ECLI:NL:RBAMS:2018:6994

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
13/650680-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging doodslag, wapenbezit en witwassen na schietincident in Amsterdam

Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 41-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, wapenbezit en witwassen. De man was betrokken bij een schietincident op 4 juli 2017 in Amsterdam-Zuidoost, waarbij hij meerdere keren op een andere man schoot tijdens een beroving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde met de bedoeling het slachtoffer te doden, ondanks zijn beroep op noodweer, dat werd verworpen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte drie keer op het slachtoffer had geschoten, wat leidde tot ernstige verwondingen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte op 9 januari 2018 samen met een medeverdachte een vuurwapen en munitie voorhanden had, en dat hij betrokken was bij het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke onrust die dergelijke schietincidenten veroorzaken en het gevaar van ongecontroleerd wapenbezit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650680-17 (Promis)
Datum uitspraak: 2 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1977,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.E. Stroink, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting van 22 juni 2018 – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.
primair:
poging tot doodslag op 4 juli 2017 te Amsterdam in vereniging door met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van [slachtoffer] te schieten;
subsidiair:
toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op 4 juli 2017 te Amsterdam in vereniging, te weten een of meer schotwonden in de buik, bil en/of bovenbeen van [slachtoffer] , door met een vuurwapen kogels in diens lichaam te schieten;
2.
het in vereniging voorhanden hebben van een pistool, Remington 1911A1 kaliber .45 ACP (Automatic Colt Pistol) en zes patronen, kaliber .45 ACP, op 9 januari 2018 te Amsterdam;
3.
primair:
witwassen in vereniging van geldbedragen van 3.000 euro, 3.500 euro en 1.550 euro op 9 januari 2018 te Amsterdam;
subsidiair:
schuldwitwassen in vereniging van geldbedragen van 3.000 euro, 3.500 euro en 1.550 euro op 9 januari 2018 te Amsterdam.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte vol opzet had op de dood van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) doordat hij vijf maal op hem heeft geschoten, waarvan drie keer in de buik, waar zich vitale organen bevinden. Het ontbreken van een letselverklaring maakt dit niet anders. [slachtoffer] heeft geruime tijd in het ziekenhuis gelegen, blijvend letsel overgehouden aan de schotwonden en zijn rechterbeen is verlamd. De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte vrij te spreken van het medeplegen van het onder 1 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de genoemde geldbedragen in grote contante coupures zijn aangetroffen op verborgen plekken in de woning waar verdachte verbleef en dat zowel verdachte als zijn vriendin [naam 1] (hierna: [naam 1] ) geen concrete en verifieerbare verklaring hebben gegeven voor het aangetroffen geld. Dit had wel op hun weg gelegen, aangezien [naam 1] heeft verklaard dat verdachte en zij schulden hebben van 18.000 euro en geen andere inkomsten hebben dan de uitkering van [naam 1] . Hierdoor kan worden bewezen dat verdachte zich samen met [naam 1] heeft schuldig gemaakt aan witwassen, aldus de officier van justitie.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gedeeltelijk overeenkomstig zijn pleitnotities, verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van potentieel dodelijk letsel, omdat een letselverklaring of andere onderbouwende medische stukken van het letsel van [slachtoffer] ontbreken. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij bewust schoot op het onderlichaam van [slachtoffer] en dat levert geen opzet op dodelijk letsel op. Voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde heeft verdachte ter terechtzitting een duidelijke verklaring gegeven voor het geld, welke verklaring hij heeft onderbouwd met bankafschriften. Verdachte heeft lange tijd een legaal inkomen gehad, waarvan hij elke maand een vast bedrag pinde om thuis te sparen. Een vriend van hem heeft hem gevraagd om kleinere biljetten om te ruilen met biljetten van 500 euro. Niet kan worden vastgesteld dat het niet anders kan dan dat verdachte crimineel geld voorhanden heeft gehad. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 4 juli 2017 schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag door meerdere kogels op het lichaam van [slachtoffer] af te vuren.
Verdachte heeft bekend dat hij op 4 juli 2017 de schutter was bij het schietincident op de Geerdinkhof te Amsterdam. [slachtoffer] is hierbij geraakt door meerdere kogels.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat geen sprake is van potentieel dodelijk letsel of opzet daarop. Uit de aard van de gedraging en de wijze van uitvoering valt af te leiden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat hij op het onderlichaam van [slachtoffer] heeft gericht, maar heeft ter zitting ook verklaard dat hij door de pepperspray in zijn ogen hoger schoot. Op grond van de foto’s en de verklaringen van de politieagenten ter plaatse stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] tenminste drie inschotwonden in zijn buik had. Omdat [slachtoffer] geen aangifte heeft gedaan, geen letselverklaring heeft overhandigd en ondersteunend bewijs ten aanzien van dit letsel ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat de verwondingen aan [slachtoffer] ’s been en/of bil eveneens zijn veroorzaakt door een inschot. Wel heeft [slachtoffer] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 4 september 2018, ruim een jaar na het schietincident, nog onder medische behandeling staat en dat zijn rechterbeen is verlamd. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer] drie keer in zijn buik is geraakt. Dit is een plek waar zich vitale organen bevinden die met fatale gevolgen geraakt kunnen worden. Het dossier bevat camerabeelden, waarop het schietincident is te zien. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte zijn vuurwapen richt op [slachtoffer] en de schoten op korte afstand lost, namelijk op een paar meter afstand. Niet gebleken is dat verdachte heeft gericht op het onderlichaam. Het met een vuurwapen meermalen op korte afstand gericht schieten op het bovenlichaam van een persoon is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood dat dit niet anders kan worden uitgelegd dan als een bewust handelen gericht op een levensbeëindiging. Het is daarnaast een algemene ervaringsregel dat het schieten in de buik van een persoon de mogelijkheid met zich meebrengt dat het slachtoffer als gevolg hiervan komt te overlijden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Vrijspraak van het medeplegen
Niet kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. Verdachte zal daarom van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met [naam 1] een pistool, Remington 1911A1 kaliber .45 ACP (Automatic Colt Pistol), en zes patronen, kaliber .45 ACP voorhanden heeft gehad op 9 januari 2018. Het pistool en de patronen zijn gevonden tijdens de doorzoeking in de [adres] . Zowel verdachte als [naam 1] verbleven daar. Verdachte heeft bij de doorzoeking verklaard dat het vuurwapen onder het matras in de slaapkamer lag en dat het geladen was. Uit het tapgesprek van [naam 1] is gebleken dat zij zich zorgen maakte over het ding onder het matras. Hieruit volgt dat zij niet alleen wetenschap had van, maar ook de beschikking had over het pistool. Dit pistool hadden zij kennelijk samen onder het matras van hun gezamenlijk bed.
Bewezenverklaring van het onder 3 primair ten laste gelegde
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen niet is vereist dat wordt bewezen uit welk specifiek misdrijf het voorwerp afkomstig is. Wel dient te worden bewezen dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte hier wetenschap van had, al dan niet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan toch bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, wanneer het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Het is aan het Openbaar Ministerie (hierna: OM) om bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Als de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo'n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Als de verklaring van de verdachte daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het OM om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve (legale) herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Witwasvermoeden
Bij de doorzoeking op 9 januari 2018 in de woning van verdachte en [naam 1] aan de [adres] te [woonplaats] zijn meerdere geldbedragen aangetroffen. In een sieradenkistje in de slaapkamer is 1.550 euro aangetroffen, in een iPhone doosje in de slaapkamer 3.000 euro en in een damesportemonnee in een kist 3.500 euro. Desgevraagd heeft [naam 1] verklaard dat zij 1.500 euro spaargeld in huis hadden. Verdachte heeft bij de politieagenten ter plaatse verklaard dat zij geen grote geldbedragen in huis hadden. In de periode voorafgaand aan 9 januari 2018 hadden verdachte en [naam 1] geen andere inkomsten dan een uitkering van [naam 1] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na 3 juli 2017 niet meer kon werken in verband met het schietincident. Uit zijn bankafschriften is gebleken dat hij op 11 juli 2017 zijn laatste salaris heeft ontvangen en dat hij hierna, op een eindafrekening op 18 oktober 2017 na, geen salarisbetalingen meer heeft ontvangen. [naam 1] heeft verklaard dat zij en verdachte betalingsregelingen hebben en een schuld van ongeveer 18.000 euro. De geldbedragen zijn contant en in coupures van onder meer 500 euro aangetroffen. Deze coupures komen niet uit een pinautomaat. De hiervoor geschetste omstandigheden leveren meerdere witwastypologieën op. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de voornoemde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat daarom van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft tot de zitting gezwegen over de herkomst van het geld. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij maandelijks een salaris ontving van 1.600 euro en dat hij daarvan 500 euro pinde om te sparen. Dit geld bewaarde hij contant, onder andere voor het geval zijn familie in de Dominicaanse Republiek het geld nodig had. Hij heeft aan de rechtbank bankafschriften overgelegd, waaruit blijkt dat hij in de periode van 29 januari 2016 tot en met 29 juli 2017 maandelijks (meerdere) geldbedragen pinde van 400 tot 500 euro. Verdachte heeft verklaard dat een vriend biljetten had van 500 euro en deze graag met hem wilde ruilen en dat verdachte dit een aantal keer heeft gedaan. Verdachte heeft ter zitting de naam van deze vriend niet willen noemen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij van weinig geld per maand kan rondkomen. Sinds 3 juli 2017 heeft hij dan ook geleefd van zijn spaargeld en heeft hij maandelijks ongeveer 300 euro gebruikt.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de geldbedragen. Verdachte en [naam 1] ontvangen alleen inkomsten uit de uitkering van [naam 1] en volgens [naam 1] hebben ze betalingsregelingen en een schuld van 18.000 euro. De geldbedragen zijn contant en in grote coupures aangetroffen op verschillende verborgen plekken in de woning van verdachte en [naam 1] . De verklaring dat verdachte de bankbiljetten heeft geruild met een vriend is niet onderbouwd en niet te verifiëren. Uit de ter zitting overlegde bankafschriften blijkt dat de laatste opname is geweest op 29 juli 2017. Daarbij komen deze bankopnamen bij elkaar opgeteld uit op een bedrag van ongeveer 6.000 euro, terwijl 8.050 euro bij verdachte is aangetroffen. De geldbedragen zijn op 9 januari 2018 aangetroffen, terwijl hij sinds 3 juli 2017 werkloos is en dus als sinds die tijd van zijn spaargeld heeft moeten rondkomen. Dat verdachte na al die tijd nog zoveel spaargeld in zijn woning aanwezig heeft, zonder dat daar veel andere inkomsten tegenover staan, komt de rechtbank onaannemelijk voor. Ook de reden dat verdachte spaart komt de rechtbank niet plausibel voor. Als familieleden in de Dominicaanse Republiek geld nodig hebben ligt het immers eerder voor de hand om een bedrag vanaf een spaarrekening over te boeken dan om een envelop met geld op te sturen.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de geldbedragen, er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het niet anders kan zijn dan dat de volgende geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank kan niet vaststellen dat [naam 1] op de hoogte was van de aanwezigheid van alle geldbedragen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het medeplegen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 9 januari 2018 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een bedrag van in totaal 8.050 euro.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 4 juli 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 9 januari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een pistool, Remington 1911A1 kaliber .45 ACP, Automatic Colt Pistol, en munitie van categorie III, te weten zes patronen, kaliber .45 ACP, voorhanden heeft gehad;
3.
op 9 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, geldbedragen, te weten 3.000 euro en 3.500 euro en 1.500 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig zijn uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

5.1.
Feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1
Voor de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte en het onder 1 ten laste gelegde zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Camerabeelden in combinatie met wapenrapporten
Op de camerabeelden is te zien dat vier mannen bij het schietincident zijn betrokken, namelijk [slachtoffer] , [naam 2] , [naam 3] en verdachte. Verdachte en [naam 3] lopen met een fiets met fietstassen. [naam 2] en [slachtoffer] vallen verdachte en [naam 3] aan. Verdachte wordt door [slachtoffer] aangevallen met pepperspray, verdachte laat de fiets vallen, waarna ze beiden achter de bosschages en uit beeld verdwijnen. [naam 2] valt [naam 3] aan met een taser, die op een vuurwapen lijkt. Als gevolg hiervan valt [naam 3] op de grond. [naam 2] gooit hierna onmiddellijk de taser op de grond en rent naar de fiets. Hij bukt en graait in de fietstassen. Op datzelfde moment rent [slachtoffer] achter de bosschages vandaan, richting de fiets. Vervolgens is te horen dat een eerste schot wordt gelost. Hierna is te zien dat [naam 2] wegrent en dat [slachtoffer] zich omdraait naar verdachte en met de bus pepperspray in de richting van verdachte wijst. Er vallen nog vier schoten, te zien is dat verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [slachtoffer] richt, en [slachtoffer] valt op de grond. Als [slachtoffer] op de grond ligt, rent verdachte naar de fiets, pakt deze op en rent weg. [naam 3] staat op dat moment ook op en rent samen met verdachte weg.
Verklaring verdachte
Tot de zitting heeft verdachte gezwegen. Ter terechtzitting heeft verdachte meerdere verklaringen afgelegd. Gemene deler in deze verklaringen is dat er die dag een transactie zou plaatsvinden waarover hij niet verder wil uitweiden en dat hij en zijn vriend plotseling door twee mannen werden aangevallen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij eerst een waarschuwingsschot in de lucht heeft gelost en dat hij vervolgens bewust op de benen heeft gemikt. Verdachte heeft verklaard erg bang te zijn geweest tijdens het incident. Voor het overige wisselen de verklaringen van verdachte. Eerst heeft hij verklaard dat hij zag dat er met iets op zijn vriend werd geschoten en dat zijn vriend vervolgens op de grond viel, voordat hij zelf met pepperspray werd bespoten. Hij rende weg en bedacht zich toen dat hij zijn vriend moest helpen, waarna hij zijn wapen trok en terug rende. Hij schoot richting [naam 2] , omdat [naam 2] – buiten beeld van de camera - een vuurwapen op zijn vriend en hemzelf richtte. Later heeft verdachte verklaard dat hij eerst werd aangevallen met pepperspray en dat hij daardoor wazig zag. Vervolgens hoorde hij een knal, zag hij rook en zag hij dat zijn vriend werd aangevallen met iets dat op een pistool leek en dat zijn vriend als gevolg hiervan op de grond viel. Zowel [naam 2] als [slachtoffer] richtten vervolgens weer een wapen op hem en zijn vriend. Verdachte heeft verklaard dat hij eerst een waarschuwingsschot in de lucht heeft afgevuurd en dat hij vervolgens zijn wapen op zowel [slachtoffer] als [naam 2] heeft gericht, waarbij hij per ongeluk [slachtoffer] heeft geraakt. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet kon zien wat voor wapen [slachtoffer] in zijn hand had.
5.2.
Beroep op (putatief) noodweer ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft, gedeeltelijk overeenkomstig zijn pleitnotities, primair bepleit dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat sprake was van putatief noodweer, namelijk een situatie waarin verdachte op objectieve gronden redelijkerwijs mocht aannemen dat sprake was van een noodweersituatie. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte samen met [naam 3] liep en dat verdachte door [slachtoffer] met pepperspray werd bespoten. Verdachte dacht dat [naam 3] door [naam 2] met een vuurwapen was beschoten, omdat hij een knal hoorde, rook zag en [naam 3] vervolgens op de grond zag vallen. Het is niet verwonderlijk dat verdachte dacht dat [naam 3] was neergeschoten, omdat de taser op een pistool leek en verdachte pepperspray in zijn ogen had en dus wazig zag. De raadsman heeft bepleit dat verdachte zich hierdoor geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Verdachte is eerst ook gevlucht, maar vervolgens teruggekomen toen hij [naam 3] op de grond zag liggen. Dat hij vervolgens heeft geschoten met een vuurwapen is niet disproportioneel. Immers dacht verdachte dat zijn vriend net met een pistool was neergeschoten en was het goed mogelijk dat [slachtoffer] naast pepperspray ook een vuurwapen op zak had.
Uit het door de officier van justitie op schrift gestelde requisitoir volgt dat zij zich op het standpunt stelt dat verdachte geen geslaagd beroep op (putatief) noodweer toekomt. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Na de aanval met de pepperspray is [slachtoffer] van verdachte weggerend, waardoor verdachte de mogelijkheid had om zich te onttrekken. Daarbij is het niet aannemelijk dat verdachte schoot op [slachtoffer] als gevolg van de aanval van [naam 2] op [naam 3] . Immers was [naam 2] , de persoon die de taser heeft gehanteerd, op het moment van het eerste schot aan het graaien in de fietstassen en gestopt met de aanval op [naam 3] en verdachte heeft juist alleen op [slachtoffer] geschoten. Verdachte leek koste wat kost te willen voorkomen dat de inhoud van de fietstassen werd gestolen en heeft dan ook gericht en doelbewust op [slachtoffer] geschoten met als doel hem uit te schakelen en de diefstal te voorkomen. Ook was het handelen van verdachte niet proportioneel. Hij heeft vijf keer met een vuurwapen geschoten, terwijl [slachtoffer] pepperspray had gebruikt.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond. Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft verdedigd. Deze verdediging moet dan vervolgens ook noodzakelijk en proportioneel zijn. Van putatief noodweer is sprake indien de verdachte abusievelijk in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij zich moest verdedigen, bijvoorbeeld omdat de verdachte zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld. Daarbij geldt dat een beroep op putatief noodweer alleen voor honorering in aanmerking komt wanneer de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het verkeren in een noodweersituatie. De vergissing die verdachte heeft begaan toen hij zich wilde verweren moet begrijpelijk zijn.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ter terechtzitting wisselende verklaringen heeft afgelegd en dat niet duidelijk is geworden aan welke verklaring de meeste waarde moet worden gehecht. Om die reden zal de rechtbank het beroep op (putatief) noodweer beoordelen aan de hand de situatie zoals die op de camerabeelden te zien is. Verdachte en [naam 3] worden aangevallen door [slachtoffer] en [naam 2] . De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte schrikt op het moment dat hij een knal hoort, ziet dat een op een vuurwapen lijkend voorwerp op [naam 3] wordt gericht en ziet dat [naam 3] op de grond valt. Uit de foto’s in het dossier is namelijk gebleken dat de taser op een pistool lijkt. Dit zou wellicht een noodweersituatie kunnen opleveren, ware het niet dat dit niet het moment was waarop verdachte begint met schieten. Nadat [slachtoffer] verdachte heeft bespoten met pepperspray, verdwijnen ze beiden achter de bosschages. [naam 2] heeft zijn taser dan al weggegooid en zit gebukt bij de fiets te graaien in de fietstassen. Vervolgens rent [slachtoffer] terug in de richting van de fiets met zijn rug naar verdachte gekeerd. Dit is het moment waarop verdachte het eerste schot lost. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of er op dat moment sprake was van een noodweersituatie. Als verdachte zijn eerste schot lost, staat hij met zijn gezicht naar [naam 2] en [slachtoffer] . Vanuit zijn positie is te zien dat [naam 2] gebukt op de grond bij de fiets zit en dat [slachtoffer] van hem wegrent. Uit de beelden blijkt niet dat er op dat moment nog acute dreiging van [naam 2] of [slachtoffer] uitgaat, noch richting verdachte, noch richting [naam 3] . Door die feitelijke omstandigheden kan daarom niet worden vastgesteld dat er op het moment van het eerste schot sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Op de beelden is niet te zien onder welke omstandigheid [slachtoffer] is omgedraaid en weggerend en ook [slachtoffer] zelf heeft daarover niet verklaard. Het lijkt er echter op dat het enkele tonen, trekken en/of dreigen met het vuurwapen door verdachte [slachtoffer] al op de vlucht deed slaan. Hoe dan ook was de noodweersituatie vanaf dat moment ten einde, waardoor een (verdere) verdediging door verdachte op dat moment niet meer geboden was. De rechtbank merkt hierbij op dat de omstandigheid dat [slachtoffer] de bus pepperspray weer op verdachte heeft gericht moet worden beschouwd als een reactie op het schieten door verdachte en dat de stelling van verdachte dat [naam 2] of [slachtoffer] nog een (tweede) wapen bij zich hadden en zouden gebruiken geenszins aannemelijk is geworden. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op (putatief) noodweer.
5.3.
Conclusie strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
5.4.
Beroep op noodweerexces ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft, gedeeltelijk overeenkomstig zijn pleitnotities, bepleit dat sprake is van noodweerexces, doordat verdachte als gevolg van een hevige gemoedsbeweging [slachtoffer] heeft beschoten.
De officier van justitie heeft zich, gedeeltelijk overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat noodweerexces niet aan de orde is, omdat van een hevige gemoedstoestand niet is gebleken. Ook de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd maakt een hevige gemoedstoestand niet aannemelijk.
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn als:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak wellicht sprake is van de onder b. genoemde situatie, nu het tijdsbestek tussen de aanval op hem en [naam 3] en het schieten van verdachte zeer kort is. Verdachte heeft verklaard dat hij eerst een waarschuwingsschot heeft gelost in de lucht en dat hij daarna heeft gemikt op de benen van [slachtoffer] . Dit is naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie voor het aannemen van de hevige gemoedsbeweging, omdat hieruit blijkt dat verdachte zowel bij het eerste schot als bij de daarop volgende schoten beredeneerd heeft gehandeld. Voor zover de hevige gemoedstoestand bij verdachte zou zijn veroorzaakt door de aanval van [naam 2] op [naam 3] , is naar het oordeel van de rechtbank wederom sprake van een contra-indicatie doordat verdachte zijn wapen blijkens de beelden niet op [naam 2] maar juist op [slachtoffer] richt, die [naam 3] niet heeft aangevallen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat als verdachte de schoten gelost zou hebben ter verdediging van zijn vriend, het opmerkelijk is dat verdachte, nadat [slachtoffer] is neergeschoten, zich niet lijkt te bekommeren om [naam 3] , maar enkel naar zijn fiets toerent en deze meeneemt. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat bij verdachte ten tijde van het schieten sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
5.5.
Conclusie strafbaarheid van verdachte
Er is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 (acht) jaren met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, gelet op soortgelijke zaken, een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op 4 juli 2017 schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door meerdere keren met een geladen vuurwapen op het lichaam van [slachtoffer] te schieten. [slachtoffer] is daarbij drie keer in zijn buik geraakt. De verdachte heeft aldus op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat [slachtoffer] daarbij niet dodelijk is getroffen is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. Uit de verklaring bij de rechter-commissaris is gebleken dat [slachtoffer] nog onder medische behandeling staat en dat zijn rechterbeen is verlamd. Naast de gevolgen voor het slachtoffer zorgen schietincidenten in het algemeen – zeker wanneer die buiten in een woonwijk op straat plaatsvinden – voor veel onrust en angst in de maatschappij. [slachtoffer] is op klaarlichte dag op de openbare weg in het zicht van omstanders beschoten.
Ook heeft verdachte ook na het schietincident weer een ander geladen pistool met munitie voorhanden gehad. Verdachte gaat dus onverstoorbaar verder. Ook neemt de rechtbank het verdachte kwalijk geen enkele verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een groot veiligheidsrisico met zich mee en dient om die reden te worden bestreden. Niet zelden leidt dit tot het plegen van ernstige geweldsdelicten als het onderhavige. Het gegeven dat verdachte zich na het schietincident wederom heeft voorzien van een wapen, de omstandigheden waaronder het schietincident heeft plaatsgevonden en het feit dat er bij verdachte meerdere geldbedragen afkomstig van misdrijf zijn aangetroffen doen vermoeden dat verdachte sterk is betrokken bij de criminaliteit.
Voor voltooide doodslag wordt als uitgangspunt een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd. In de onderhavige zaak is het ondanks het handelen van verdachte gebleven bij een poging. Daarbij rekent de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij eerst is aangevallen door het slachtoffer en dat hij dus niet de agressor van het schietincident is geweest. De rechtbank ziet daarom aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 18 mei 2018 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld voor geweldsdelicten. Deze veroordelingen liggen, op enkele strafbeschikking na, echter dermate in het verleden dat de rechtbank hiermee bij het bepalen van de straf geen rekening zal houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden is.

7.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Itemnummer 5512503 – Geld Euro, 3000
Itemnummer 5512522 – Geld Euro, 3500
Itemnummer 5512526 – Geld Euro, 1550
Itemnummer 5412680 – 1.00 STK Huls
Itemnummer 5412682 – 1.00 STK Huls
Verbeurdverklaring
De voorwerpen 1, 2 en 3 behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het onder 3 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Nummers 4 en 5 worden onttrokken aan het verkeer nu met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 10, 33, 33a, 36b, 36c, 45, 57, 287 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
poging tot doodslag;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
witwassen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: nummers 1, 2 en 3 genoemd onder rubriek 7.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: nummers 4 en 5 genoemd onder rubriek 7.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 oktober 2018.