ECLI:NL:RBAMS:2018:6853
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering wegens vermogen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekster, een vrouw uit Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door de gemeente Amsterdam. De gemeente had de uitkering ingetrokken omdat verzoekster aanzienlijke bedragen op haar spaarrekening had staan, waardoor zij volgens de gemeente geen recht op bijstand had.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar standpunt te onderbouwen. Ondanks haar claim dat zij in financiële nood verkeert en geen vermogen heeft waarover zij kan beschikken, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de gemeente terecht heeft geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Verzoekster had erkend dat er een bedrag van ongeveer € 18.000,- op haar spaarrekening stond, dat zij in bewaring had voor haar oom. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verklaring van verzoekster en de e-mail van haar oom niet voldoende waren om de herkomst en bestemming van het geld te verantwoorden.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was om de beslissing van de gemeente te schorsen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.