In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J. Hoogeveen, had verzocht om een voorlopige voorziening in verband met een afgewezen aanvraag voor een urgentieverklaring. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen besluit, bezwaar of gronden van de verzoeker zijn ontvangen, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk is verklaard.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan de wettelijke vereisten. Tevens is artikel 8:81 van de Awb besproken, dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen bij onverwijlde spoed, mits de indiener de benodigde stukken overlegt. De gemachtigde van de eiser heeft op 7 september 2018 een verzoekschrift ingediend, maar heeft niet voldaan aan de voorwaarden die aan een dergelijk verzoek zijn gesteld.
De griffier heeft de gemachtigde op 10 september 2018 geïnformeerd over de ontbrekende stukken en de gelegenheid gegeven om deze binnen een week aan te leveren. Echter, de gevraagde stukken zijn tot op heden niet ontvangen, en de gemachtigde heeft aangegeven dat het procesdossier van de verweerder nog niet beschikbaar was. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat dit geen verschoonbare reden is voor het ontbreken van de stukken, en heeft daarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, in aanwezigheid van griffier R.E. Toonen, en is bekendgemaakt op de datum van de uitspraak.