ECLI:NL:RBAMS:2018:6982

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
AMS 17/6779
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor kelder en uitbouw met dakterras; afweging van belangen en afwijking bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 september 2018 uitspraak gedaan over de verlening van een omgevingsvergunning voor het veranderen, vergroten en bouwkundig splitsen van een pand in Amsterdam. De vergunninghouder had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een souterrain (kelder) en een uitbouw met dakterras. De eisers, bewoners van de naastgelegen panden, maakten bezwaar tegen de vergunningverlening, omdat zij vreesden voor schade aan hun panden en een aantasting van het groene karakter van de binnentuin. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afdoende was. De rechtbank stelde vast dat de kelder het open, groene karakter van de binnentuin niet zou aantasten en dat de uitbouw zonder kelder en dakterras omgevingsvergunningvrij zou zijn. De rechtbank oordeelde verder dat de enkele vrees voor schade aan de buurpanden onvoldoende was om de omgevingsvergunning te weigeren, vooral omdat er geen deskundig tegenadvies was ingebracht door de eisers. De rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning had kunnen verlenen en verklaarde het beroep van de eisers ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6779

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 september 2018 in de zaak tussen

[de eisers 1] ,

[de eisers 2] ,
[de eisers 3] ,
[de eisers 4] ,
de vereniging Vereniging van Eigenaars [adres 1]
en de vereniging Vereniging van Eigenaars [adres 2] ,te Amsterdam, eisers
(gemachtigde: mr. A. Franken van Bloemendaal),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid, verweerder
(gemachtigde: mr. G.A. Janssen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
DNM Investments B.V., te Amsterdam
(gemachtigde: mr. M. Klijnstra).
Partijen worden hierna (tezamen) genoemd: eisers, het college en vergunninghouder.

Procesverloop

Met het besluit van 10 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen, vergroten en bouwkundig splitsen van de begane grond en de eerste verdieping van het pand op het [adres 3] in Amsterdam (het pand), met bestemming daarvan tot twee woningen. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 10 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 16 augustus 2018.
[de eisers 1] , [de eisers 4] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De overige eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
Wat ging aan deze procedure vooraf?
1.1
Vergunninghouder is eigenaar van het pand. Op 7 december 2016, aangepast op 7 maart 2017, heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aangevraagd voor het pand. De aanvraag is gericht op het realiseren van een souterrain (kelder) en een uitbouw met een dakterras, en op het wijzigen van de indeling, het realiseren van constructieve doorbraken en het plaatsen van een woningtoegangsdeur en een wand in het trappenhuis (tweede verdieping).
Eisers zijn bewoners van de naastgelegen panden [adres 4]
1.2
Het bouwplan voorziet in het veranderen, vergroten en bouwkundig splitsen van de begane grond en de eerste verdieping van het pand door een uitbouw met daaronder een kelder met koekoeken en daarboven een dakterras, met bestemming daarvan tot twee woningen. Op grond van het bestemmingsplan “Museumkwartier Valeriusbuurt” (het bestemmingsplan) heeft het pand gedeeltelijk de bestemming “Wonen” en gedeeltelijk de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied”. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat binnen de bouwvlakken uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan (planregel 19.2.2.e). De kelder, de uitbouw en het dakterras op de uitbouw zijn daarnaast buiten het bouwvlak geprojecteerd (planregel 19.2.1).
1.3
Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend voor het dakterras op grond van artikel 25, onder a, onder 4, van de planregels (binnenplanse afwijking), samen met de ‘Beleidsregels Omgevingsvergunning A2’ (de beleidsregels). Voor de kelder en de uitbouw heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) (kruimelgeval).
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het advies van de bezwaarschriftencommissie van 28 september 2017.
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunten van partijen
4. Verweerder heeft op de zitting de grondslag van het bestreden besluit toegelicht. Daaruit is naar voren gekomen dat verweerder zich op het standpunt stelt dat op grond van landelijke regelgeving, het Bor, de vergunde uitbouw van vier meter in de tuin, indien op zichzelf beschouwd, omgevingsvergunningvrij mag worden gerealiseerd. Maar volgens verweerder moet in dit geval het bouwplan als één geheel worden beschouwd, omdat het bouwplan mede ziet op het in strijd met het bestemmingplan realiseren van een kelder en een dakterras.
5. Eisers stellen dat verweerder ten onrechte is afgeweken van het bestemmingsplan en de beleidsregels. Verweerder heeft zijn besluitvorming mede gebaseerd op de bepalingen in het Bor over omgevingsvergunningvrij bouwen. Eisers erkennen dat op grond daarvan in de tuin een uitbouw van vier meter omgevingsvergunningvrij mag worden gerealiseerd. Volgens eisers heeft verweerder echter ten onrechte ook ten aanzien van de kelder aangesloten bij die bepalingen in het Bor.
Hoe beoordeelt de rechtbank deze zaak?
Nagekomen stukken
6. Op 6 augustus 2018 ontving de rechtbank de volgende stukken van eisers: het digitale audiobestand van de hoorzitting van 26 juli 2018 over het bezwaarschrift tegen de omgevingsvergunning voor het perceel [adres 5] en een uitgewerkt verslag van dit audiobestand. Op de zitting is aan de orde gesteld dat vergunninghouder heeft verzocht deze stukken buiten beschouwing te laten, mede omdat deze te laat zijn ingezonden.
7. Naar vaste rechtspraak volgt uit artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat door partijen ingediende nadere stukken uiterlijk de elfde dag voor de zitting moeten zijn ontvangen. De genoemde stukken zijn op de tiende dag voor de zitting en dus te laat ingebracht. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding te beslissen dat de goede procesorde zich ertegen verzet dat die stukken bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken. Het gaat om een audiobestand van de genoemde hoorzitting afkomstig van het besluitvormend bestuursorgaan en een in opdracht van eisers daarvan opgemaakt schriftelijk verslag. De gemachtigde van eisers en verweerder hebben voorafgaand aan de zitting ruim de gelegenheid gehad kennis te nemen van dit verslag, dat niet gecompliceerd van aard is, en daarop te reageren. Bovendien staat in genoemd verslag dat de vergunninghouder in die zaak werd bijgestaan door een kantoorgenoot van de gemachtigde van vergunninghouder in deze zaak. Vergunninghouder kon de juistheid van de inhoud van dit verslag dus (laten) verifiëren. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank geen beletsel om de genoemde stukken aan de gedingstukken toe te voegen.
Belanghebbende
8. Eisers zijn direct omwonenden van het pand en dus belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Toetsingskader
9. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º en 2º, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor de omgevingsvergunning te verlenen.
10. De rechtbank is het met verweerder eens dat het open, groene karakter van de binnentuin niet wordt aangetast door de vergunde kelder van vier meter diep. Gelet op deze ruimtelijke overweging heeft verweerder voor de kelder in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning kunnen verlenen op grond van ‘beleidsregel 5a’ in combinatie met paragraaf 4.5 onder 1 van de beleidsregels. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming mogen betrekken dat op grond van landelijke regelgeving, die boven lokale regelgeving gaat, de mogelijkheden voor het vergunningsvrij bouwen van bijbehorende werken met een diepte van vier meter zijn verruimd. En hoewel ruimtelijke overwegingen als bedoeld in paragraaf 4.5, onder 1 en onder a, van de Beleidsregels niet door vergunninghouder zijn aangedragen behoefde dit er om dezelfde reden verweerder niet van te weerhouden toepassing te geven aan de afwijkingsmogelijkheid genoemd in paragraaf 4.5, onder 1 en onder a, van de beleidsregels. Eisers voeren in dit kader verder aan dat met het realiseren van de kelder het belang van een goede waterhuishouding in het geding is. De rechtbank overweegt dat dit belang niet als een ruimtelijke overweging kan worden aangemerkt. Verweerder was daarom niet gehouden dit belang te betrekken bij zijn afweging of afwijking van de beleidsregels tot de mogelijkheden behoorde. In het primaire besluit staat dat Waternet heeft geadviseerd over het realiseren van de kelder onder het hoofdgebouw en een deel van de tuin. Waternet heeft de omvang van de kelder en de gevolgen daarvan voor het bergingsvermogen van de bodem onderkend en heeft enkele adviezen gegeven om dit te ondervangen. Waternet heeft daarmee positief geadviseerd over het bouwplan. Eisers hebben in dit verband op de zitting nog gewezen op een aangenomen motie van de raad van de gemeente Amsterdam van 16 mei 2018, waarin verweerder wordt verzocht, onder andere, nader onderzoek te laten doen naar de gevolgen van onderkeldering in de gehele stad Amsterdam. Deze motie leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, reeds omdat pas na bekendmaking en evaluatie van de resultaten van dit onderzoek kan blijken of dit mogelijk aanleiding geeft tot aanpassing van de beleidsregels voor het onderkelderen van tuinen.
Vrees voor bouwkundige gevolgen
11. Eisers vrezen verder voor de bouwkundige gevolgen van het realiseren van de kelder onder het pand voor hun panden, die met het pand een bouwkundige eenheid vormen. De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers geen deskundig tegenadvies hebben ingebracht, ter onderbouwing van hun vrees. De rechtbank oordeelt voorts dat de enkele vrees dat als gevolg van de uitvoering van het bouwplan schade kan ontstaan aan de panden van eisers, onvoldoende grond oplevert voor het weigeren van de omgevingsvergunning. Volgens het bestreden besluit zijn de bij de aanvraag aangeleverde constructiegegevens en -berekeningen getoetst en is aannemelijk dat het bouwplan voldoet aan de relevante voorschriften van het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening. Verweerder heeft zich daarmee op het standpunt mogen stellen dat geen constructieve belemmeringen zijn gevonden op grond waarvan de vergunning moet worden geweigerd.
Artikel 4:84 van de Awb
12. Anders dan eisers stellen, is verweerder door toepassing te geven aan paragraaf 4.5 onder 1 en onder a, van de beleidsregels niet van de beleidsregels afgeweken op grond van artikel 4:84 van de Awb, maar met toepassing van een in de beleidsregels zelf voorziene mogelijkheid om af te wijken.
Belangenafweging
13. Tot slot voeren eisers aan dat de uitbouw met het dakterras een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op hun belangen. Het bouwplan leidt tot het deels volbouwen van de groene binnentuin, geluidsoverlast, een inbreuk op hun privacy en tot schaduwwerking, aantasting van het uitzicht en inperking van het woongenot.
14. Anders dan eisers stellen, heeft verweerder in het bestreden besluit de belangen van eisers afgewogen bij de toetsing van het bouwplan aan de beleidsregels. Uit die toetsing blijkt dat de uitbouw, zonder kelder en dakterras, zou voldoen aan de criteria voor omgevingsvergunningvrij bouwen. Het weigeren van medewerking aan een dergelijke uitbouw kan daarom niet bijdragen aan de doelstellingen van de beleidsregels, waaronder het behouden van het groene karakter van de binnentuinen. Verder overweegt verweerder dat het dakterras voldoet aan de voorwaarden in de beleidsregels, wat eisers ook niet betwisten, en dat de privacy-aspecten en overige door eisers genoemde belangen moeten worden geacht te zijn verdisconteerd in de beleidsregels. De rechtbank acht de aldus door verweerder gemaakte belangenafweging afdoende. Dat die afweging in andere gevallen tot een andere uitkomst heeft geleid of kan leiden, leidt in dit geval niet tot een ander oordeel.
15. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het college in redelijkheid voor het bouwplan een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Eisers worden dus niet in het gelijk gesteld.
17. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter, en mr. A.C. Loman en mr. D. Sullivan, leden, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2018.
griffier
voorzitter
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen. Bij afwezigheid van de voorzitter heeft de oudste rechter de uitspraak ondertekend.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Burgers kunnen ook digitaal beroep indienen. Dat kan alleen via het speciale digitale loket dat u op de website van de Raad van State vindt (www.raadvanstate.nl). Om toegang te krijgen tot het digitale loket moet u beschikken over DigiD. Binnen het loket volgt u de instructies en vult u de formulieren in. Deze kunt u dan digitaal verzenden. Bijlagen levert u eveneens digitaal aan via het loket.
Let op:
u kunt geen beroep instellen per e-mail.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige maatregel te treffen.
Bijlage: Juridisch kader.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid aanhef onder a en onder c
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
Artikel 2.10:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…);
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, (…) zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
(…)
2 In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan (…) opgenomen regels inzake afwijking;
2°. In de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen;
(…)

Besluit omgevingsrecht (Bor)

Op grond van artikel 4, aanhef en eerste lid, van Bijlage II bij het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.

Bestemmingsplan “Museumkwartier Valeriusbuurt”

19.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
. wonen en short-stay;
. huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf, met in achtneming van het bepaalde in 19.4.1;
. bed & breakfast, met in achtneming van het bepaalde in 19.4.1;
. tuinen en erven;e.
(…(…)
19.2
Bouwregels
19.2.1
Algemeen
Op en onder de in het eerste lid genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.
19.2.2
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. e. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan en kelders ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-kelder'.
25 Algemene afwijkingsregels
a. Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het dagelijks bestuur bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c, van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:
(…(…)
4. 1. 4. het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 meter voor erkers, serres, uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;
Omgevingsvergunning A2. Voor het snel afhandelen van afwijkingsbesluiten voor omgevingsvergunningen. Beleidsregels voor de toepassing van artikel 2:12, lid 1 onder a, onder 2 van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) (De Beleidsregels)
Beleidsregel 5a. Ondergrondse bouwwerken achterzijde
In het hele stadsdeel wordt voor het bouwen en gebruiken van ondergrondse bouwwerken (onder andere koekoek, wolfskuil en vergroten van kelder en souterrain) grenzend aan de achtergevel van het hoofdgebouw in het achtererfgebied, die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, een ‘omgevingsvergunning a2’ verleend onder de volgende voorwaarden:
1. het bouwwerk wordt gebruikt ten behoeve van verblijfsruimten van het hoofdgebouw;
2. het bouwwerk steekt niet dieper dan 2,5 meter in de tuin gemeten vanaf de oorspronkelijke
achtergevel van het hoofdgebouw;
3. het realiseren van een kelder of een souterrain onder het hoofdgebouw is op grond van het
bestemmingsplan of een afwijkingsbesluit toegestaan;
4. het bouwwerk mag de grondwaterstand, grondwaterstromen, en archeologische vondsten
niet verstoren;
5. aanwezige bomen blijven ongemoeid;
6. het bouwwerk is maximaal 1 bouwlaag diep;
7. als er een aan- of uitbouw of gebouwd terras wordt gebouwd boven een ondergronds
bouwwerk mag voor noodzakelijke daglicht toetreding een koekoek van 50 centimeter diep
worden aangebracht (in totaal dus 3 meter diep) en mag buiten de 2,5 meter grens vanaf
de oorspronkelijke achtergevel een trap naar de tuin worden gemaakt met een functionele
breedte van 1 meter en een maximale maat van 2 m2.
8. niet meer dan 50% van de tuin (achtererfgebied) wordt bebouwd;
Paragraaf 4.5 Algemene bepalingen
1. Afwijken van de beleidsregels
Van de beleidsregels uit deze nota kan worden afgeweken, indien:
a. stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of overige ruimtelijke overwegingen hiertoe
aanleiding geven, die door aanvrager dienen te worden gemotiveerd;
b. de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en/of belangen van derden hier aanleiding toe geven;
c. sprake is van een zwaarwegend algemeen belang, waaronder in ieder geval wordt begrepen het maatschappelijke belang van de gemeente. De aanvrager dient het algemeen belang te motiveren, naast de onder a genoemde overwegingen.
Een besluit tot het afwijken van de beleidsregels, zal uitdrukkelijk moeten worden gemotiveerd.

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2 Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
3 Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 8:58, eerste lid
Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen.