ECLI:NL:RBAMS:2018:6627

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
13/674009-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fatale vechtpartij op de Wallen met openlijke geweldpleging en veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 18 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een fatale vechtpartij op de Wallen in Amsterdam op 3 september 2016. Tijdens deze vechtpartij, die plaatsvond tussen twee groepen mannen, werd geweld gepleegd tegen drie Roemenen, waarbij één van hen, [naam slachtoffer], later overleed aan de gevolgen van het opgelopen hersenletsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de slachtoffers. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, en kwam tot de conclusie dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat er geen sprake was van een onmiddellijke dreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 100 uren op. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen strafblad had en een stabiel leven leidde. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674009-17 (Promis)
Datum uitspraak: 18 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 9, 10, 12 en 16 juli 2018. Op 4 september 2018 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.M. Lobregt en A.J.M. Vreekamp (hierna steeds gezamenlijk aangeduid als: officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.D. van Elst, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

Op 3 september 2016 zijn, naast veel andere mensen, twee groepen mannen aanwezig op de Oudezijds Achterburgwal te Amsterdam. De ene groep bestaat uit drie mannen van Roemeense afkomst: de broers [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 1] en [naam 2] ) en [naam 3] . De andere groep zijn Nederlanders en afkomstig uit Voorthuizen en bestaat uit tien mannen: de broers [verdachte] , [naam 4] en [naam 5] (hierna [verdachte] , [naam 4] en [naam 5] ), [naam 6] , [naam 7] , [naam slachtoffer] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] en [naam 11] .
Omstreeks 23.20 uur vindt een vechtpartij plaats waaraan mannen uit de twee groepen deelnemen. De vechtpartij ontstaat op de brug bij de Molensteeg en verplaatst zich over de Oudezijds Achterburgwal. Er wordt door meerdere personen uit de beide groepen geschopt, geduwd en geslagen. Ook het latere slachtoffer [naam slachtoffer] wordt geslagen. Hij zakt op een gegeven moment, na kort daar voor een klap te hebben ontvangen, naar de grond en overlijdt de volgende dag in het ziekenhuis als gevolg van hersenletsel. Uit het onderzoek naar de doodsoorzaak blijkt dat het hersenletsel is veroorzaakt door geweld, kort voorafgaand aan het overlijden.
De resultaten van het onderzoek van de politie hebben de officier van justitie doen besluiten om uit beide groepen in totaal acht personen als verdachte aan te merken en hen strafrechtelijk te vervolgen voor hun aandeel in de vechtpartij. Dat betreft de groep Roemenen: [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] en uit de groep Voorthuizenaren: [naam 6] , [naam 7] , [verdachte] , [naam 4] en [naam 5] .
Ten behoeve van de leesbaarheid worden in dit vonnis de groepen soms aangeduid als ‘de (groep) Voorthuizenaren’ en ‘de (groep) Roemenen’ en zal verdachte soms bij zijn naam worden genoemd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de Molensteeg en/of de Oudezijds Achterburgwal en/of de Stoofsteeg, in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , welk geweld bestond uit:
- het meermalen, althans eenmaal (met kracht) duwen tegen het lichaam van voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, (met kracht en met gebalde vuisten) slaan en/of stompen op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , en/of
- het meermalen, althans eenmaal, (met kracht en met geschoeide voet) schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] .

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
Voor wat betreft de vaststelling van de gang van zaken neemt de rechtbank het proces-verbaal ‘camera onderzoek compleet’, de eigen waarneming van de beelden, de verklaringen van verdachte en enkele getuigenverklaringen als uitgangspunt. Daaruit leidt de rechtbank af dat de vechtpartij is begonnen op de Molenbrug. Niet is vast te stellen wie begon met vechten of wat de aanleiding is geweest voor de vechtpartij. De verdachten hebben daar verschillend over verklaard. De voorbijgangers die zijn gehoord als getuigen noch de camerabeelden geven dienaangaande uitsluitsel.
De rechtbank stelt het volgende vast.
Op de camerabeelden is te zien dat de groep Voorthuizenaren de Molenbrug oploopt waarna over en weer, tussen de Voorthuizenaren enerzijds en de Roemenen anderzijds, geweldshandelingen te zien zijn.
Na het geweld op de brug verplaatst de groep Roemenen zich over de Oudezijds Achterburgwal richting de Stoofbrug. Daarbij is te zien dat [naam 7] , [naam 6] , [naam slachtoffer] , [naam 4] , [naam 5] en [verdachte] , achter de groep Roemenen aanlopen. Iets verderop ontstaat een nieuw gevecht. Op cameramoment 22 is te zien dat er opnieuw klappen worden uitgedeeld. De verdachten uit Voorthuizen plegen ook hier geweld tegen de groep Roemenen.
Te zien is dat [naam 1] met zijn handen in de lucht staat, waarna de groep Voorthuizenaren dichterbij komt en [naam 2] er tussenin gaat staan. Op een bepaald moment is duidelijk op de beelden te zien dat [naam 7] uithaalt naar [naam 2] waarna deze laatste meteen een aantal klappen krijgt van [naam 6] . [naam 6] duwt [naam 2] weg en geeft hem klappen, waarna [naam 2] neervalt. [naam 1] en een aantal Voorthuizenaren bewegen zich naar de waterkant waarna [naam 1] en [verdachte] in de gracht vallen. Nadat [naam 1] uit de gracht is gekomen, geeft [naam slachtoffer] [naam 3] een duw waardoor deze over een plantenbak valt. Daarna geeft [naam 1] [naam slachtoffer] een klap tegen de rechterkant van zijn hoofd, waarna [naam slachtoffer] hem wegduwt. Te zien is dat [naam 1] bij een trappetje terecht komt. Op cameramoment 26 is te zien dat [naam 5] en [naam 4] , klappen geven aan [naam 1] en hem schoppen.
Op een volgend moment is te zien dat [naam slachtoffer] met zijn hand naar zijn oor grijpt en op de grond valt. Daarna is er een voortzetting van het geweld. [naam 3] rent weg waarna [naam 6] achter hem aanrent. [verdachte] neemt een bokshouding aan richting [naam 1] . Op cameramoment 34 is te zien dat [naam 4] [naam 2] aanvalt waarbij [verdachte] en [naam 6] er achteraan lopen. Even later maakt ook [naam 6] vuistslagen in de richting van [naam 2] .
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Uit de verschillende bewijsmiddelen volgt dat [naam 4] , [naam 5] , [verdachte] en [naam 6] geweld hebben gebruikt tegen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Zij hebben hen geduwd, geslagen en geschopt. Gelet op de inhoud van het dossier en wat er op de beelden is te zien, is er sprake van een voldoende significante bijdrage van ieder van hen aan het openlijk geweld, waarmee het ten laste gelegde is bewezen.
Verdachte heeft gezwaaid met de tas met daarin een fles Bacardi. Ook heeft hij met zijn vuisten gezwaaid. Hij loopt met de anderen mee achter de Roemenen aan en gaat later nog naar ze op zoek. Verdachte heeft stevige klappen gegeven aan [naam 1] .
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het bewijs.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van het volgende.
Openlijke geweldpleging door de groep Voorthuizenaren
Uit het voorgaande volgt dat er vanuit de groep Voorthuizenaren geweld is gebruikt tegen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Om te kunnen spreken van ‘het openlijk in vereniging geweld plegen’, zoals ten laste is gelegd, moet worden bewezen dat het geweld ‘openlijk’ en ‘in vereniging’ plaats heeft gevonden. De rechtbank is van oordeel dat aan deze vereisten is voldaan. De vechtpartij vindt plaats op de openbare weg, de Oudezijds Achterburgwal. Veel mensen zijn hier getuige van geweest, zo is op de camerabeelden te zien. De openbare orde is door de vechtpartij verstoord, zodat er sprake is van openlijk geweld.
Bijdrage van verdachte aan het geweld
Ook aan het vereiste van ‘in vereniging’ is voldaan. Hiervan is sprake als verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het groepsgeweld heeft geleverd. Deze bijdrage kan bestaan uit geweldshandelingen, maar dat hoeft niet. Het moet wel gaan om gedragingen die het plegen van geweld bevorderen, zoals aanmoedigen of achtervolgen/insluiten van het slachtoffer.
Conclusie
Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het openlijk geweld van de Voorthuizenaren tegen de drie Roemenen. Verdachte heeft verklaard dat hij slaande bewegingen heeft gemaakt, maar dat hij niet weet of hij daarbij iemand heeft geraakt. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte tijdens de vechtpartij met een tas, waarvan het aannemelijk is dat die een fles bevatte, slaande bewegingen heeft gemaakt en een bokshouding heeft aangenomen. Daarnaast loopt hij samen met vijf andere Voorthuizenaren achter de drie Roemenen aan over de Oudezijds Achterburgwal, waarna het opnieuw tot een confrontatie komt. Deze achtervolging heeft, net als de slaande bewegingen, het zwaaien met de tas en het aannemen van de bokshouding, bijgedragen aan het geweld van de Voorthuizenaren tegen de drie Roemenen. Daarmee is het ten laste gelegde feit bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in een bijlage bij dit vonnis, bewezen dat verdachte
op 3 september 2016 te Amsterdam, met anderen, op of aan de openbare weg, te weten de Oudezijds Achterburgwal, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] , welk geweld bestond uit:
- het meermalen duwen tegen het lichaam van voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of
- het meermalen (met kracht en met gebalde vuisten) slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] , en/of
- het meermalen (met kracht en met geschoeide voet) schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

5.1.
Beroep op (putatief) noodweer
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte uit (putatief) noodweer heeft gehandeld en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er zijn slaande bewegingen naar verdachte gemaakt en hij is onder meer in zijn gezicht geraakt. Door een dreun tegen zijn hoofd is hij in het water gevallen. Verdachte heeft slaande bewegingen gemaakt, maar hij heeft hierbij niemand geraakt. Hij heeft dit gedaan om zichzelf te verdedigen, weglopen was geen optie. Hij stond immers naast het water en hij had geen idee van welke kant het geweld kwam.
Meer subsidiair is het zo dat er sprake was van putatief noodweer: een situatie waarin verdachte op objectieve gronden redelijkerwijs mocht aannemen dat sprake was van een noodweersituatie.
5.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van (putatief) noodweer. Zij heeft daartoe het volgende naar voren gebracht.
Verdachte stuurt een dag na het incident via WhatsApp het bericht: ‘dus wij begonnen op die gasten in te slaan’. Daarnaast verklaren zowel [naam 9] als [naam 3] dat verdachte (stevige) klappen heeft uitgedeeld. Daar komt bij dat verdachte zich op geen enkele manier aan het geweld heeft onttrokken, maar is hij juist meegelopen en is hij op zoek gegaan naar de Roemeense verdachten.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op (putatief) noodweer moet worden verworpen. De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van het volgende.
Van noodweer kan alleen sprake zijn als de gedraging van de verdachte een verdediging is tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Dat betekent dat gedragingen die als aanvallend moeten worden gezien, gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht, geen grondslag kunnen vormen voor een geslaagd beroep op noodweer.
Hoe de vechtpartij op de brug is begonnen of wat daarvoor de aanleiding is geweest, is uit het dossier niet duidelijk geworden, zoals hiervoor al is overwogen. De rechtbank kan slechts vaststellen dat de vijf verdachten uit Voorthuizen daar in gevecht zijn geraakt met de Roemenen. De rechtbank stelt op grond van het dossier en de camerabeelden vast dat er in het eerste deel van de vechtpartij, op en kort na de brug, over en weer wordt gevochten, ook door verdachte. Hij neemt deel aan de vechtpartij. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de agressie volledig eenzijdig vanuit één van beide groepen is gekomen. Dat bij deze eerste confrontatie sprake is geweest van een aanval op verdachte of andere personen waartegen hij zich op deze manier mocht verdedigen is dan ook niet aannemelijk geworden.
Na de eerste confrontatie zijn de drie Roemenen achteruit weggelopen over de Oudezijds Achterburgwal. Zes Voorthuizenaren, onder wie verdachte, zijn hen achterna gelopen. Daarna wordt er opnieuw gevochten, waarna [verdachte] en [naam 1] in de gracht belanden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door samen met vijf andere Voorthuizenaren achter de Roemenen aan te lopen, de confrontatie heeft opgezocht. Hierdoor is verdachte opnieuw in de vechtpartij betrokken geraakt. Hij had dit eenvoudig kunnen voorkomen door niet achter de Roemenen aan te lopen. Omdat verdachte de confrontatie heeft opgezocht is van verdedigende gedragingen geen sprake en moet het beroep op (putatief) noodweer worden verworpen.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1.
Beroep op noodweerexces
De raadsvrouw heeft subsidiair bepleit dat er sprake was van noodweerexces. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het begrijpelijk is dat verdachte uit paniek om zich heen is gaan slaan.
6.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over het beroep op noodweerexces.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Van noodweerexces kan sprake zijn als in een noodweersituatie de grenzen van een toelaatbare verdediging worden overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Zoals hiervoor (onder 5.3.) is overwogen, was er geen sprake van een noodweersituatie. Daarom moet het beroep op noodweerexces worden verworpen.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de strafoplegging het volgende naar voren gebracht.
Verdachte en zijn vriendengroep zijn niet de initiatiefnemers van de vechtpartij geweest, maar zij zijn betrokken geraakt bij een vechtpartij die al bezig was. Daarnaast zal verdachte moeten leren leven met het besef dat iemand uit hun vriendengroep die avond om het leven is gekomen. Dat is op zich al een straf. Op de terechtzitting is gebleken dat dit een grote impact op verdachte heeft. Een voorwaardelijke gevangenisstraf als geheugensteun is dan ook niet nodig. Bij het bepalen van de straf dient ook rekening te worden gehouden met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte: hij heeft een autogarage en werkt daarnaast als lasser. Hij heeft geen relevante documentatie.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opleggen. Deze strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafoplegging in het bijzonder het volgende overwogen.
Een leuk vrijgezellenfeest eindigt in een drama. Van het ene op het andere moment zijn verdachte en zijn medeverdachten betrokken geraakt bij een vechtpartij, waarbij geweld is gebruikt tegen drie mannen van een andere groep.
In de tweede fase van het gevecht maakte verdachte deel uit van de groep die duidelijk de overhand had en de andere groep, die zich aan (verder) geweld probeerde te onttrekken, aan het opdrijven was. Daarna wordt er grof geweld gebruikt door de groep waartoe verdachte behoort. Dat dit te midden van het uitgaanspubliek gebeurt, maakt het extra kwalijk.
Bij het bepalen van de hoogte van de straffen hanteert de rechtbank in beginsel het principe ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Het is echter zo dat de ene verdachte tijdens de vechtpartij niet of nauwelijks geweld heeft gebruikt, terwijl sommige anderen juist fors geweld hebben toegepast. Verdachte heeft wel geweld gebruikt, maar minder fors dan enkele medeverdachten en hij lijkt ook niet een voortrekkersrol te hebben gehad. Zijn bijdrage aan het openlijk geweld is daarmee anders dan die van een aantal anderen, zodat aan hem een lagere straf zal worden opgelegd.
Het gevolg van deze noodlottige avond is dat iedere verdachte moet leren leven met het feit dat er iemand is overleden, als gevolg van de vechtpartij die is ontstaan. Op de terechtzitting is gebleken dat dit een grote impact op verdachte heeft gehad en nog steeds heeft. De rechtbank denkt niet dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nog nodig is om deze verdachte ervan te doordringen dat het geweld dat ook hij die avond heeft gebruikt, afkeurenswaardig en gevaarlijk is. Verdachte heeft zijn leven op orde. Hij werkt meer dan
full time, onder meer als zzp’er, en heeft geen strafblad. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
VIER (4) MAANDEN.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
HONDERD (100) UREN,met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
VIJFTIG (50) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. E. Dinjens en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 september 2018.