ECLI:NL:RBAMS:2018:7048

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
C/13/637740 / HA ZA 17-1114
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bruidsgave onder Iraans recht en de rechtsmacht van de Nederlandse rechter

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, staat de vraag centraal of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over de vordering van [eiseres] tot betaling van de bruidsgave door [gedaagde]. Partijen, die in Iran zijn gehuwd, hebben een geschil over de hoogte van de bruidsgave, die volgens de huwelijksakte bestaat uit 1200 gouden munten en een bedrag in goud ter waarde van 50.000.000 Iraanse Rials. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend bij de Iraanse rechtbank, en dat de bruidsgave mogelijk onderdeel uitmaakt van deze procedure. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat de afwikkeling van de bruidsgave in Iran aan de orde is en dat de hoogte van de bruidsgave herijkt moet worden volgens het Iraanse recht.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende informatie is om te bepalen of de hoogte van de bruidsgave kan worden herijkt onder Iraans recht. De rechtbank heeft besloten dat deskundigenvoorlichting noodzakelijk is om te begrijpen hoe het Iraanse recht de herijking van de bruidsgave regelt. De rechtbank heeft de zaak aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om een deskundige voor te stellen en om zich uit te laten over de vragen die aan de deskundige gesteld zullen worden. De beslissing over de vordering van [eiseres] tot betaling van de bruidsgave is aangehouden tot na de deskundigenvoorlichting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/637740 / HA ZA 17-1114
Vonnis van 3 oktober 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Westerveld te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 oktober 2017, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 21 maart 2018 waarbij ambtshalve een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van de comparitie van 20 juni 2018 en de daarin vermelde spreekaantekeningen van partijen,
  • de brief van 11 juli 2018 van de rechtbank aan partijen waarin is meegedeeld dat de aan [gedaagde] op 4 juni 2018 verleende akte niet-dienen ongedaan zal worden gemaakt,
  • de akte overlegging nadere producties van [gedaagde] ,
  • de antwoordakte van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben vanaf 2000 samengewoond en zijn in september 2013 uit elkaar gegaan. Op 7 augustus 2005 is hun zoon geboren.
2.2.
Partijen zijn op 14 maart 2000 via familieleden die daartoe gemachtigd waren, in Iran gehuwd. In de huwelijksakte van die datum staat onder meer (vertaald in het Engels):
“(…)
Marriage Settlement:A volume of the Holy Koran with a donation value of Rls 50000 and 1200
Bahar Azadi Gold Coins, and a certain amount of gold at Rls 50,000,000 which shall remain the liability of the Husband to be submitted to the Wife on her demand. (…)”
2.3.
Op 23 september 2016 is op verzoek van [eiseres] het huwelijk van partijen geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [naam gemeente] .
2.4.
[gedaagde] heeft bij de rechtbank in Hamedan in Iran (hierna: de Iraanse rechtbank) een verzoek tot echtsscheiding ingediend.
2.5.
In juni 2017 heeft [eiseres] via de Iraanse ambassade in Den Haag het door [gedaagde] bij de Iraanse rechtbank ingediende verzoek tot echtscheiding ontvangen. Hierbij was tevens gevoegd een oproep om op de zitting van 11 november 2017 van de Iraanse rechtbank te verschijnen. [eiseres] is op deze zitting en de nadien door de Iraanse rechtbank bepaalde zittingen niet verschenen.
2.6.
De deurwaarder heeft bij exploot van 13 juli 2017 [gedaagde] gesommeerd om een hoeveelheid van 1200
Bahar Azadigouden munten en een hoeveelheid goud ter waarde van 50.000.000 Iraanse Rials binnen tien dagen aan [eiseres] te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde] te veroordelen:
tot het overhandigen van 1200
Bahar Azadigouden munten binnen veertien dagen na dit vonnis aan [eiseres] , bij gebreke waarvan [gedaagde] aan [eiseres] een vervangende schadevergoeding dient te betalen van € 370.764,71, te vermeerderen met wettelijke rente,
tot het overhandigen van een hoeveelheid goud ter waarde van € 1.243,84 binnen veertien dagen na dit vonnis aan [eiseres] , bij gebreke waarvan [gedaagde] aan [eiseres] een vervangende schadevergoeding dient te betalen van € 1.243,84 en
in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] nakoming van de tussen partijen in het kader van het huwelijk gemaakte afspraken in de ‘Marriage Settlement’ ten grondslag. Op grond hiervan dient [gedaagde] aan [eiseres] de zogeheten bruidsgave te voldoen. Ter gelegenheid van de sluiting van het huwelijk heeft zij de Heilige Koran ontvangen. De 1200
Bahar Azadigouden munten en de hoeveelheid goud ter waarde van 50.000.000 Iraanse Rials heeft zij nog niet ontvangen. Op grond van de Marriage Settlement kan zij de gouden munten en Iraanse Rials te allen tijde opeisen. [gedaagde] heeft niet aan zijn verplichting tot betaling hiervan voldaan, zodat zij recht heeft op vervangende schadevergoeding, aldus steeds [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert als exceptief verweer dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen rechtsmacht toekomt, omdat de afwikkeling van de bruidsgave onderdeel is van de echtsscheidingsprocedure in Iran en de Nederlandse rechter aan het vonnis van de Iraanse rechter gezag zal toekennen op grond van artikel 431 Rv en de daarvoor in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde voorwaarden. Daarnaast voert hij aan dat het bedrag van de bruidsgave moet worden herijkt, omdat het bedrag - ook in het licht van Islamitische wetgeving - disproportioneel is. De vordering tot nakoming van de bruidsgave levert dan ook misbruik van recht op en is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Bovendien heeft hij geen financiële middelen om aan de vordering te voldoen, aldus steeds [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht

4.1.
In deze procedure staat centraal de vraag of [gedaagde] aan [eiseres] de bij de huwelijkssluiting overeengekomen bruidsgave (door partijen ook aangeduid als ‘Mehriye’) dient te voldoen. De rechtbank beschouwt het verweer van [gedaagde] dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft vanwege de eerder aanhangig gemaakte Iraanse echtscheidingsprocedure als een incidentele vordering tot onbevoegdverklaring in de zin van artikel 11 Rv. Deze vordering die op grond van genoemd artikel moet worden ingesteld bij conclusie vóór alle weren, is tijdig ingesteld, omdat de vordering samenvalt met de conclusie van antwoord in de hoofdzaak.
4.2.
Nu in deze zaak geen internationale regelingen op het gebied van de rechterlijke bevoegdheid van toepassing zijn, moet aan de hand van het Nederlands commuun internationaal bevoegdheidsrecht, meer in het bijzonder artikel 12 Rv, beoordeeld worden of deze rechtbank zich in verband met de Iraanse procedure onbevoegd moet verklaren of de zaak moet aanhouden. In dit artikel is bepaald dat indien een zaak aanhangig is gemaakt voor een rechter van een vreemde staat en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een verzoek is ingediend over hetzelfde onderwerp de behandeling kan aanhouden tot dat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien de buitenlandse beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd.
4.3.
Tussen partijen is in discussie of de bruidsgave onderwerp van geschil is in de Iraanse procedure. Ter zitting heeft [gedaagde] hierover verklaard dat de bruidsgave door de Iraanse rechter ambtshalve in het kader van de verzochte echtscheiding is behandeld. Eind januari 2018 heeft een zitting plaatsgevonden waarbij [gedaagde] aanwezig was. Toen is ook over de bruidsgave gesproken. Volgens [gedaagde] heeft de Iraanse rechtbank beslist dat een deel van de door [gedaagde] te betalen bruidsgave naar de rechtbank zal gaan, een deel naar de armen en dat een deel wordt gereserveerd totdat [eiseres] het bedrag opeist in Iran. De Iraanse rechtbank heeft volgens [gedaagde] verder beslist dat aan [eiseres] een derde oproep zal worden gestuurd om te verschijnen in de procedure. Op welke termijn uitspraak zal worden gedaan, is [gedaagde] niet bekend.
[eiseres] heeft hiertegen ingebracht dat in de oproepingsstukken die zij via de Iraanse ambassade heeft ontvangen enkel staat vermeld dat [gedaagde] heeft verzocht om de echtsscheiding uit te spreken en dat daaruit niet volgt dat ook de bruidsgave onderwerp van geschil is in de Iraanse procedure. Zij heeft erop gewezen dat zij de bruidsgave niet in Iran heeft opgeëist.
4.4.
Op de comparitie van partijen heeft de rechtbank [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om stukken met betrekking tot de Iraanse procedure in het geding te brengen waaruit zou blijken welke onderwerpen spelen in de Iraanse procedure, hetgeen op de zittingen is besproken en wanneer (eind)vonnis zal worden gewezen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat [eiseres] bij antwoordakte mag reageren.
4.5.
Vervolgens heeft [gedaagde] een aantal stukken overgelegd. Uit deze stukken blijkt niet - zoals [eiseres] terecht heeft betoogd - dat de bruidsgave onderwerp van de Iraanse procedure is. In de Nederlandse vertaling van de brief van 30 juni 2018 van advocaat Seyed Kazem Ahmadinejad staat dat de tenuitvoerlegging van het echtscheidingsvonnis afhankelijk is van de volledige betaling van de bruidsborg, dat de bruidsborg onderdeel van de echtscheiding is en dat zolang deze niet is betaald het echtscheidingsvonnis niet kan worden uitgevoerd. De advocaat heeft echter niet (expliciet) geschreven dat de (hoogte van de) bruidsgave is behandeld door de Iraanse rechtbank. De e-mailwisseling tussen partijen die [gedaagde] in het geding heeft gebracht, is geen processtuk uit de Iraanse procedure en zodoende evenmin toereikend. Uit deze e-mailwisseling kan, zonder deugdelijke toelichting die ontbreekt, niet worden afgeleid dat in de Iraanse procedure aan de orde is geweest dat [gedaagde] maandelijks een bedrag van € 150 aan [eiseres] zal voldoen en dat dit bedrag door de Iraanse rechtbank inmiddels is bijgesteld naar € 100.
Daarbij komt het volgende. Op de comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat hij beschikte over een (vertaalde) brief van zijn advocaat waarin zou zijn vermeld dat alle zaken, ook op financieel gebied, in de Iraanse procedure worden behandeld. Die brief is echter niet in het geding gebracht. Evenmin is een stuk overgelegd waaruit blijkt wat op de zittingen ter sprake is gekomen. Bij deze stand van zaken zijn er onvoldoende concrete aanknopingspunten om vast te stellen dat de bruidsgave ook in de procedure van Iran wordt behandeld. Het is aan [gedaagde] om zijn incidentele vordering met concrete stukken te onderbouwen. Nu hij daarvoor de gelegenheid heeft gekregen, maar geen concrete stukken heeft ingebracht (ondanks zijn verklaring dat de stukken voorhanden zijn), ziet de rechtbank geen aanleiding om [gedaagde] daartoe nogmaals in de gelegenheid te stellen.
4.6.
Gelet op het voorgaande zal de incidentele vordering worden afgewezen. Vanwege de relatie die partijen hebben gehad zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de hoofdzaak
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij in hun huwelijksakte zijn overeengekomen dat [gedaagde] aan [eiseres] 1200
Bahar Azadigouden munten en een zekere hoeveelheid goud ter waarde van 50.000.000 Iraanse Rials dient te voldoen. Evenmin is de opeisbaarheid (te allen tijde) in geschil.
4.8.
De vraag naar het bestaan van een aanspraak op de bruidsgave dient te worden beoordeeld naar het recht waarnaar die aanspraak tot stand is gekomen. De bruidsgave vloeit voort uit het door partijen naar Iraans recht gesloten huwelijk; de bepaling ten aanzien van de bruidsgave dient daarom te worden beoordeeld naar Iraans recht. Uit vaste rechtspraak volgt dat de bruidsgave (naar Iraans recht) een geheel eigen karakter heeft en niet is gelijk te stellen aan een uitkering tot levensonderhoud of een aanspraak die voortvloeit uit het huwelijksvermogensrecht. Partijen zijn bij de huwelijksakte overeengekomen dat [gedaagde] de bruidsgave aan [eiseres] verschuldigd is. De bruidsgave is op ieder moment opeisbaar. Dat brengt met zich dat de vordering van [eiseres] tot betaling van de bruidsgave in beginsel toewijsbaar is. [gedaagde] voert echter aan dat krachtens het Iraanse recht de hoogte van de bruidsgave dient te worden herijkt, oftewel gecorrigeerd naar redelijkheid. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de bruidsgave zoals overeengekomen disproportioneel is en als zodanig in Iran niet zal kunnen worden geëffectueerd. Volgens [gedaagde] is in Iran inmiddels gebruik geworden dat de bruidsgave symbolisch wordt vastgesteld conform het geboortejaar van de vrouw. [eiseres] heeft hiertegen aangevoerd dat er geen grond bestaat voor de matiging van het overeengekomen bedrag en heeft in dit verband gewezen op het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 februari 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2017:7627).
4.9.
De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om te kunnen beoordelen of (de hoogte van) de bruidsgave volgens het toepasselijke Iraanse recht kan worden herijkt of gecorrigeerd. De rechtbank acht het noodzakelijk zich te laten voorlichten door een deskundige over de inhoud van het Iraanse recht op dit punt. De rechtbank is van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige en is voornemens de volgende vragen aan de deskundige voor te leggen:
Kent het Iraanse recht de mogelijkheid om de bruidsgave te herijken c.q. te corrigeren?
Zo ja, onder welke voorwaarden/omstandigheden kan een herijking/correctie plaatsvinden?
In welke wetten en in welke artikelen daarvan is in het Iraanse recht de herijking/correctie van de bruidsgave geregeld? Kunt u een vertaling geven van de desbetreffende artikelen?
Heeft u nog andere opmerkingen die voor de beslissing van het geschil van belang kunnen zijn?
4.10.
De rechtbank is voornemens om het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI) in Den Haag om inlichtingen te vragen. Partijen kunnen zelf ook een deskundige voorstellen. De rechtbank zal de zaak eerst naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Het verdient de voorkeur dat partijen na onderling overleg een eensluidende akte nemen. Anders dienen zij gelijktijdig bij afzonderlijke akte te reageren op de voorgenomen benoeming van de deskundige en de vraagstelling. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. Vervolgens zal de rechtbank bij tussenvonnis de deskundige verzoeken de vragen te beantwoorden. Ook zal bij tussenvonnis worden bepaald dat ieder der partijen voor de helft zal moeten bijdragen in het (door de deskundige nog te begroten) voorschot.
4.11.
Gelet op het voorgaande zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.3.
verwijst de zaak naar de rol van
31 oktober 2018voor het nemen van een akte door beide partijen om zich uit te laten over hetgeen zoals in 4.9 en 4.10 is vermeld,
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.H. Broesterhuizen, rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2018. [1]

Voetnoten

1.type: CEPH