8.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op twee verschillende momenten schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin, tevens moeder van zijn 5-jarige zoontje, en van zijn zoontje zelf. Hierdoor heeft zijn ex-vriendin licht letsel opgelopen en zijn zoontje pijn ondervonden. Gewelddadige incidenten maken een grote indruk op mensen en in het bijzonder ook op jonge kinderen, zeker als daarbij naasten zijn betrokken. De rechtbank vindt dit zeer ernstige en zorgelijke feiten. Het is niet de eerste keer dat verdachte zich schuldig maakt aan geweld.
Het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 6 augustus 2018 laat zien dat verdachte al eerder wegens soortgelijke feiten, en ook ‘huiselijk geweld’, is veroordeeld.
Daarnaast heeft verdachte zich op twee verschillende momenten schuldig gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van twee medewerksters van een bakkerij. Hij heeft hen, telkens op klaarlichte dag, tijdens hun werkzaamheden in de zaak, onverhoeds gezoend, betast en geknepen. Verdachte heeft respectloos gehandeld richting aangeefsters en hun recht op lichamelijke integriteit ondergeschikt gemaakt aan de kennelijk bij hem bestaande gevoelens van lust. Hij heeft daarbij op geen enkel moment rekening gehouden met de mogelijke impact daarvan op aangeefsters.
Uit voornoemd uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte, weliswaar al langer geleden, veroordeeld is wegens een zedendelict. Daarnaast laat het persoonsgebonden overzicht ten aanzien van verdachte in de ‘Aanpak Top 600’ van 18 mei 2018 zien dat op het gebied van zeden sprake is van enkele mutaties van recenter datum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de adviesrapporten van 12 januari 2018, 30 mei 2018 en 13 juli 2018. De eerste twee rapporten zijn opgemaakt door M. Blok, het laatste door
M.T. Benghanem, beide reclasseringswerkers bij Reclassering Nederland.
Het adviesrapport van 12 januari 2018, opgemaakt naar aanleiding van feit 1., houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat het reclasseringstoezicht, waarvan sprake was sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in feit 1. en in lopende voorwaardelijke veroordelingen – moeizaam verloopt. Verdachte vertoont grensoverschrijdend gedrag en laat zich binnen het toezicht nauwelijks sturen. Overwogen wordt dat hij voldoet aan de harde ISD-criteria, maar (nog) niet aan de zachte criteria. Omdat verdachte zijn meldplichtafspraken nakomt en er wordt getracht in ambulant kader diagnostiek en behandeling te laten plaatsvinden is het advies op dat moment om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en nog geen ISD-maatregel.
Het (aanvullend) adviesrapport van 30 mei 2018 houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat bij verdachte sprake is van complexe problematiek. Verdachte heeft eerder nog een kans gekregen om in ambulant kader deel te nemen aan diagnostiek en behandeling. Dit traject verliep niet zoals gewenst. Verdachte verscheen niet op het intakegesprek en evenmin op daarna volgende meldplichtafspraken. De reclassering overweegt dat een ambulant kader voor verdachte te vrijblijvend is. Het biedt hem onvoldoende structuur om het risico op recidive en gevaar in te perken en een behandeltraject op langere termijn succesvol te laten zijn. Daarom wordt oplegging van de ISD-maatregel geadviseerd. Enerzijds om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen, anderzijds om binnen de intramurale structuur middels diagnostiek en behandeling een fundament te leggen voor gedragsverandering.
In het adviesrapport van 13 juli 2018 tenslotte, opgemaakt naar aanleiding van feit 5., wordt verwezen naar de inhoud van voornoemde twee adviesrapporten. Het advies houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat bij verdachte jarenlang sprake is van een ernstig problematisch patroon van meervoudige problematiek (intellectuele problemen, persoonlijkheidsproblematiek, middelengebruik, sociaal maatschappelijke problemen) en grensoverschrijdend gedrag (agressieproblematiek en veelvuldige justitiecontacten). Verdachte is binnen een regulier kader niet te begeleiden en te behandelen. Aangesloten wordt bij het op 30 mei 2018 uitgebrachte advies om over te gaan tot het opleggen van een ISD-maatregel. De kans op recidive wordt hoog ingeschat.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van
28 februari 2018, opgemaakt door 1e toezichthouder J. Moll, verbonden aan Reclassering Nederland. Dit advies betreft de tenuitvoerleggingen van de voorwaardelijke straffen, opgelegd in de zaken met parketnummers 13/741079-17 en 13/741177-16. De reclassering is van mening dat verdachte onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het ISD-trajectconsult van 6 juni 2018 van verdachte, opgemaakt door P.P. de Kloe, psychiater, verbonden aan Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie. Hieruit volgt dat in eerder onderzoek bij verdachte is vastgesteld dat er sprake is van zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verslavingsproblematiek is niet uit te sluiten. Behandeling kan binnen ISD-kader worden vormgegeven.
Ter terechtzitting zijn de heer J.J. Moll, reclasseringswerker en 1e toezichthouder van verdachte, en mevrouw M. Blok, adviseur, beide verbonden aan Reclassering Nederland, als deskundigen gehoord.
Beide hebben de inhoud van de opgestelde adviezen bevestigd. Moll heeft verklaard dat behandeling van verdachte essentieel is om verder te komen met hem. Blok heeft verklaard dat binnen de ISD-maatregel diagnostiek kan worden verricht en dat daarop verder kan worden gegaan. Eén en ander zou kunnen leiden tot doorplaatsing van verdachte naar een kliniek.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van
6 augustus 2018 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode
26 juli 2017 tot 26 mei 2018 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens voornoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank realiseert zich dat de ISD-maatregel nu voor een tweede keer aan verdachte wordt opgelegd. Die enkele omstandigheid is echter geen reden om af te zien van het opleggen van de maatregel. De rechtbank ziet, op basis van de adviesrapporten van de Reclassering, namelijk geen alternatief voor verdachte. In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis ten aanzien van feit 1 en de eerder opgelegde voorwaardelijke veroordelingen, heeft de Reclassering zich uitgebreid bemoeid met verdachte. Er is lang het nodige met hem geprobeerd. De conclusie van de Reclassering is nu dat een dwang- in plaats van een drangkader noodzakelijk is voor verdachte. Binnen het kader van de ISD-maatregel kan diagnostiek plaatsvinden, wat hopelijk kan leiden tot goede behandelmogelijkheden van de problematiek van verdachte. De rechtbank overweegt hierbij dat zij een zorgelijke ontwikkeling op het gebied van zedenfeiten constateert en vraagt hiervoor aandacht. Bij de diagnostiek dient hieraan, naar het oordeel van de rechtbank, ook aandacht te worden besteed.
Of de maatregel uiteindelijk slechts is opgelegd ter bescherming van de maatschappij, of dat deze ook zal leiden tot een gedragsverandering bij verdachte, valt of staat met de medewerking van verdachte zelf. De rechtbank spreekt de hoop uit dat verdachte de mogelijkheden die hem binnen de maatregel kunnen worden geboden, met beide handen zal aangrijpen. Alleen dan zal zijn leven een andere wending kunnen nemen en kan hij de vader zijn die hij voor zijn zoon graag wil zijn.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [kind verdachte] , [persoon 1] , vordert € 400,- (vierhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Fysiek letsel kan op basis van de stukken door de rechtbank niet worden vastgesteld. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 13/741086-16
Bij de stukken bevindt zich de op 3 augustus 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/741086-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van
10 november 2016 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. Verdachte is daarbij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Nu de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte zal opleggen, is er echter aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af te wijzen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 13/741079-17
Bij de stukken bevindt zich de op 3 augustus 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/741079-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 22 mei 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. Verdachte is daarbij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Nu de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte zal opleggen, is er echter aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af te wijzen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 13/741177-16
Bij de stukken bevindt zich de op 3 augustus 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741177-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 19 mei 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. Verdachte is daarbij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 dagen met aftrek, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 20 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verder inhoud van dit vonnis.
Nu de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte zal opleggen, is er echter aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af te wijzen.