ECLI:NL:RBAMS:2018:7056

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
AMS 18/5483
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf opgelegd aan bevelvoerder van de Amsterdamse brandweer wegens beledigende uitlatingen op sociale media

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bevelvoerder van de Amsterdamse brandweer en de Brandweer Amsterdam-Amstelland. De bevelvoerder was op 15 augustus 2018 door de brandweer een disciplinaire straf opgelegd, bestaande uit terugplaatsing in een lagere functie voor de duur van zes maanden, vanwege beledigende en kwetsende uitlatingen die hij op de Facebookpagina van een oud-collega had geplaatst. Deze uitlatingen waren voor derden toegankelijk en betroffen kritiek op de brandweerleiding. De bevelvoerder maakte bezwaar tegen dit besluit en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 19 september 2018 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de bevelvoerder de uitlatingen niet betwistte en dat van een leidinggevende bij de brandweer verwacht mag worden dat hij zich onthoudt van dergelijke uitlatingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de eerdere waarschuwingen die de bevelvoerder had ontvangen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen had.

De uitspraak benadrukt het belang van voorbeeldgedrag van leidinggevenden binnen de brandweer en de noodzaak om de reputatie van de organisatie te beschermen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de bevelvoerder zich niet had gedragen zoals van een goed ambtenaar verwacht mag worden, en dat de sanctie gerechtvaardigd was op basis van de geldende regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5483

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 oktober 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K. de Bie),
en
Brandweer Amsterdam-Amstelland, verweerder
(gemachtigde: mr. M.J. Hofste).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker een disciplinaire straf opgelegd voor de duur van 6 maanden met ingang van 1 september 2018.
Verzoeker heeft op 17 augustus 2018 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 6 september 2018 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verder waren namens verweerder aanwezig [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Wat ging aan het bestreden besluit vooraf?
1.1
Verzoeker is sinds 11 september 1994 werkzaam bij de Amsterdamse brandweer. Sinds 1 april 2016 is verzoeker tewerkgesteld in de functie van bevelvoerder bij kazerne IJsbrand.
1.2
Op 2 mei 2018 en 9 mei 2018 heeft verzoeker berichten geplaatst op de facebookpagina van [naam 3] (een oud-collega) met de volgende inhoud:
“Ja, [naam 3] deze man is schaamteloos! Een schandalig figuur met psychopathische trekken! Een griezel van formaat! Maar ons prachtige bedrijf kapot maken gaat m lukken hoor..! Hopeloos!!”
“tevens is het zo dat deze cultuur afhaken voorkomt in die psychisch en lichamelijk zwaar vak! Er moet een zekere ruimte blijven tussen een incident en continu aan de gang zijn. Zeker als bevelvoerder moet je signaleren, praten, ontspannen met je mensen! Met veel sores en weinig ruimte gaan mensen afhaken! Men weet totaal niet waar men over praat in deze top! Volledig van het padje zijn ze!”
“Zegt alles over deze vrouw in kwestie en over staf! Helemaal in en in verrot en de weg kwijt.”
1.3
Naar aanleiding van deze uitlatingen heeft op 15 mei 2018 een onderzoeksgesprek plaatsgevonden tussen verzoeker, de heer [naam 2] en de heer [naam 4] (P&O adviseur) en op 13 juni 2018 een verantwoordingsgesprek.
1.4
Op 19 juli 2018 heeft verweerder per brief aan verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt om aan verzoeker een sanctie op te leggen van plaatsing in de (lagere) functie van Hoofdbrandweerwacht-plus, voor de duur van één jaar, met aanpassing van salaris (naar schaal 7, periodiek 11) en de toegekende salaristoeslagen. Op 30 juli 2018 heeft verzoeker mondeling zijn zienswijze gegeven op dit voornemen.
Het bestreden besluit
2.1
In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat met de uitlatingen van verzoeker op facebook sprake is van plichtsverzuim in de zin van artikel 13.4 in samenhang gelezen met artikel 11.1 van de NRGA [1] . Daarom legt verweerder aan verzoeker een disciplinaire straf op van plaatsing in de (lagere) functie van Hoofdbrandweerwacht-plus, voor de duur van een half jaar, met aanpassing van salaris (naar schaal 7, periodiek 11) en de toegekende salaristoeslagen.
2.2
Volgens verweerder heeft verzoeker in de voor derden inzichtelijke facebookberichten beledigende, denigrerende en ongefundeerde uitingen gedaan, die de reputatie van de korpsleiding en meer in het bijzonder van de commandant en de reputatie van mevrouw [naam 5] en de stafafdelingen van verweerder schaden en hen in verlegenheid brengen. Verzoeker ontkent de hem verweten gedragingen niet. De disciplinaire straf is evenredig aan de ernst van de aan verzoeker verweten uitlatingen. Verzoeker was een gewaarschuwd man. Op 5 september 2017 heeft al een gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker, [naam 2] en [naam 4] waarin verzoeker is aangesproken op zijn reacties op facebook en intranet. Daarbij is verzoeker gewezen op de Sociale Media Code en het feit dat zijn uitlatingen in strijd zijn met die Code. In dat gesprek heeft verzoeker aangegeven dat het een incident betrof en dat het niet weer zou gebeuren. Verzoeker heeft dus geen lering getrokken uit het gesprek van
5 september 2017. Dit getuigt niet van plichtsbesef en verzoekers gedragingen druisen in tegen het voorbeeldgedrag dat van leidinggevenden wordt verwacht. Tijdens het onderzoeks- en verantwoordingsgesprek heeft verzoeker onvoldoende zelfinzicht getoond en bleven oprechte excuses uit. In het zienswijzegesprek van 30 juli 2018 en het gesprek met de Commandant op 13 augustus 2018 heeft verzoeker alsnog oprechte excuses aangeboden en aangegeven in te zien dat zijn gedrag in de positie van leidinggevend/bevelvoerder niet kan. Gelet hierop is verweerder bereid de disciplinaire straf van één jaar naar een half jaar terug te brengen.
Standpunt verzoeker
3.1
Verzoeker voert aan dat zijn uitlatingen niet als (ernstig) plichtsverzuim kunnen worden gekwalificeerd. Daarbij moet aandacht worden besteed aan de bijzondere omstandigheden waarbij ‘de oorlog’ tussen de korpsleiding en de uitrukdienst met name op initiatief van de korpsleiding in de media, dan wel op anderszins voor publiek inzichtelijke wijze, wordt gevoerd. Verzoeker beroept zich ook op de vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan alleen worden beperkt door wet in formele zin, in dit geval artikel 125a, eerste lid, van de Ambtenarenwet (Aw). Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is een aantal karakteristieken gegeven voor de uitoefening van de beperkingsbevoegdheid. De door verweerder gehanteerde Sociale Media Code/Richtlijnen social media voor medewerkers is een te verstrekkende beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting. Verzoekers uitlatingen hebben tot geen enkele verstoring op de werkvloer geleid.
3.2
Verzoeker voert verder aan dat de opgelegde straf niet evenredig is. Verzoeker heeft een goede staat van dienst en zijn functioneren als bevelvoerder staat niet ter discussie. Verzoekers excuses zijn oprecht en hij zal niet in herhaling vallen. De straf heeft een diffamerend effect en leidt tot een acute verslechtering van verzoekers financiële situatie, omdat hij er 1000 euro bruto per maand op achteruit gaat.
Wet- en regelgeving
4. De relevante wet- en regelgeving is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er sprake van plichtsverzuim?
6.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] noodzakelijk dat op grond van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
6.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker de hem verweten uitlatingen op facebook niet betwist. Uit het dossier, maar ook tijdens de zitting, is verder gebleken dat verzoeker evenmin betwist dat van een bevelvoerder bij de brandweer, een leidinggevende, verwacht mag worden dat hij zich onthoudt van dergelijke uitlatingen. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoeker zich door het plaatsen van deze berichten schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. In de facebookberichten heeft verzoeker zich beledigend en kwetsend uitgelaten over de brandweerleiding, waarmee hij zich niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Met de door hem gebruikte woorden en strekking daarvan heeft verzoeker de grenzen van het betamelijke overschreden en zich niet gedragen zoals van een leidinggevende met een voorbeeldfunctie mag worden verwacht. Het uiten van kritiek op een (re)organisatie binnen de brandweer in het algemeen hoeft niet altijd ontoelaatbaar te zijn, maar de manier waarop verzoeker zich heeft geuit is dat in ieder geval wel. Niet kan worden gezegd dat de facebookberichten geen gevolgen mogen hebben, omdat deze onder de vrijheid van meningsuiting vallen. Dit recht kan worden beperkt door de functioneringsnorm van artikel 125a van de Aw en die beperking is in het geval van verzoeker gerechtvaardigd. Verzoekers uitlatingen zijn rechtstreeks in strijd met deze norm. Verweerder was dan ook bevoegd om verzoeker een disciplinaire sanctie op te leggen.
Is de opgelegde straf evenredig aan het geconstateerde plichtsverzuim?
7.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat het tot de soort en duur van de disciplinaire sanctie is gekomen op basis van intern beleid en vergelijkbare gevallen. Verder is gemotiveerd dat verzoeker gold als een gewaarschuwd man, maar dat er ook rekening is gehouden met de persoonlijke situatie van verzoeker en zijn excuses aan de betrokken personen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet hierop de disciplinaire sanctie vooralsnog niet onevenredig lijkt, omdat verzoeker vooral zijn verantwoordelijkheid als leidinggevende voor de duur van zes maanden kwijt is en zijn plichtsverzuim ook op die verantwoordelijkheid ziet. Dat verzoeker er door de terugplaatsing naar een lagere functie financieel op achteruit gaat, maakt niet dat de sanctie van een onevenredige hardheid getuigt en om die reden een voorlopige voorziening zou moeten worden getroffen. Dat het om slechts een incident ging, volgt de voorzieningenrechter niet. De berichten zijn op verschillende dagen op Facebook geplaatst en bovendien is verzoeker aangesproken op eerdere uitingen op Facebook. Dat de korpsleiding zich uit via de media, maakt bovendien niet dat verzoeker zich op social media mag uiten zoals hij gedaan heeft. Overige staat verzoekers verdere goede staat van dienst niet ter discussie, maar die staat van dienst maakt niet dat het plichtsverzuim verzoeker minder zwaar valt aan te rekenen. Integendeel, met verzoekers staat van dienst, zullen juist meer ogen op hem gericht zijn. Voorbeeldgedrag mag dan juist nog meer verwacht worden.
7.2
Verweerder heeft wel onvoldoende gemotiveerd op grond van welk beleid en vergelijkbare gevallen tot deze specifieke sanctie is gekomen, maar dat kan alsnog in het besluit op bezwaar worden gedaan. Vooralsnog lijkt de sanctie echter niet onevenredig.
Conclusie
8. Gelet op de huidige stand van zaken heeft het bezwaar tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en zal het verzoek afwijzen. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht en gemaakte proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. N. Vreede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage wet- en regelgeving

Ambtenarenwet
Artikel 125ter
Het bevoegd gezag en de ambtenaar zijn verplicht zich als een goed werkgever en een goed ambtenaar te gedragen.
Artikel 125a
De ambtenaar dient zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam
Artikel 11.1
De ambtenaar volgt de hem gegeven voorschriften op en behoort in het algemeen alles te doen of na te laten wat van een goed ambtenaar wordt verwacht.
Artikel 13.4
De ambtenaar kan worden gestraft als hij zich niet gedraagt overeenkomstig artikel 11.1 (vervulling functie) en zich daarmee schuldig maakt aan plichtsverzuim.
Artikel 13.6
1. De straffen, die de ambtenaar kunnen worden opgelegd zijn:
a. schriftelijke berisping;
b. buitengewone dienst op andere dagen dan de zondag en de voor de ambtenaar geldende officiële feestdagen die samenhangen met zijn geloof of culturele achtergrond, zonder dat hij hiervoor salaris en de toegekende salaristoelage(n) ontvangt;
c. vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft;
d. vermindering van het salaris voor de duur van maximaal één jaar;
e. plaatsing in een andere functie, al of niet in een ander organisatie-onderdeel, voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van salaris en de toegekende salaristoelagen;
f. strafontslag.
2. Voor hetzelfde plichtsverzuim kan een combinatie van meerdere straffen worden opgelegd.
3. Het strafontslag wordt niet aangezegd en kan met terugwerkende kracht ingaan op de dag volgend op die waarop de ontslaggrond voor het eerst aanwezig was.

Voetnoten

1.Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997).