ECLI:NL:RBAMS:2018:7107

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
C/13/632367 / FA RK 17-4669
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie met afwikkeling huwelijksvermogen naar Duits recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in Groot-Brittannië zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij de man de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet heeft betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien beide partijen op het moment van indiening van het verzoekschrift in Nederland verbleven. De rechtbank heeft de echtscheiding toegewezen en de man het recht gegeven om de woning te blijven bewonen, mits hij een gebruiksvergoeding betaalt aan de vrouw.

Daarnaast heeft de rechtbank de partneralimentatie vastgesteld. De man heeft verzocht om een bijdrage van € 6.661,- per maand, maar de vrouw heeft betwist dat de man behoeftig is en heeft haar eigen draagkracht betwist. De rechtbank heeft de behoefte van de man vastgesteld op € 4.007,- netto per maand, met een toekomstige aanpassing van de alimentatie op basis van de verwachte verdiencapaciteit van de man. De rechtbank heeft ook de afwikkeling van het huwelijksvermogen behandeld, waarbij het Duitse recht van toepassing is, en heeft partijen opgedragen om de waarde van de woning te laten taxeren. De rechtbank heeft de behandeling van enkele andere verzoeken pro forma aangehouden, zodat partijen aanvullende informatie kunnen overleggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/632367 / FA RK 17-4669 (RT/SV) en C/13/643270 / FA RK 18-868 (RT/SV)
Beschikking d.d. 10 oktober 2018 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. I.M.B. Kramer, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E.Z. Anink, gevestigd te Amsterdam,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 14 juli 2017;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek tevens wijziging verzoek;
- het verweerschrift op het aanvullend verzoek;
- de correspondentie waaronder:
 het F9-formulier met bijlage d.d. 19 april 2018 van de zijde van de man;
 het F9-formulier met bijlage d.d. 20 april 2018 van de zijde van de vrouw;
 het F9-formulier met bijlagen d.d. 3 mei 2018, ingekomen op 4 mei 2018, van de zijde van de vrouw, tevens houdende een aanvullend verzoek;
 het F9-formulier met bijlagen d.d. 4 mei 2018, ingekomen op 7 mei 2018, van de zijde van de man, tevens houdende een aanvullend verzoek;
 het faxbericht met bijlage d.d. 15 mei 2018, van de zijde van de man.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 mei 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen beide partijen vergezeld van de advocaten. Tevens is er voor de man een tolk Engels verschenen, mevrouw W.J. Maarschalkerweerd. De advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd. Dezen zijn aan het procesdossier toegevoegd.
1.3.
Na de behandeling is de zaak pro forma aangehouden tot 18 juni 2018. Vervolgens is de beschikking op heden bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2011 te [plaats] , Groot-Brittannië. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man is Brits burger.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.2.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Woning
2.3.1.
De man heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
De vrouw heeft zich niet verweerd tegen het verzoek als zodanig maar wel verzocht haar een vergoeding voor het gebruik van de woning toe te kennen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.3.2.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het voortgezet gebruik van deze woning.
2.3.3.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Voortgezet gebruik
2.3.4.
De rechtbank zal conform het verzoek van de man beslissen, nu het verzoek haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en de vrouw hier op zich zelf ook geen inhoudelijk verweer tegen heeft gevoerd.
Gebruiksvergoeding
2.3.5.
De vrouw heeft gesteld dat nu zij is verstoken van het gebruik en genot van de woning waarop zij uit hoofde van haar aandeel aanspraak op heeft, de man een gebruiksvergoeding moet betalen. De vrouw heeft ook gesteld rendement te missen over de overwaarde van de woning. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man over de periode april 2017 tot en met 1 juli 2017 € 1.562,- dient te betalen, zijnde het totaal van de de helft van de maandelijkse hypotheeklasten en premie levensverzekering en de volledige bijdrage VvE, onderhoud CV, premie verzekeringen, gemeentelijke belastingen en de kosten voor gas/water en licht, te vermeerderen met de wettelijke rente. Per 1 juli 2017 heeft de vrouw een door de man te betalen gebruiksvergoeding verzocht van € 1.400,- per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten tijde van de behandeling heeft de vrouw haar verzoek gewijzigd, zo begrijpt de rechtbank althans, en heeft zij een gebruiksvergoeding verzocht van de helft van de overwaarde vermenigvuldigd met de wettelijke rente.
2.3.6.
De man heeft zich verweerd. De man heeft gesteld dat in de voorlopige voorzieningenprocedure het verzoek van de vrouw om een gebruiksvergoeding over de periode tot aan de echtscheiding al is afgewezen. Er is daarom geen plaats voor een gebruiksvergoeding met terugwerkende kracht. Voor de periode na de echtscheiding is ook geen plaats als de vrouw partneralimentatie aan de man moet betalen. In dat geval zal de behoefte van de man immers worden verhoogd.
Voor zover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat de man wel een gebruiksvergoeding dient te betalen, heeft de man zich op het standpunt gesteld dat het redelijk en billijk is als hij de volledige hypotheeklasten alsmede de gebruikerslasten betaalt. De eigenaarslasten, zoals redelijke kosten voor onderhoud, de maandelijkse bijdrage VvE, het eigenaarsdeel OZB belastingen, premies opstalverzekering, de maandelijkse aflossing op de hypotheekschuld en premie levensverzekering moeten door partijen bij helfte worden gedragen.
De man betwist uitdrukkelijk het door de vrouw verzochte bedrag.
2.3.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3:169 BW is ieder van partijen in beginsel bevoegd de woning te gebruiken. Vast staat dat de man al gedurende enige tijd het alleengebruik heeft van de woning. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de redelijkheid en billijkheid mee dat de vrouw na ontbinding van het huwelijk, derhalve na inschrijving van deze beschikking, in de daarvoor bestemde registers van de burgerlijke stand, aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding. Voor de periode daaraan voorafgaand heeft de vrouw deze aanspraak niet, omdat echtgenoten op grond van artikel 1:81 BW verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen. Daartoe kan, zo oordeelt de rechtbank, ook het alleengebruik van de woning worden gerekend. Vast staat immers dat de vrouw voor haar baan naar Brussel is verhuisd en derhalve ook geen belang had bij het gebruik van de woning.
De rechtbank gaat aan het wijzigingsverzoek van de vrouw ter zitting voorbij, nu dit verzoek te onbepaald is. De vrouw heeft immers geen bedrag aan haar verzoek gekoppeld, waardoor de man ook in zijn verweer wordt geschaad.
2.3.8.
De rechtbank komt dan bij de beoordeling van het oorspronkelijke verzoek van de vrouw uit. Tussen partijen is niet in geschil dat de man in ieder geval de volledige hypotheekrente en de gebruikerslasten dient te dragen, bij toekenning van een gebruiksvergoeding. De overige door de vrouw verzochte bijdragen zijn wel in geschil.
De rechtbank overweegt dat als praktische vuistregel in de jurisprudentie vaak de gebruiksvergoeding wordt weggestreept tegen de gebruikerslasten en de hypotheekrente en dat de eigenaarslasten door ieder van de echtgenoten tijdens de periode van onverdeeldheid dienen te worden gedragen. Dat betekent dat de premie levensverzekering, die bedoeld is ter aflossing van de hypothecaire geldlening, de bijdrage VvE, het onderhoud van de CV, de premie van de mogelijke opstalverzekering en de gemeentelijke belastingen door partijen ieder voor de helft dienen te worden gedragen. De rechtbank acht toepassing van deze vuistregel ook in de situatie van partijen passend en zal daarom bepalen dat de man vanaf het moment dat partijen officieel gescheiden zijn als gebruiksvergoeding het aandeel van de vrouw in de rente van de hypothecaire geldlening en de gebruikerslasten zal moeten betalen.
2.3.9.
De vrouw heeft verzocht de gebruiksvergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2017. De rechtbank overweegt als volgt. Nu het verzoek van de vrouw eerst is toegewezen met ingang van een toekomstige datum dient het verzoek van de vrouw te worden afgewezen. Overigens volgt uit vaste jurisprudentie (HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:374) dat een gebruiksvergoeding eerst ontstaat en opeisbaar wordt als gevolg van de uitspraak van de rechter waarbij de gebruiksvergoeding is toegekend. Derhalve kan er voor deze beschikking ook geen sprake van zijn dat de man in verzuim is geweest. Ook indien de vergoeding met terugwerkende kracht zou zijn toegekend, was voor een wettelijke rente daarom geen plaats.
2.4.
Onderhoudsbijdrage
2.4.1.
De man heeft verzocht een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 6.661,- per maand.
2.4.2.
De vrouw heeft daartegen als verweer gevoerd dat de man de man niet behoeftig is. Ook heeft de vrouw de behoefte betwist. Daarnaast heeft de vrouw betwist dat zij voldoende draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage te kunnen betalen. Mocht de rechtbank een bijdrage op willen leggen dan dient deze in duur te worden beperkt en wel tot 1 jaar, aldus de vrouw.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.4.3.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
2.4.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Inhoudelijke beoordeling
2.4.5.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de aanbevelingen zoals deze blijken uit het Tremarapport dat is opgesteld door de Expertgroep Alimentatie. Daarbij wordt, tenzij anders aangegeven, uitgegaan van afgeronde bedragen.
Behoefte
2.4.6.
De man heeft gesteld dat hij sinds 2013, toen hij zijn baan heeft verloren, geen inkomsten meer heeft gehad. Verder heeft de man gesteld dat partijen er een luxe leefstijl op nahielden, omdat zij (in het verleden) allebei een goed inkomen hadden. De man heeft gesteld een netto behoefte te hebben van € 7.239,- per maand. Ter onderbouwing daarvan heeft de man een behoeftelijst overgelegd.
2.4.7.
De vrouw heeft de gestelde behoefte betwist. Volgens de vrouw heeft de man zijn huwelijksgerelateerde behoefte onvoldoende onderbouwd, nu hij nalaat te stellen wat het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen was. Bovendien hadden partijen hoge lasten, waardoor er weinig overbleef. Volgens de vrouw onderbouwt de man zijn behoeftelijst niet voldoende en bovendien staan daar posten op die partijen niet hadden ten tijde van het huwelijk. De vrouw heeft verder aangevoerd dat de man er kennelijk voor heeft gekozen er een exorbitante levensstijl op na te gaan houden nadat partijen uit elkaar gingen, maar dat dat niet op haar mag worden afgewenteld. De gestelde behoefte van de man van € 85.280,- netto per jaar is meer dan het jaarinkomen van de vrouw. Zonder inzicht in het inkomen van de man voorafgaand aan zijn ontslag is niet vast te stellen of deze behoefte wel enige relatie heeft met de welstand van partijen, aldus de vrouw.
Het ingebrachte behoefteoverzicht ontbeert iedere feitelijke en juridische grondslag. De vrouw betwist dat de man behoefte heeft en als al een behoefte moet worden vastgesteld dan ter hoogte van het bijstandsniveau.
2.4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan een onderhoudsbijdrage dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden
voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete
gegevens betreffende de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te
verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. Hoewel de man na heeft gelaten te stellen wat partijen gezamenlijk maandelijks te besteden hadden en wat (globaal) de lasten van partijen waren kort voordat zij uit elkaar zijn gegaan, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat partijen een zekere mate van welstand hadden en dat de man als gevolg daarvan nu een behoefte aan een bijdrage heeft.
2.4.9.
De man heeft een behoeftelijst overgelegd van zijn huidige en toekomstige kosten. De vrouw is op de posten ingegaan, zodat de rechtbank deze lijst hieronder post voor post zal bespreken. Nu de man twee afwijkende lijsten heeft ingediend, gaat de rechtbank uit van de laatste – op 15 mei 2018 – ingediende lijst.
Mortgage interest
De man heeft gesteld dat er rekening moet worden gehouden met een maandelijkse rentebetaling in verband met de hypothecaire geldlening van € 1.069,- per maand. De vrouw heeft de hoogte van het bedrag betwist, omdat partijen op grond van de beschikking voorlopige voorzieningen ieder de helft van de hypothecaire geldlening dienen te betalen. Volgens de vrouw moet rekening gehouden worden met een bedrag van € 531,- per maand.
De rechtbank overweegt dat de beschikking voorlopige voorzieningen eindigt op het moment dat partijen formeel gescheiden zijn. Ieder van partijen zal vanaf dat moment de eigen woonlasten dienen te dragen. Nu de vrouw op zich zelf niet heeft betwist dat hypotheekrente € 1.069,- per maand bedraagt en zij niet heeft gesteld dat dit onredelijke woonlasten zijn, houdt de rechtbank rekening met het door de man opgevoerde bedrag.
Mortgage savings
De rechtbank houdt met het volledig door de man opgevoerde bedrag van € 615,-, nu deze kosten na de formele echtscheiding en verdeling volledig voor zijn rekening komen.
Premium life insurance linked to mortgage
De man heeft in zijn behoeftelijst een bedrag van € 30,- per maand opgevoerd aan premie van een levensverzekering. De vrouw heeft dit betwist. Volgens de vrouw heeft dit bedrag betrekking op een levensverzekering die op naam van de vrouw staat en niet aan de hypothecaire geldlening is gekoppeld.
De man heeft nagelaten stukken betreffende deze verzekering in het geding te brengen dan wel te stellen uit welke productie betaling van deze kosten blijkt. Gelet op het verweer van de vrouw houdt de rechtbank daarom geen rekening met deze opgevoerde post,
Other necessary cost for housing
Tussen partijen is niet in geschil dat de bijdrage VvE € 385,- per maand bedraagt. De rechtbank houdt hier daarom rekening mee.
Gas/water/electricity
Volgens de man bedragen de maandelijkse kosten voor gas, water en licht € 230,- per maand. De vrouw heeft dit betwist en heeft gesteld dat de kosten € 198,- per maand bedragen. Nu de man niet heeft aangetoond dat de maandelijkse last hoger is dan door de vrouw gesteld, houdt de rechtbank rekening met een bedrag van € 198,- per maand.
Telephone/mobile
De man heeft gesteld € 83,- per maand te betalen aan kosten telefonie. De vrouw heeft dit betwist, omdat de man deze last niet heeft onderbouwd. De rechtbank overweegt als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man deze last niet onderbouwd, nu het de rechtbank niet duidelijk is of de man ter onderbouwing een productie heeft overgelegd en zo ja, welke productie dit betreft. Het enkel overleggen van bankafschriften zonder daar een toelichting bij te geven is niet voldoende. De rechtbank stelt de kosten in redelijkheid vast op € 40,- per maand.
Real estate taxes
In de behoeftelijst heeft de man een bedrag van € 78,- per maand opgevoerd. De vrouw heeft deze post betwist. Ook voor deze post geldt dat de man dit niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank stelt de post in redelijkheid op € 50,- per maand.
Sewage taxes
De man heeft een bedrag van € 20,- per maand opgevoerd. Deze post wordt door de vrouw betwist. Nu de man deze post niet heeft onderbouwd, maar de rechtbank wel aannemelijk acht dat deze kosten er zijn, wordt het bedrag in redelijkheid gesteld op € 10,-.
Pollution taxes
De man heeft een bedrag aan kosten afvalheffing opgevoerd van € 11,- per maand. De vrouw heeft dit betwist, omdat de man dit niet heeft onderbouwd. De rechtbank overweegt dat aannemelijk is dat de man deze kosten heeft, maar dat niet aangetoond wordt dat de man het gestelde bedrag betaalt. De rechtbank stelt daarom deze post in redelijkheid vast op € 5,- per maand.
House insurance
De man heeft aan kosten van opstalverzekering een bedrag van € 24,- per maand opgevoerd. De vrouw heeft dit betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man deze kosten niet onderbouwd. Daarom houdt de rechtbank geen rekening met deze post.
Furniture insurance
Uit de behoeftelijst blijkt een bedrag van € 13,- per maand aan premie inboedelverzekering. De vrouw heeft de hoogte van dit bedrag niet betwist, maar heeft gesteld dat zij tot op heden deze kosten betaalt. De rechtbank overweegt dat na de formele echtscheiding ieder van partijen de eigen kosten dient te dragen, waaronder ook de kosten van de inboedelverzekering. De rechtbank houdt daarom rekening met het bedrag van € 13,- per maand.
Maintenance
De man heeft een bedrag van € 125,- per maand opgevoerd aan kosten van onderhoud. De vrouw heeft dit betwist en heeft gesteld dat deze kosten onder de VvE vallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man niet onderbouwd waaruit deze kosten bestaan. Gelet op de hoogte van de maandelijkse betaling aan de VvE acht de rechtbank het voor de hand liggen dat de VvE het groot onderhoud voor haar rekening neemt. De rechtbank houdt daarom geen rekening met deze post.
Household help
Aan kosten voor een huishoudelijke hulp heeft de man € 160,- per maand opgevoerd. De vrouw heeft deze post betwist en onder meer gesteld dat de man de noodzaak van een huishoudelijke hulp niet heeft aangetoond. De rechtbank overweegt als volgt. Niet is gesteld noch is gebleken dat de kosten huishoudelijke hulp huwelijksgerelateerde kosten zijn. Voorts zijn door de man zijn geen stukken overgelegd, althans niet duidelijk is voor de rechtbank welke, waaruit blijkt dat hij deze kosten daadwerkelijk maakt. De rechtbank houdt om die reden geen rekening met deze kosten.
Groceries
De man heeft gesteld maandelijks € 600,- aan boodschappen kwijt te zijn. De vrouw heeft de hoogte van dit bedrag betwist. Volgens de vrouw blijkt uit de door de man overgelegde bankafschriften een eenmalige uitgave aan boodschappen van € 40,-. Omgerekend naar een maand bedraagt dit volgens de vrouw € 200,-. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man niet onderbouwd dat hij daadwerkelijk € 600,- per maand betaalt aan boodschappen. De rechtbank acht het redelijk rekening te houden met € 300,- per maand.
Clothes en shoes
Aan kosten voor kleding en schoenen heeft de man € 200,- per maand opgevoerd. De vrouw heeft dit betwist, omdat deze post niet wordt onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank dient rekening te worden gehouden met een bedrag van € 100,- per maand.
Personal Hygiene
De man heeft een bedrag van € 60,- per maand aan kosten persoonlijke verzorging opgevoerd. De vrouw heeft dit betwist en gesteld dat de bijbehorende productie niet leesbaar is. De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft niet gesteld welke productie als onderbouwing van deze kosten geldt. Deze post is dan ook niet voldoende onderbouwd. Aannemelijk is dat de man enige kosten heeft. Daarom houdt de rechtbank rekening met € 25,- per maand.
Pets
Aan kosten van huisdieren heeft de man € 50,- per maand opgevoerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat partijen altijd huisdieren hebben gehad, dat de vrouw de katten tegen zijn zin in heeft meegenomen en dat hij graag weer een huisdier zou willen hebben. De vrouw heeft dit betwist. Zij heeft gesteld dat zij de katten van partijen op uitdrukkelijk verzoek van de man verzorgt. Vast staat dat partijen altijd huisdieren hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom bij de vaststelling van de behoefte van de man rekening worden gehouden met de kosten van een huisdier. Mede nu het bedrag de rechtbank niet onredelijk hoog voorkomt, houdt de rechtbank rekening met het gestelde bedrag van € 50,- per maand.
Bicycle maintenance
De man heeft aan kosten fietsonderhoud € 8,- per maand opgevoerd. De vrouw heeft dit betwist en gesteld dat de man een bon van € 6,- heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat de man af en toe kosten aan zijn fiets zal hebben. Om die reden houdt de rechtbank rekening met een bedrag van € 5,- per maand.
Cost for public transport
De man heeft gesteld € 100,- per maand aan kosten van het openbaar vervoer kwijt te zijn. De vrouw heeft dit betwist, omdat de man deze kosten niet heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank dient in redelijkheid rekening te worden gehouden met € 50,- per maand.
Health insurance
Tussen partijen is niet in geschil dat de maandelijkse premie ziektekostenverzekering € 165,- per maand bedraagt. De rechtbank houdt daarom rekening met dit bedrag.
Own risk health insurance
De vrouw betwist, nu de man dit niet met stukken heeft onderbouwd, dat er rekening moet worden gehouden met het wettelijk verplicht eigen risico. De rechtbank acht voldoende vast komen te staan dat de man kosten maakt in verband met zijn gezondheid. Daarom houdt de rechtbank rekening met een bedrag van € 32,- per maand.
Personal liabilty insurance
De man heeft aan premie aansprakelijkheidsverzekering € 10,- per maand opgevoerd. De vrouw heeft betwist dat hier rekening mee moet worden gehouden. Hoewel de man niet heeft onderbouwd dat hij € 10,- per maand betaalt, acht de rechtbank het redelijk dat met een bedrag aan premie rekening wordt gehouden. De rechtbank stelt dit bedrag vast op € 5,- per maand.
Legal Aid insurance
Ook voor deze post geldt dat de man niet heeft aangetoond dat hij deze kosten heeft. Mede gelet op de betwisting door de vrouw, zal de rechtbank hier dan ook geen rekening mee houden.
Life insurance
Niet in geschil is dat de man een maandelijkse premie levensverzekering betaalt van € 165,-. Daarom houdt de rechtbank rekening met deze post.
Travel insurance
De man heeft een bedrag van € 8,- per maand opgevoerd aan kosten voor een reisverzekering. De vrouw heeft betwist dat hiermee rekening moet worden gehouden. De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft niet onderbouwd dat hij deze kosten daadwerkelijk maakt, zodat de rechtbank hier geen rekening mee zal houden.
Subscriptions, newspapers, magazines
Ook ten aanzien van deze post heeft de man niet onderbouwd dat hij daadwerkelijk € 42,- per maand betaalt aan abonnementen. De vrouw heeft dit ook betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk rekening te houden met een bedrag van € 20,- per maand.
Fixed phone, cable tv, internet
De man heeft een bedrag van € 79,- per maand opgevoerd aan kosten vaste telefoonlijn, televisie en internet. De vrouw heeft deze post niet dan wel onvoldoende betwist. De rechtbank houdt daarom rekening met dit bedrag.
Vacations
Aan kosten voor vakanties heeft de man een bedrag van € 667,- per maand opgevoerd. De vrouw heeft dit, wegens niet onderbouwd zijn, betwist. De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de kinderen en verdere familie van de man buiten Nederland woonachtig zijn. Om die reden acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met € 250,- per maand.
Shows, going out, eating out etc.
De man heeft aan kosten voor ontspanningen € 1.000,- per maand opgevoerd. De man heeft daartoe gesteld dat partijen vaak in dure restaurants aten en dat hij thans gemiddeld vier keer per week buiten de deur gaat ontbijten en eten. Op die manier komt hij nog een beetje onder de mensen wat gezien zijn problematiek belangrijk voor hem is.
De vrouw heeft betwist dat partijen een dergelijk hoog bedrag aan kosten maakten tijdens het huwelijk. De man heeft volgens de vrouw ook niet aannemelijk gemaakt dat hij deze kosten heeft.
Tegenover de betwisting door de vrouw heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde kosten ook tijdens het huwelijk werden gemaakt. Een maandelijkse post van € 200,- wordt door de rechtbank redelijk geacht, zodat met dat bedrag rekening zal worden gehouden.
Books
Uit de overgelegde lijst blijkt een post boeken van € 20,- per maand. De vrouw heeft betwist dat de man € 20,- per maand aan boeken uitgeeft. Nu de man deze uitgave niet heeft aangetoond, houdt de rechtbank geen rekening met deze post.
Sports/music
De man heeft een bedrag van € 51,- per maand opgevoerd. De vrouw heeft dit betwist. Nu de rechtbank het aannemelijk acht dat de man naar de sportschool gaat en het opgevoerde bedrag de rechtbank ook niet onredelijk voorkomt, houdt de rechtbank rekening met het door de man opgevoerde bedrag.
Personal trainer
Aan kosten voor een personal trainer heeft de man € 341,- per maand opgevoerd. De vrouw heeft de noodzaak van deze kosten betwist en gesteld dat de man dit bedrag ook niet heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende gesteld dat deze kosten huwelijksgerelateerde kosten zijn. Evenmin heeft hij tegenover de betwisting door de vrouw onderbouwd dat het voor hem noodzakelijk is een personal trainer in te huren. Nu de rechtbank reeds rekening houdt met de kosten van het abonnementsgeld voor een sportschool en daar ook de nodige begeleiding aanwezig zal zijn, acht de rechtbank het niet redelijk daarnaast nog rekening te houden met enige kosten in verband met een personal trainer.
Schooling/study costs
De man heeft een bedrag van € 333,- per maand opgevoerd aan kosten van scholing. De vrouw heeft verweer gevoerd. Volgens de vrouw heeft het door de man overgelegde stuk betrekking op een studieaanbod en blijkt daar niet uit dat de man daadwerkelijk een studie volgt. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het door de man overgelegde stuk kan niet worden opgemaakt dat de man deze opleiding daadwerkelijk heeft gevolgd. Bovendien geldt dat als de man deze opleiding reeds gevolgd heeft – de zogenoemde factuur is gedateerd op september 2017 – de opleiding reeds is afgerond en de man deze kosten mitsdien voor de toekomst – waarvoor de onderhoudsbijdrage wordt bepaald - niet meer heeft. De rechtbank houdt om die reden geen rekening met deze post.
Psychologist
Aan kosten voor een psycholoog voert de man € 330,- per maand op. De vrouw heeft deze kosten betwist. De rechtbank houdt geen rekening met deze last. Niet gesteld en onderbouwd is waarom de man deze kosten niet bij zijn ziektekostenverzekeraar kan declareren dan wel dat het noodzakelijk is een therapeut te bezoeken waarvan de behandelingen niet vergoed worden. De rechtbank houdt immers al rekening met een premie ziektekostenverzekering van € 165,- en het wettelijk verplicht eigen risico van € 32,-.
Replacements (furniture, appliances etc.)
De man heeft € 25,- per maand opgevoerd als vervangingskosten van meubels en apparatuur.
De vrouw heeft dit betwist, omdat dit bedrag niet onderbouwd. De rechtbank houdt rekening met het opgevoerde bedrag, nu het geen onredelijk bedrag aan vervangingskosten betreft.
(Monthly) savings
Aan sparen heeft de man een bedrag van € 100,- per maand opgevoerd. De vrouw heeft de noodzaak tot sparen betwist. Volgens de vrouw hebben partijen niet gespaard en heeft zij enkel geld opzij gezet voor toekomstige voorzienbare kosten. De rechtbank acht het redelijk met het door de man opgevoerde bedrag rekening te houden, omdat de man geld opzij zal moeten zetten voor toekomstige voorzienbare en onvoorzienbare kosten.
Gelet op bovenstaande posten stelt de rechtbank de behoefte van de man vast op € 4.007,
-netto per maand (bijlage 1).
2.4.10.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de vrouw dat de behoefte van de man zou zijn verbleekt omdat de man een afwachtende houding zou hebben aangenomen en zij degene is geweest die een jaar na het feitelijk uiteengaan een verzoekschrift tot echtscheiding heeft ingediend en de omstandigheid dat uit het huwelijk van partijen geen kinderen zijn geboren. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man niet heeft zien aankomen dat de vrouw bij hem weg zou gaan. Dat de man daarna geen verzoek tot echtscheiding heeft ingediend, bevreemdt de rechtbank dan ook niet. De vrouw, van wie het initiatief tot scheiding uitging, heeft vervolgens zelf ook een jaar gewacht met het indienen van het onderhavige verzoekschrift.
Behoeftigheid
2.4.11.
De rechtbank zal thans beoordelen of en in welke mate de man redelijkerwijs in staat is eigen inkomen te verwerven, welke omstandigheid van invloed is op de omvang van zijn behoefte aan een aanvullende bijdrage van de vrouw.
2.4.12.
De vrouw heeft gesteld dat voor zover er bij de man sprake is van behoefte er geen sprake is van behoeftigheid. De vrouw heeft gesteld de man steeds te hebben aangespoord een baan te zoeken en hem zelfs ingangen te hebben verschaft. De man weigerde dit en dat heeft geleid tot de relatiebreuk. De man moet met zijn werkervaring in staat zijn een baan te vinden.
Aan de overgelegde verklaring van de therapeut van de man hecht de vrouw geen waarde. Deze therapeut heeft geen Nederlandse erkenning en is niet ingeschreven in het BIG register. de therapeut is bovendien niet bevoegd vast te stellen of de man arbeidsongeschikt is. De vrouw verzoekt deze verklaring buiten beschouwing te laten althans daar rechtens geen betekenis aan toe te kennen. De man is intelligent en hoog opgeleid. De arbeidsmarkt verkeert in hoogconjuctuur zodat er meer dan genoeg vraag is naar mensen als de man. De man toont helemaal niet aan geen baan te kunnen vinden met een vergelijkbaar inkomen als hij had. De man heeft werkaanbiedingen gehad, maar daar niets mee gedaan. De man is gehouden zich in te spannen een betaalde baan te vinden.
2.4.13.
De man heeft gesteld dat hij sinds hij in 2013 zijn baan verloor kampt met ernstige psychische klachten, waarvoor hij ook onder behandeling is. Daarnaast is hij actief op zoek naar een betaalde baan; hij solliciteert ook naar functies onder zijn niveau. Hij krijgt echter vaak te horen dat hij overgekwalificeerd is of te lang uit het arbeidsproces. Ook speelt zijn leeftijd hem parten. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat de man het er moeilijk mee heeft dat hij nog altijd geen baan heeft gevonden en afhankelijk is van de vrouw.
2.4.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de man al enige jaren geen betaalde arbeid verrichtte toen partijen hun relatie hebben verbroken. De rechtbank is genoegzaam gebleken dat de man zich inspant om weer een betaalde baan te vinden. Naar het oordeel van de rechtbank dient er daarom op dit moment nog geen rekening te worden gehouden met een fictief inkomen aan de zijde van de man. De man heeft daarom behoefte aan het hiervoor vermelde bedrag dat neerkomt op een bruto behoefte van € 8.014,-.
2.4.15.
De rechtbank is wel van oordeel dat van de man verwacht mag worden dat hij binnen afzienbare tijd in ieder geval gedeeltelijk in eigen levensonderhoud kan voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank mag van de man verwacht worden dat hij met ingang van 1 januari 2020 in ieder geval een inkomen verdient van € 2.500,- bruto per maand inclusief vakantiegeld, zodat zijn aanvullende behoefte vanaf dat moment € 4.049,- bedraagt (bijlage 2).
De rechtbank gaat ervan uit dat de man drie jaar na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in zijn eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien. De rechtbank zal daarom bepalen dat de door de vrouw te betalen bijdrage met ingang van 1 januari 2022 op nihil wordt gesteld.
Draagkracht vrouw
2.4.16.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van het inkomen van de vrouw. De vrouw heeft gesteld dat haar inkomen € 121.873,- bruto per jaar bedraagt, terwijl de man uitgaat van een inkomen van € 141.706,-.
2.4.17.
De rechtbank overweegt dat uit de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie over de maanden januari 2018, februari 2018 en maart 2018 blijkt dat de vrouw een bruto jaarsalaris heeft van € 121.873,-. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de vrouw bovenop dit salaris nog structureel emolumenten ontvangt die tot het salaris van de vrouw moeten worden gerekend. De rechtbank gaat daarom aan de stellingen van de man voorbij. De rechtbank ziet ook geen aanleiding nu reeds vooruit te lopen op de omstandigheid dat het huidige contract van de vrouw voor wat betreft haar werk in Brussel medio 2019 afloopt. Het is immers onduidelijk of dat dan zal worden verlengd of niet. De rechtbank houdt ook geen rekening met de eerder door de vrouw gestelde fiscale correctie op haar inkomen, nu de vrouw dit standpunt ter zitting niet heeft gehandhaafd en het voornoemde inkomen als inkomen heeft genoemd.
2.4.18.
Nu de partnerbijdrage voor de toekomst wordt vastgesteld en de vrouw op dit geen woonlasten heeft in Brussel houdt de rechtbank daar ook geen rekening mee. De rechtbank houdt geen rekening met de eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning die de vrouw nog gedeeltelijk draagt, omdat de woning binnen afzienbare tijd, gelet op wat de rechtbank hieronder ten aanzien van de woning [adres woning] bepaalt, niet meer gemeenschappelijk zal zijn en de partnerbijdrage eerst verschuldigd is als de echtscheiding is ingeschreven.
2.4.19.
De rechtbank houdt rekening met de door de vrouw gestelde – en onvoldoende weersproken – premie ziektekostenverzekering van € 175,- (€ 145,- + € 30,-) per maand alsmede met het (door beide partijen) gestelde eigen risico van € 40,- per maand.
Uit de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening volgt dan een draagkracht aan de zijde van de vrouw van € 5.311,- (bijlage 3). De vrouw heeft derhalve onvoldoende draagkracht om in de volledige behoefte van de man te voorzien. Het verzoek wordt met inachtneming hiervan toegewezen. Met ingang van 1 januari 2020 wordt de man een verdiencapaciteit toegekend van € 30.000,- bruto per jaar, zodat vanaf dat moment de door de vrouw te betalen bijdrage € 4.049,- zal bedragen te vermeerderen met de wettelijke indexering per 1 januari 2019 en 1 januari 2020.
Limitering
2.4.20.
De vrouw heeft verzocht de door haar te betalen bijdrage te limiteren tot één jaar. De man heeft zich daartegen verweerd. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak rust op degene die zich op limitering beroept – gelet op de ingrijpende rechtsgevolgen daarvan – een zware stelplicht. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de vrouw daar – mede gelet op de betwisting door de man – niet aan. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
2.5.
Afwikkeling huwelijksvermogen
2.5.1.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.5.2.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.5.3.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
2.5.4.
Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna geen nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag.
2.5.5.
Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd.
2.5.6.
Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Duitsland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
2.5.7.
Dit recht is daarop nog steeds van toepassing. Het Duitse recht kent het stelsel van Zugewinngemeinschaft. De Zugewinngemeinschaft omvat een finaal verrekenstelsel, waarbij het uitgangspunt is dat het vermogen van de man en het vermogen van de vrouw gescheiden blijven. Bij echtscheiding dient de tijdens het huwelijk ontstane aanwas (Zugewinn) tussen partijen te worden vereffend.
De aanwas dient te worden berekend door een vergelijking van het aanvangsvermogen (het vermogen op de huwelijksdatum) en het eindvermogen (de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend) van elk van de echtgenoten. Door erfrecht of schenking tijdens het huwelijk verkregen vermogen wordt gerekend tot het aanvangsvermogen. De waardevermeerdering van het door erfrecht of schenking verkregen vermogen wordt wel tot de vermogensaanwas gerekend en moet daarom worden vereffend.
2.5.8.
Partijen hebben naast de Zugewinngemeinschaft ook nog een aantal (hierna vermelde) eenvoudige gemeenschappen en zij hebben de hierna genoemde gemeenschappelijke schulden.
a. de voormalige echtelijke woning [adres woning] te [plaats] (hierna ook:
[adres woning] );
b. de hypothecaire geldlening verbonden aan voornoemde woning;
c. de opbrengst van de verkoop van de gemeenschappelijke woning te Ibiza;
d. gezamenlijke bankrekening Spanje [bankrekeningnummer] .
Ad a en b de voormalige echtelijke woning en hypothecaire geldlening
2.5.9.
De man heeft verzocht de woning aan hem toe te delen tegen de WOZ waarde van € 416.500,-. De vrouw heeft op zich zelf geen bezwaar tegen toedeling van de woning aan de man indien de bank haar ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijk, maar zij heeft wel de gestelde waarde waartegen de woning zou moeten worden toebedeeld betwist; volgens haar is de waarde van de woning hoger dan de WOZ waarde. De vrouw heeft gesteld dat de woning getaxeerd moet worden door een daartoe bevoegde makelaar. Indien de man de woning niet tegen de getaxeerde waarde kan overnemen, dient de woning volgens de vrouw zo snel mogelijk te worden verkocht.
2.5.10.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank zal als wijze van verdeling gelasten dat partijen zich gezamenlijk tot een NVM makelaar dienen te wenden die de woning zal taxeren, waarna de man tot vier maanden na taxatie de gelegenheid krijgt te onderzoeken of het voor hem financieel haalbaar is de woning toegedeeld te krijgen tegen de door de makelaar getaxeerde waarde alsmede de vrouw te doen laten ontstaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de hypothecaire geldlening. De levering van de woning aan de man dient in dat geval binnen een maand, nadat de man de vrouw heeft bericht dat hij de woning kan overnemen, plaats te vinden.
De vrouw draagt alsdan haar aandeel over aan de man. Indien de woning aan een derde zou worden overgedragen, zouden de kosten van het notariële transport door de derde/verkrijger van de woning worden gedragen. De rechtbank acht het in dat licht bezien redelijk dat de kosten van het notariële transport, in het geval [adres woning] aan de man wordt toegedeeld, voor rekening van de man komen en zal aldus beslissen.
Voor het geval ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet binnen de hiervoor genoemde termijn gerealiseerd zal zijn en daardoor niet zal zijn voldaan aan de voorwaarde voor toedeling aan de man, overweegt het de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de woning [adres woning] te [plaats] in dat geval zo spoedig mogelijk verkocht en geleverd dient te worden aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst na aflossing van de resterende hypothecaire geldlening en de betaling van de kosten van verkoop en overdracht tussen partijen wordt verdeeld, dan wel een eventuele restantschuld door partijen gelijkelijk wordt gedragen.
Voormelde verkoop dient te geschieden binnen vier weken nadat de termijn voor notariële overdracht van het aandeel van de vrouw in [adres woning] aan de man is verstreken, door middel van een opdracht aan een door partijen gezamenlijk aan te wijzen NVM-makelaar.
Partijen zullen in overleg met de makelaar de vraagprijs bepalen, welke vraagprijs dient te zijn gebaseerd op de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een bindende marktconforme vraagprijs.
Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen.
Iedere partij is bij overdracht van [adres woning] aan een derde gehouden de helft van de kosten van de taxateur/makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
Ad c en d de verkoopopbrengst van Ibiza en Spaanse bankrekening
2.5.11.
Partijen hebben hun huis op Ibiza in september 2016 verkocht. In beginsel komt ieder van partijen de helft van de opbrengst toe, die is gestort op de Spaanse bankrekening van partijen.
2.5.12.
Voor de rechtbank is niet inzichtelijk wat er van de opbrengst is betaald en wat daar nog van resteert. De vrouw heeft pas ter zitting gesteld welke kosten zouden zijn betaald, en heeft nagelaten dit met stukken te onderbouwen. Als niet weersproken staat vast dat beide partijen vanuit privé vermogen in deze woning hebben geïnvesteerd. De rechtbank zal daarom de behandeling aanhouden tot de hierna vermelde pro forma datum. Partijen dienen over en weer uiterlijk één maand voor die datum stukken over te leggen waaruit de mutaties van de Spaanse bankrekening blijken met daarbij een toelichting over de verschillende posten. Ook dienen partijen uiterlijk één maand voor die datum met stukken onderbouwd hun standpunt dat vanuit privé vermogen in de woning is geïnvesteerd over te leggen alsmede een daarop gebaseerd concreet verzoek. Tot uiterlijk tien dagen voor de te noemen datum kunnen partijen over en weer op elkaars stukken reageren.
Afwikkeling Zugewinnschaft
2.5.13.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de afwikkeling Zugewinnschaft als volgt. Partijen hebben naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd gesteld wat ieders beginvermogen was op het moment dat partijen in het huwelijk traden en wat het vermogen van partijen was op 14 juli 2017, zijnde de datum waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend. De rechtbank zal daarom ook de behandeling ten aanzien van de afwikkeling van het Zugewinnschaft pro forma aanhouden tot de hierna vermelde datum. Partijen dienen uiterlijk één maand voor de te noemen datum stukken met daarbij een schriftelijke toelichting over te leggen waaruit het beginvermogen en het eindvermogen blijkt alsmede een daarop gebaseerd concreet verzoek. Partijen kunnen over en weer tot uiterlijk tien dagen voor de te noemen datum op elkaars stukken reageren.
Vergoedingsrecht man
2.5.14.
De man heeft gesteld dat de vrouw geld heeft onttrokken van de gemeenschappelijke bankrekening in Spanje. De man heeft verder gesteld dat het onduidelijk is wat het bedrag van deze onttrekking is geweest en dat de vrouw daarom inzage moet geven. Volgens de man heeft hij recht op vergoeding van het onttrokken bedrag.
2.5.15.
De vrouw heeft betwist dat zij gelden heeft onttrokken. Volgens de vrouw zijn de overboekingen met medeweten van de man en met zijn instemming gebeurd. De vrouw heeft bewijs van haar stellingen aangeboden.
2.5.16.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek van de man te onbepaald en dient om die reden te worden afgewezen. De rechtbank overweegt daarbij dat in rechtsoverweging 2.5.12. al is bepaald dat er een overzicht moet komen wat van de Spaanse bankrekening ten behoeve van wat is betaald en dat aan de hand daarvan bepaald zal worden woe hoe het saldo van deze bankrekening moet worden verdeeld.
Vergoedingsrecht vrouw
2.5.17.
De vrouw heeft gesteld dat zij € 105.000,- uit haar eigen vermogen heeft geïnvesteerd in de vakantiewoning op Ibiza. Zij heeft daarom een vergoedingsrecht ter grootte van met het naar rato te berekenen rendement over de overwaarde van de woning.
2.5.18.
De man heeft dit betwist. Volgens de man hebben partijen ieder € 50.000,- ingebracht voor de aankoop van de woning. De man heeft daarnaast nog een verbouwing gefinancierd en ook alles betaald voor de tuin, vliegtickets en huurauto’s. Bovendien is de woning al voor het huwelijk aangeschaft, aldus de man.
2.5.19.
Tegenover de betwisting door de man heeft de vrouw onvoldoende gesteld. Bovendien, dienen beide partijen – zoals de rechtbank in rechtsoverweging 2.5.12. heeeft bepaald – nog stukken over te leggen waaruit de gestelde privé-investering in de eenvoudige gemeenschap blijkt aan de hand waarvan de opbrengst van de woning dient te worden verdeeld. De rechtbank wijst het verzoek daarom af, omdat dit bij de verdeling van de verkoopopbrengst wordt betrokken.
Vordering kosten huishouding.
2.5.20.
De man heeft gesteld dat hij van zijn ontslagvergoeding € 100.000,- heeft overgemaakt aan de vrouw in verband met kosten van de huishouding over het verleden en in verband met toekomstige hypotheekbetalingen. De man heeft gesteld dat hij dit onverplicht heeft gedaan, omdat de vrouw verplicht was uit haar riante inkomen de kosten van de huishouding te betalen. De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van € 100.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.5.21.
De vrouw heeft betwist dat zij een bedrag aan de man moet betalen. Volgens de vrouw is de ontslagvergoeding te kwalificeren als inkomen, omdat het een tegemoetkoming is voor het verlies van inkomen voor de komende jaren. Nu de man een vergoeding van ruim € 228.000,- heeft ontvangen, vraagt de vrouw zich af wat er met het restant is gebeurd nu kennelijk slechts € 100.000,- ten goede is gekomen aan de huishouding.
2.5.22.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 1:84 BW luidt:
De kosten der huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, komen ten laste van het gemene inkomen van de echtgenoten en, voor zover dit ontoereikend is, ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan; voor zover de inkomens ontoereikend zijn, komen deze kosten ten laste van het gemene vermogen en, voor zover ook dit ontoereikend is, ten laste van de eigen vermogens naar evenredigheid daarvan. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich er tegen verzetten.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de man aldus dat hij naar verhouding te veel aan de kosten van de huishouding zou hebben bijgedragen en dat dit niet naar evenredigheid van ieders inkomen en vermogen is geweest. Het had dan naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de man gelegen te stellen wat de hoogte van de kosten waren, wat ieders inkomen c.q. vermogen was en wat ieders aandeel in de kosten is geweest en wat ieders aandeel in de kosten had moeten zijn. De man heeft niet aan de op hem rustende stelplicht voldaan. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de man af. De rechtbank overweegt daarbij nog dat een ontslagvergoeding een compensatie voor het verlies van inkomen betreft en daarom als vervangend inkomen heeft te gelden. De man diende dit dan ook aan te wenden om zijn aandeel in de kosten van de huishouding van te voldoen.
2.6.
Pensioen
2.6.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat het tijdens het huwelijk tussen partijen opgebouwde pensioen niet wordt verevend of verrekend.
2.6.2.
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw stukken over moet leggen waaruit het door haar opgebouwde pensioen blijkt, op welk bedrag de man als partnerpensioen aanspraak kan maken en de vrouw te veroordelen op het eerste verzoek van de man medewerking te verlenen aan de formaliteiten die nodig zijn om zijn aanspraak geldend te kunnen maken.
2.6.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 1:155 BW volgt dat het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen verevend moet worden, tenzij partijen als bij de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding voorzien de toepasselijkheid van deze wet hebben uitgesloten. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van de vrouw wordt afgewezen. De rechtbank wijst het verzoek van de man toe, met dien verstande dat de vrouw de stukken binnen één maand na heden aan de man dient te verschaffen. Nu voor de rechtbank niet vast staat dat de vrouw haar medewerking niet zal verlenen, wijst de rechtbank het verzoek van de man ten aanzien van het opleggen van een dwangsom af.
Al het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/632367 / FA RK 17-4669:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] , Groot-Brittannië op [datum] 2011;
3.2.
bepaalt dat de man tegenover de vrouw het recht heeft om in de woning aan het adres [adres woning] te [plaats] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als hij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont. Hij dient voor dat gebruik een vergoeding te betalen aan de vrouw gelijk aan de helft van de hypotheekrente en de gebruikerslasten per maand;
3.3.
bepaalt dat de vrouw € 5.311,- per maand dient te betalen aan de man als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand tot en met 31 december 2019, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.4.
bepaalt dat met ingang van 1 januari 2020 de vrouw € 4.049,- per maand dient te betalen aan de man als uitkering tot levensonderhoud te vermeerderen met de wettelijke indexering, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
bepaalt dat de onderhoudsverplichting van de vrouw met ingang van 1 januari 2022 op nihil wordt gesteld;
3.6.
verklaart de beslissing met betrekking tot het voortgezet gebruik van de woning en de partnerbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/643270 / FA RK 18-868:
3.7.
gelast als wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap van de woning [adres woning] te [plaats] dat:
- de onroerende zaak aan de man wordt toegedeeld tegen een door een - door beide partijen in te schakelen - NVM makelaar getaxeerde waarde, onder de voorwaarde dat binnen vier maanden na deze beschikking duidelijk is dat de man de overname van het aandeel van de vrouw in de onroerende zaak zal kunnen financieren en dat de vrouw zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de hypothecaire geldlening en dat de levering van de woning aan de man in dat geval binnen een maand, nadat de man de vrouw (binnen genoemde termijn van vier maanden) heeft bericht dat hij de woning kan overnemen, dient plaats te vinden;
- dat in het geval de woning aan de man zal worden toegedeeld en in dat geval de vrouw haar aandeel overdraagt aan de man, de kosten van het notariële transport voor rekening van de man dienen te komen en dat de man de helft van de overwaarde aan de vrouw dient te vergoeden, te voldoen ten tijde van de overdracht bij de notaris;
- voor het geval toedeling aan de man onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet binnen vier maanden gerealiseerd zal zijn, dient de woning [adres woning] te [plaats] zo spoedig mogelijk verkocht en geleverd te worden aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst na aflossing van de resterende hypothecaire geldlening en de betaling van de kosten van verkoop en overdracht tussen partijen bij helfte wordt gedeeld, dan wel een eventuele restantschuld door partijen gelijkelijk wordt gedragen;
- voormelde verkoop dient te geschieden uiterlijk binnen vier weken nadat de termijn voor notariële overdracht van het aandeel van de man aan de vrouw is verstreken, dan wel binnen vier weken nadat duidelijk is dat de man de woning niet zal kunnen financieren met ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw, door middel van een opdracht aan een door partijen gezamenlijk aan te wijzen NVM-makelaar;
- partijen in overleg met de makelaar de vraagprijs, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, dienen te bepalen. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een bindende marktconforme vraagprijs;
- partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen.
- iedere partij bij overdracht van [adres woning] te [plaats] aan een derde gehouden is de helft van de kosten van de taxateur/makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
3.8.
bepaalt dat de vrouw binnen één maand na heden gegevens betreffende haar opgebouwde pensioen - waaronder het aandeel dat de man toekomt - aan de man ter beschikking stelt en dat de vrouw op eerste verzoek van de man na deze maand meewerkt aan de benodigde formaliteiten ten aanzien van het voor verevening in aanmerking komende pensioen;
3.9.
verklaart de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst af het meer of anders verzochte ten aanzien van de eenvoudige gemeenschap [adres woning] te [plaats] en het pensioen;
3.11.
houdt de behandeling ten aanzien van de verdeling van de overige eenvoudige gemeenschappen en de afwikkeling van het Zugewinnschaft
pro formaaan tot
12 november 2018, waarbij partijen de rechtbank moeten informeren als bepaald in rechtsoverweging 2.5.12. en 2.5.13;
3.12.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 10 oktober 2018.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.