1.3Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend voor het dakterras op grond van artikel 25, onder a, onder 4, van de planregels (binnenplanse afwijking), samen met de ‘Beleidsregels Omgevingsvergunning A2’ (de beleidsregels). Voor de kelder en de uitbouw heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) (kruimelgeval).
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het advies van de bezwaarschriftencommissie van 28 september 2017.
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Verweerder heeft op de zitting de grondslag van het bestreden besluit toegelicht. Daaruit is naar voren gekomen dat verweerder zich op het standpunt stelt dat op grond van landelijke regelgeving, het Bor, de vergunde uitbouw van vier meter in de tuin, indien op zichzelf beschouwd, omgevingsvergunningvrij mag worden gerealiseerd. Maar volgens verweerder moet in dit geval het bouwplan als één geheel worden beschouwd, omdat het bouwplan mede ziet op het in strijd met het bestemmingplan realiseren van een kelder en een dakterras.
5. Eisers stellen dat verweerder ten onrechte is afgeweken van het bestemmingsplan en de beleidsregels. Verweerder heeft zijn besluitvorming mede gebaseerd op de bepalingen in het Bor over omgevingsvergunningvrij bouwen. Eisers erkennen dat op grond daarvan in de tuin een uitbouw van vier meter omgevingsvergunningvrij mag worden gerealiseerd. Volgens eisers heeft verweerder echter ten onrechte ook ten aanzien van de kelder aangesloten bij die bepalingen in het Bor.
Hoe beoordeelt de rechtbank deze zaak?
6. Op 6 augustus 2018 ontving de rechtbank de volgende stukken van eisers: het digitale audiobestand van de hoorzitting van 26 juli 2018 over het bezwaarschrift tegen de omgevingsvergunning voor het perceel [adres 5] en een uitgewerkt verslag van dit audiobestand. Op de zitting is aan de orde gesteld dat vergunninghouder heeft verzocht deze stukken buiten beschouwing te laten, mede omdat deze te laat zijn ingezonden.
7. Naar vaste rechtspraak volgt uit artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat door partijen ingediende nadere stukken uiterlijk de elfde dag voor de zitting moeten zijn ontvangen. De genoemde stukken zijn op de tiende dag voor de zitting en dus te laat ingebracht. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding te beslissen dat de goede procesorde zich ertegen verzet dat die stukken bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken. Het gaat om een audiobestand van de genoemde hoorzitting afkomstig van het besluitvormend bestuursorgaan en een in opdracht van eisers daarvan opgemaakt schriftelijk verslag. De gemachtigde van eisers en verweerder hebben voorafgaand aan de zitting ruim de gelegenheid gehad kennis te nemen van dit verslag, dat niet gecompliceerd van aard is, en daarop te reageren. Bovendien staat in genoemd verslag dat de vergunninghouder in die zaak werd bijgestaan door een kantoorgenoot van de gemachtigde van vergunninghouder in deze zaak. Vergunninghouder kon de juistheid van de inhoud van dit verslag dus (laten) verifiëren. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank geen beletsel om de genoemde stukken aan de gedingstukken toe te voegen.
8. Eisers zijn direct omwonenden van het pand en dus belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
9. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º en 2º, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor de omgevingsvergunning te verlenen.
10. De rechtbank is het met verweerder eens dat het open, groene karakter van de binnentuin niet wordt aangetast door de vergunde kelder van vier meter diep. Gelet op deze ruimtelijke overweging heeft verweerder voor de kelder in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning kunnen verlenen op grond van ‘beleidsregel 5a’ in combinatie met paragraaf 4.5 onder 1 van de beleidsregels. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming mogen betrekken dat op grond van landelijke regelgeving, die boven lokale regelgeving gaat, de mogelijkheden voor het vergunningsvrij bouwen van bijbehorende werken met een diepte van vier meter zijn verruimd. En hoewel ruimtelijke overwegingen als bedoeld in paragraaf 4.5, onder 1 en onder a, van de Beleidsregels niet door vergunninghouder zijn aangedragen behoefde dit er om dezelfde reden verweerder niet van te weerhouden toepassing te geven aan de afwijkingsmogelijkheid genoemd in paragraaf 4.5, onder 1 en onder a, van de beleidsregels. Eisers voeren in dit kader verder aan dat met het realiseren van de kelder het belang van een goede waterhuishouding in het geding is. De rechtbank overweegt dat dit belang niet als een ruimtelijke overweging kan worden aangemerkt. Verweerder was daarom niet gehouden dit belang te betrekken bij zijn afweging of afwijking van de beleidsregels tot de mogelijkheden behoorde. In het primaire besluit staat dat Waternet heeft geadviseerd over het realiseren van de kelder onder het hoofdgebouw en een deel van de tuin. Waternet heeft de omvang van de kelder en de gevolgen daarvan voor het bergingsvermogen van de bodem onderkend en heeft enkele adviezen gegeven om dit te ondervangen. Waternet heeft daarmee positief geadviseerd over het bouwplan. Eisers hebben in dit verband op de zitting nog gewezen op een aangenomen motie van de raad van de gemeente Amsterdam van 16 mei 2018, waarin verweerder wordt verzocht, onder andere, nader onderzoek te laten doen naar de gevolgen van onderkeldering in de gehele stad Amsterdam. Deze motie leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, reeds omdat pas na bekendmaking en evaluatie van de resultaten van dit onderzoek kan blijken of dit mogelijk aanleiding geeft tot aanpassing van de beleidsregels voor het onderkelderen van tuinen.
Vrees voor bouwkundige gevolgen
11. Eisers vrezen verder voor de bouwkundige gevolgen van het realiseren van de kelder onder het pand voor hun panden, die met het pand een bouwkundige eenheid vormen. De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers geen deskundig tegenadvies hebben ingebracht, ter onderbouwing van hun vrees. De rechtbank oordeelt voorts dat de enkele vrees dat als gevolg van de uitvoering van het bouwplan schade kan ontstaan aan de panden van eisers, onvoldoende grond oplevert voor het weigeren van de omgevingsvergunning. Volgens het bestreden besluit zijn de bij de aanvraag aangeleverde constructiegegevens en -berekeningen getoetst en is aannemelijk dat het bouwplan voldoet aan de relevante voorschriften van het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening. Verweerder heeft zich daarmee op het standpunt mogen stellen dat geen constructieve belemmeringen zijn gevonden op grond waarvan de vergunning moet worden geweigerd.
12. Anders dan eisers stellen, is verweerder door toepassing te geven aan paragraaf 4.5 onder 1 en onder a, van de beleidsregels niet van de beleidsregels afgeweken op grond van artikel 4:84 van de Awb, maar met toepassing van een in de beleidsregels zelf voorziene mogelijkheid om af te wijken.
13. Tot slot voeren eisers aan dat de uitbouw met het dakterras een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op hun belangen. Het bouwplan leidt tot het deels volbouwen van de groene binnentuin, geluidsoverlast, een inbreuk op hun privacy en tot schaduwwerking, aantasting van het uitzicht en inperking van het woongenot.
14. Anders dan eisers stellen, heeft verweerder in het bestreden besluit de belangen van eisers afgewogen bij de toetsing van het bouwplan aan de beleidsregels. Uit die toetsing blijkt dat de uitbouw, zonder kelder en dakterras, zou voldoen aan de criteria voor omgevingsvergunningvrij bouwen. Het weigeren van medewerking aan een dergelijke uitbouw kan daarom niet bijdragen aan de doelstellingen van de beleidsregels, waaronder het behouden van het groene karakter van de binnentuinen. Verder overweegt verweerder dat het dakterras voldoet aan de voorwaarden in de beleidsregels, wat eisers ook niet betwisten, en dat de privacy-aspecten en overige door eisers genoemde belangen moeten worden geacht te zijn verdisconteerd in de beleidsregels. De rechtbank acht de aldus door verweerder gemaakte belangenafweging afdoende. Dat die afweging in andere gevallen tot een andere uitkomst heeft geleid of kan leiden, leidt in dit geval niet tot een ander oordeel.
15. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het college in redelijkheid voor het bouwplan een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
16. Het beroep is ongegrond. Eisers worden dus niet in het gelijk gesteld.
17. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.