3.3.Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 4 juli 2017 schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag door meerdere kogels op het lichaam van [slachtoffer] af te vuren.
Verdachte heeft bekend dat hij op 4 juli 2017 de schutter was bij het schietincident op de Geerdinkhof te Amsterdam. [slachtoffer] is hierbij geraakt door meerdere kogels.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat geen sprake is van potentieel dodelijk letsel of opzet daarop. Uit de aard van de gedraging en de wijze van uitvoering valt af te leiden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat hij op het onderlichaam van [slachtoffer] heeft gericht, maar heeft ter zitting ook verklaard dat hij door de pepperspray in zijn ogen hoger schoot. Op grond van de foto’s en de verklaringen van de politieagenten ter plaatse stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] tenminste drie inschotwonden in zijn buik had. Omdat [slachtoffer] geen aangifte heeft gedaan, geen letselverklaring heeft overhandigd en ondersteunend bewijs ten aanzien van dit letsel ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat de verwondingen aan [slachtoffer] ’s been en/of bil eveneens zijn veroorzaakt door een inschot. Wel heeft [slachtoffer] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 4 september 2018, ruim een jaar na het schietincident, nog onder medische behandeling staat en dat zijn rechterbeen is verlamd. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer] drie keer in zijn buik is geraakt. Dit is een plek waar zich vitale organen bevinden die met fatale gevolgen geraakt kunnen worden. Het dossier bevat camerabeelden, waarop het schietincident is te zien. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte zijn vuurwapen richt op [slachtoffer] en de schoten op korte afstand lost, namelijk op een paar meter afstand. Niet gebleken is dat verdachte heeft gericht op het onderlichaam. Het met een vuurwapen meermalen op korte afstand gericht schieten op het bovenlichaam van een persoon is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood dat dit niet anders kan worden uitgelegd dan als een bewust handelen gericht op een levensbeëindiging. Het is daarnaast een algemene ervaringsregel dat het schieten in de buik van een persoon de mogelijkheid met zich meebrengt dat het slachtoffer als gevolg hiervan komt te overlijden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Vrijspraak van het medeplegen
Niet kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. Verdachte zal daarom van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met [naam 1] een pistool, Remington 1911A1 kaliber .45 ACP (Automatic Colt Pistol), en zes patronen, kaliber .45 ACP voorhanden heeft gehad op 9 januari 2018. Het pistool en de patronen zijn gevonden tijdens de doorzoeking in de [adres] . Zowel verdachte als [naam 1] verbleven daar. Verdachte heeft bij de doorzoeking verklaard dat het vuurwapen onder het matras in de slaapkamer lag en dat het geladen was. Uit het tapgesprek van [naam 1] is gebleken dat zij zich zorgen maakte over het ding onder het matras. Hieruit volgt dat zij niet alleen wetenschap had van, maar ook de beschikking had over het pistool. Dit pistool hadden zij kennelijk samen onder het matras van hun gezamenlijk bed.
Bewezenverklaring van het onder 3 primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen niet is vereist dat wordt bewezen uit welk specifiek misdrijf het voorwerp afkomstig is. Wel dient te worden bewezen dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte hier wetenschap van had, al dan niet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan toch bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, wanneer het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Het is aan het Openbaar Ministerie (hierna: OM) om bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Als de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo'n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Als de verklaring van de verdachte daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het OM om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve (legale) herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Bij de doorzoeking op 9 januari 2018 in de woning van verdachte en [naam 1] aan de [adres] te [woonplaats] zijn meerdere geldbedragen aangetroffen. In een sieradenkistje in de slaapkamer is 1.550 euro aangetroffen, in een iPhone doosje in de slaapkamer 3.000 euro en in een damesportemonnee in een kist 3.500 euro. Desgevraagd heeft [naam 1] verklaard dat zij 1.500 euro spaargeld in huis hadden. Verdachte heeft bij de politieagenten ter plaatse verklaard dat zij geen grote geldbedragen in huis hadden. In de periode voorafgaand aan 9 januari 2018 hadden verdachte en [naam 1] geen andere inkomsten dan een uitkering van [naam 1] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na 3 juli 2017 niet meer kon werken in verband met het schietincident. Uit zijn bankafschriften is gebleken dat hij op 11 juli 2017 zijn laatste salaris heeft ontvangen en dat hij hierna, op een eindafrekening op 18 oktober 2017 na, geen salarisbetalingen meer heeft ontvangen. [naam 1] heeft verklaard dat zij en verdachte betalingsregelingen hebben en een schuld van ongeveer 18.000 euro. De geldbedragen zijn contant en in coupures van onder meer 500 euro aangetroffen. Deze coupures komen niet uit een pinautomaat. De hiervoor geschetste omstandigheden leveren meerdere witwastypologieën op. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de voornoemde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat daarom van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen.
Verdachte heeft tot de zitting gezwegen over de herkomst van het geld. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij maandelijks een salaris ontving van 1.600 euro en dat hij daarvan 500 euro pinde om te sparen. Dit geld bewaarde hij contant, onder andere voor het geval zijn familie in de Dominicaanse Republiek het geld nodig had. Hij heeft aan de rechtbank bankafschriften overgelegd, waaruit blijkt dat hij in de periode van 29 januari 2016 tot en met 29 juli 2017 maandelijks (meerdere) geldbedragen pinde van 400 tot 500 euro. Verdachte heeft verklaard dat een vriend biljetten had van 500 euro en deze graag met hem wilde ruilen en dat verdachte dit een aantal keer heeft gedaan. Verdachte heeft ter zitting de naam van deze vriend niet willen noemen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij van weinig geld per maand kan rondkomen. Sinds 3 juli 2017 heeft hij dan ook geleefd van zijn spaargeld en heeft hij maandelijks ongeveer 300 euro gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de geldbedragen. Verdachte en [naam 1] ontvangen alleen inkomsten uit de uitkering van [naam 1] en volgens [naam 1] hebben ze betalingsregelingen en een schuld van 18.000 euro. De geldbedragen zijn contant en in grote coupures aangetroffen op verschillende verborgen plekken in de woning van verdachte en [naam 1] . De verklaring dat verdachte de bankbiljetten heeft geruild met een vriend is niet onderbouwd en niet te verifiëren. Uit de ter zitting overlegde bankafschriften blijkt dat de laatste opname is geweest op 29 juli 2017. Daarbij komen deze bankopnamen bij elkaar opgeteld uit op een bedrag van ongeveer 6.000 euro, terwijl 8.050 euro bij verdachte is aangetroffen. De geldbedragen zijn op 9 januari 2018 aangetroffen, terwijl hij sinds 3 juli 2017 werkloos is en dus als sinds die tijd van zijn spaargeld heeft moeten rondkomen. Dat verdachte na al die tijd nog zoveel spaargeld in zijn woning aanwezig heeft, zonder dat daar veel andere inkomsten tegenover staan, komt de rechtbank onaannemelijk voor. Ook de reden dat verdachte spaart komt de rechtbank niet plausibel voor. Als familieleden in de Dominicaanse Republiek geld nodig hebben ligt het immers eerder voor de hand om een bedrag vanaf een spaarrekening over te boeken dan om een envelop met geld op te sturen.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de geldbedragen, er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het niet anders kan zijn dan dat de volgende geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank kan niet vaststellen dat [naam 1] op de hoogte was van de aanwezigheid van alle geldbedragen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het medeplegen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 9 januari 2018 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een bedrag van in totaal 8.050 euro.