ECLI:NL:RBAMS:2018:6888

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
AMS 18/3501
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake kinderopvangtoeslag en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.E. González Pérez, beroep ingesteld tegen besluiten van de Belastingdienst Toeslagen, waarbij het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 op nihil is vastgesteld. Eiseres heeft in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 kinderopvang afgenomen, maar de Belastingdienst heeft de toeslag stopgezet wegens vermeende onvolledige gegevens. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en het bezwaar is uiteindelijk gegrond verklaard, maar de behandeling heeft meer dan drie jaar geduurd, wat eiseres als onrechtmatig beschouwt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is overschreden en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 2.000,- als schadevergoeding voor immateriële schade. Het verzoek om schadevergoeding wegens de stopzetting van de kinderopvangtoeslag is afgewezen, omdat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de geleden schade. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.E. González Pérez),
en
Belastingdienst Toeslagen, verweerder
(gemachtigden: mr. N. Mhamdi en mr. J. Labardi).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 gewijzigd vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 3 april 2018, gewijzigd bij besluit van 9 april 2018 (hierna gezamenlijk: het bestreden besluit 1), heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, vastgesteld dat eiseres van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 recht heeft op kinderopvangtoeslag en een proceskostenvergoeding van € 501,- toegekend.
Bij besluit van 11 mei 2018 heeft verweerder het recht op kinderopvangtoeslag over 2014 definitief vastgesteld op € 6.353,- (het bestreden besluit 2).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan de procedure bij de rechtbank vooraf is gegaan
1. In de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 heeft eiseres voor haar twee kinderen kinderopvang afgenomen via [gastouderbureau] .
2. Bij besluit van 27 december 2013 is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 toegekend van € 9.987,-. Dat voorschot is bij besluit van 21 mei 2014 gewijzigd in € 9.213,-.
3. Bij brief van 15 juli 2014 heeft verweerder aangekondigd dat de kinderopvangtoeslag wordt stopgezet. Daarvoor heeft verweerder als reden gegeven dat er onvoldoende gegevens zijn om het recht op kinderopvangtoeslag te kunnen vaststellen. Eiseres is verzocht om een afspraak te maken.
4. Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 gewijzigd vastgesteld op een bedrag van € 6.166,-. Daarvoor is als reden gegeven dat de toeslag is beëindigd en de kinderopvanggegevens zijn gewijzigd.
5. Op 3 september 2014 had eiseres een afspraak op het kantoor van verweerder. Bij die gelegenheid heeft zij bewijsstukken overhandigd.
6. Op 15 december 2014 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over 2012 tot en met 2014 stopgezet. Als reden daarvoor is gegeven dat de bewijsstukken onvolledig zijn. Aangekondigd is dat eiseres een nieuwe voorschotbeschikking zal ontvangen.
7. Met het primaire besluit is het voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 gewijzigd vastgesteld op nihil.
8. In het bezwaarschrift tegen het primaire besluit heeft eiseres aangegeven dat zij niet begrijpt dat een beslissing wordt gegeven zonder een heldere en concrete motivering en dat zij heeft gebeld met verweerder maar dat in dat gesprek geen informatie kon worden verstrekt. Eiseres heeft verzocht om exact aan te geven van welke uren kinderopvang de bewijsstukken ontbreken en haar in de gelegenheid te stellen de ontbrekende stukken alsnog in te dienen.
9. Verweerder heeft niet inhoudelijk gereageerd op de door eiseres in het bezwaarschrift gestelde vragen. Wel heeft verweerder de termijn om te beslissen op het bezwaar meerdere keren verlengd.
10. Bij brieven van 3 oktober 2016 en 16 januari 2017 heeft verweerder bewijsstukken bij eiseres opgevraagd. Op 1 februari 2017 heeft eiseres diverse stukken aangeleverd.
11. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, vastgesteld dat eiseres van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 recht heeft op kinderopvangtoeslag en een proceskostenvergoeding van € 501,- toegekend. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het recht op kinderopvangtoeslag over 2014 definitief vastgesteld op € 6.353,-.
Standpunten van partijen
12. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het onrechtmatig is dat zij vier jaar lang in bezwaar is gehouden. Dat is in strijd met alle beginselen van behoorlijk bestuur en ook in strijd met de redelijke termijn voor het behandelen van het bezwaar.
Ook stelt eiseres dat verweerder heeft nagelaten om alle op de zaak betrekking hebbende stukken in te brengen. Eiseres brengt daarom zelf e-mailwisselingen over het bezwaar, een bij verweerder ingediende klacht en een klacht bij de ombudsman in het geding. Wat nog ontbreekt, zijn bijvoorbeeld telefoonnotities van gesprekken die eiseres met verweerder heeft gevoerd en een (intern) document waarin de stukken van eiseres zijn beoordeeld. Volgens eiseres filtert verweerder op eigen houtje waardoor een vertekend beeld ontstaat. Eiseres verzoekt de rechtbank daarom verweerder te bevelen alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen en volledige openheid van zaken te geven.
Daarnaast verzoekt eiseres om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Ten slotte heeft eiseres gesteld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Het recht van de kinderen op kinderopvang is geschonden, omdat verweerder door zijn houding en beleid de toegang tot gebruikmaking van voorzieningen en diensten voor kinderzorg heeft ontnomen. Het gezin van eiseres heeft erg veel last gehad van deze situatie. Ten aanzien van de wijze van terugvordering en stopzetting verzoekt eiseres te oordelen dat het recht op kinderopvang is geschonden en een schadevergoeding van € 10.000,- toe te kennen.
13. Verweerder heeft gesteld dat met het bestreden besluit 1 volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eiseres, waarbij ook een proceskostenvergoeding is toegekend. Met het bestreden besluit 2 is een rentevergoeding van € 728,- toegekend. Aan eiseres is bij afzonderlijke brief van 29 mei 2018 excuus aangeboden voor onder andere de lange duur van de procedure. Verweerder heeft erkend dat de behandeltermijn ruimschoots is overschreden. Wel vindt verweerder dat de periode van overleg tussen partijen vanaf mei 2017 buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat dat één van de redenen van de overschrijding is geweest.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. Telefoonnotities zijn geen op de zaak betrekking hebbende stukken, omdat deze niet relevant zijn voor de vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag en geen rol hebben gespeeld bij de besluitvorming, aldus verweerder. Datzelfde geldt voor eventuele bevindingen die een behandelaar heeft genoteerd.
Beoordeling door de rechtbank
14. De rechtbank stelt voorop dat zij zich kan voorstellen dat eiseres geconfronteerd werd met allerlei problemen na de plotselinge stopzetting vanaf september 2014 van (de uitbetaling van) de voorschotten op de kinderopvangtoeslag en dat eiseres frustratie en onzekerheid heeft ervaren als gevolg van het jarenlang uitblijven van een beslissing op haar bezwaar tegen het primaire besluit. Dat betekent echter nog niet dat alle door eiseres geformuleerde eisen en verzoeken kunnen worden ingewilligd. De rechtbank kan in deze bestuursrechtelijke procedure uitsluitend een oordeel geven over de bestreden besluiten en de verzoeken tot schadevergoeding in relatie tot die besluiten.
De bestreden besluiten
15. In het bestreden besluit 1 is vastgesteld dat eiseres recht heeft op kinderopvangtoeslag over de maanden januari tot en met augustus 2014. Niet in geschil is dat eiseres na augustus 2014 geen gebruik meer heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang, zodat zij over de periode september tot en met december 2014 geen aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag.
16. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiseres zich niet richten tegen de hoogte van het recht op kinderopvangtoeslag of enig ander besluitonderdeel in de bestreden besluiten 1 en 2. Op de zitting heeft eiseres desgevraagd bevestigd dat verweerder de hoogte van het recht op kinderopvangtoeslag in het bestreden besluit 2 juist heeft vastgesteld.
17. De omstandigheid dat de termijn voor de behandeling van het bezwaar ruimschoots is overschreden, is geen reden om de bestreden besluiten 1 en 2 te vernietigen.
18. Aangezien de inhoud van de bestreden besluiten 1 en 2 niet in geschil is, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
De verzoeken om schadevergoeding
- Renteschade
19. Het verzoek om vergoeding van renteschade over ten onrechte niet uitbetaalde toeslag heeft eiseres op de zitting niet langer gehandhaafd, omdat in het bestreden besluit 2 een bedrag aan rente is vergoed. Dat verzoek ligt daarom niet meer ter beoordeling voor.
- Overschrijding redelijke termijn
20. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij veel stress heeft ondervonden doordat zij jarenlang in onzekerheid heeft verkeerd.
21. Over het verzoek om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank als volgt.
22. In zijn arrest van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252) heeft de Hoge Raad algemene regels gegeven omtrent de beoordeling van verzoeken tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
23. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag in beginsel maximaal twee jaar in beslag nemen: een half jaar voor de bezwaarfase bij het bestuursorgaan en anderhalf jaar voor de beroepsfase bij de rechtbank. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.
24. Indien de redelijke termijn is overschreden, wordt in beginsel verondersteld dat de betrokkene immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Bij overschrijding van de redelijke termijn moet voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief worden gehanteerd van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
25. Indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn moet ook worden beoordeeld op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase.
26. De rechtbank stelt vast dat vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres op 23 maart 2015 ten tijde van deze uitspraak drie jaar en ruim zes maanden zijn verstreken. Er is geen aanleiding om deze lange behandelduur gerechtvaardigd te achten.
27. Anders dan verweerder heeft aangevoerd, is er geen reden de periode rond het overleg tussen partijen in mei 2017 buiten beschouwing te laten. Reeds lang voorafgaand aan dat overleg had verweerder op het bezwaar kunnen beslissen. Aan de hand van de door eiseres op 3 september 2014 overgelegde stukken had verweerder namelijk al op dat moment kunnen vaststellen dat eiseres recht had op kinderopvangtoeslag. De rechtbank volgt verweerder niet in de ter zitting naar voren gebrachte stelling dat er toen betaalbewijzen ontbraken. Alle relevante betaalbewijzen bevonden zich naar het oordeel van de rechtbank bij de door eiseres op 3 september 2014 overgelegde stukken. Dat verweerder die mening destijds ook was toegedaan, blijkt bovendien uit de interne notities van verweerder van 30 september 2014. Daarin staat: “Burger heeft bankafschriften overgelegd, hieruit blijkt dat er voor de maanden oktober 2013 tot en met juli 2014 kinderopvangkosten volledig zijn betaald aan [gastouderbureau] .” Gesteld noch gebleken is dat er voor het toeslagjaar 2014 andere gegevens ontbraken. Mede gelet op het voorgaande is er geen reden de periode van overleg, waarvan verweerder overigens ook niet duidelijk heeft kunnen maken hoe lang die periode heeft geduurd, buiten beschouwing te laten.
28. Het voorgaande betekent dat de procedure één jaar en ruim zes maanden te lang heeft geduurd. Uitgaande van deze overschrijding heeft eiseres recht op € 2.000,- schadevergoeding.
29. De overschrijding van de redelijke termijn moet geheel worden toegerekend aan de bezwaarfase. Verweerder zal daarom tot betaling van € 2.000,- worden veroordeeld als vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
- Schade door stopzetting voorschot kinderopvangtoeslag
30. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te ver-oordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
31. Op grond van artikel 8:91, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek, indien dat wordt gedaan gedurende het beroep tegen het schadeveroorzakende besluit, ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep aanhangig is.
32. Eiseres heeft schadevergoeding gevraagd wegens schending van het recht op kinderopvang. Op de zitting heeft zij nader toegelicht dat zij door toedoen van verweerder niet meer heeft kunnen voldoen aan de voorwaarden om in de periode van september tot en met december 2014 voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen en dat zij de toeslag over voornoemde periode heeft moeten missen. Nadat het voorschot in 2014 was stopgezet, moest eiseres alles zelf betalen. Zonder toeslag kon zij op dat moment niet alle kosten van kinderopvang betalen. De opvang via de gastouder is daarom gestopt en eiseres heeft de opvang voor haar kinderen geregeld met hulp van familieleden en vrienden. Eiseres stelt niet alleen materiële schade te hebben geleden door het missen van de kinderopvangtoeslag. Ook stelt zij immateriële schade te hebben geleden doordat zij in de maanden september tot en met december 2014 geen gebruik heeft kunnen maken van kinderopvang, onder andere bestaande uit de onrust voor de kinderen en het verlies van vertrouwen in de overheid. Eiseres verzoekt verweerder een schade-expert in te schakelen om de omvang van de schade in kaart te brengen.
33. Verweerder heeft zich ten aanzien van dit schadeverzoek op het standpunt gesteld dat het stopzetten van kinderopvangtoeslag niet in strijd is met het IVRK. Het door eiseres gevorderde bedrag van € 10.000 is niet onderbouwd. Het is verweerder niet duidelijk waar de schade uit bestaat en ook niet of de schade voortkomt uit het feit dat de uitbetaling van het voorschot is stopgezet. Verweerder ziet geen reden een schade-expert in te schakelen, omdat het aan eiseres is om de schade aan te tonen.
34. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen, reeds omdat dat onvoldoende is onderbouwd. Het is aan eiseres om inzicht te geven in de door haar geleden schade en de hoogte daarvan te onderbouwen. Dat heeft zij onvoldoende gedaan.
35. Eiseres heeft aangevoerd dat zij door verweerder in deze positie is gebracht en dat het aan verweerder is om een schade-expert in te schakelen ter begroting van de geleden schade. De rechtbank volgt eiseres hierin niet, omdat de bewijslast voor het bestaan en de omvang van de schade op eiseres rust.
36. Het voorgaande betekent dat in het midden kan blijven of er connexiteit bestaat tussen de geclaimde schade en de in deze procedure voorliggende besluitvorming, alsook of er causaal verband bestaat tussen de schade enerzijds en de besluitvorming en het handelen van verweerder anderzijds.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
37. Op de zitting heeft verweerder enkele telefoonnotities aan eiseres en aan de rechtbank verstrekt. Ook heeft eiseres zelf een document met bevindingen van een behandelaar van verweerder overgelegd om aan te tonen dat verweerder niet alle stukken heeft overgelegd. Deze stukken zijn aan het dossier toegevoegd.
38. Voor zover eiseres heeft verzocht verweerder op te dragen nadere stukken, zoals telefoonnotities en/of andere interne notities van verweerder, in het geding te brengen, wijst de rechtbank dat verzoek af. De inhoud van de bestreden besluiten is immers niet in geschil en eiseres heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de nadere stukken van belang kunnen zijn in het kader van de beoordeling van de verzoeken om schadevergoeding
39. Eiseres heeft na de sluiting van het onderzoek bij brief van 13 september 2018, door de rechtbank ontvangen op 18 september 2018, verzocht om het onderzoek te heropenen. Daartoe heeft eiseres aangevoerd dat zij na de zitting de beschikking heeft gekregen over nadere op de zaak betrekking hebbende stukken, die verweerder niet heeft ingebracht. Eiseres heeft verzocht deze nadere stukken te betrekken in de procedure.
40. De rechtbank ziet geen reden het onderzoek te heropenen. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat, ook als de inhoud van de nadere stukken in de procedure zou worden betrokken, dat niet tot een ander oordeel over de bestreden besluiten of de verzoeken tot schadevergoeding zou leiden.

Conclusie en proceskosten

41. Het beroep is ongegrond.
42. Verweerder zal worden veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 2.000,- als vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor het overige wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
43. Gelet op de veroordeling tot het betalen van schadevergoeding is er aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:74, tweede lid, van de Awb en te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Hoge Raad van 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:660) en 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252).
44. Daarnaast is er aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 0,5). Aangezien verweerder uitsluitend wordt veroordeeld in de proceskosten in verband met de toekenning van de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn hanteert de rechtbank een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 0,5 (zie de hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 20 maart 2015).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder wegens overschrijding van de redelijke termijn tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 2.000,-;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.