van vals geld.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Die richtlijnen schrijven voor het uitgeven van een vals biljet van tussen de 5 en 100 euro, waarbij de valsheid pas bekend wordt bij het uitgeven, bij éénmaal recidive binnen 2 jaar, een gevangenisstraf van zes weken voor. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van deze richtlijnen en zal dan ook een gevangenisstraf van 6 weken opleggen, met aftrek van voorarrest.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 213 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk een vals bankbiljet uitgeven
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en A.E.M. van Loon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2018.
[...]

1.[...]

[...]

2.

[...]