ECLI:NL:RBAMS:2018:7314

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
13/997002-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van cocaïne en wapenbezit

Op 20 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 55,4 kilogram cocaïne in Nederland, alsook van het bezit van een wapen en munitie. De verdachte, geboren in 1960 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting, werd op 8 januari 2018 aangehouden na een observatie van de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van de cocaïne, die verborgen zat in een container die vanuit Colombia naar Nederland was vervoerd. De verdachte had veelvuldig contact met medeverdachten en was aanwezig op het terrein waar de cocaïne vermoedelijk uit de container zou worden gehaald. Tijdens de doorzoeking van zijn woning werd 1,3 gram cocaïne en een pistool aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De officier van justitie had 36 maanden gevangenisstraf geëist, wat de rechtbank passend achtte gezien de ernst van de feiten. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van de invoer van cocaïne, het bezit van cocaïne en het bezit van een wapen en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997002-18 (Promis)
Datum uitspraak: 20 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Plooij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijzigingen op de zittingen van 12 april 2018 en 6 juni 2018 – ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 8 januari 2018 op de Westerschelde en/of in [plaatsnaam] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid van ongeveer 55,4 kilogram, althans ongeveer 39 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 8 januari 2018 te Ridderkerk, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,2 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 8 januari 2018 te Ridderkerk, althans in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Ekol Aras), en/of munitie van categorie III, te weten 20 patronen (kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 6 december 2017 is een container met het nummer [nummer 1] aan boord van het schip [naam schip] geladen en op 8 december 2017 gelost in de haven van Buenaventura (Colombia). Op 9 december 2017 is deze container [nummer 1] aan boord van het schip [naam schip 2] geladen en vanaf de haven van Buenaventura vervoerd naar de haven van Antwerpen. Op 2 januari 2018 om 02.16 uur is de [naam schip 2] voor het eerst binnen de territoriale wateren van Nederland gekomen. Uiteindelijk is het schip op 3 januari 2018 aangemeerd in de haven van Antwerpen. Door de douane in Antwerpen is 39 kilo cocaïne in de constructiebalken van de container aangetroffen. De container bevatte verder pallets ‘Bio Briquettes’, geperst afvalhout, (hierna: briketten) die bestemd waren voor [naam bedrijf] BV, gevestigd aan de [adres 2] . Besloten werd om de container gecontroleerd te laten afleveren. De cocaïne is uit de container gehaald en er is een monster van 10 gram cocaïne teruggeplaatst. De container is voorzien van een baken en OVC-apparatuur.
Op 8 januari 2018 is de container vanuit de haven van Antwerpen op een trekker met oplegger geladen. Tijdens de observatie is op 8 januari 2018 gezien dat een DAF trekker met kenteken [nummer 2] is gereden naar het bedrijfsterrein van [naam bedrijf] BV op voornoemd adres in [plaatsnaam] . Rond 16.55 uur is de vrachtwagen met de container daar aangekomen.
Uit de camerabeelden van de Gamma aan de [vestigingsadres] is gebleken dat medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en NN03 omstreeks 16.55 uur de Gamma inliepen en dat [medeverdachte 1] in aanwezigheid van de anderen even later enkele goederen afrekende.
Op de camerabeelden van de Mc Donalds aan [adres 3] te [plaatsnaam] is te zien dat verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 1] elkaar op 8 januari 2018 omstreeks 19.15 uur ontmoeten op de parkeerplaats. Op de camerabeelden van [bedrijf 1] aan [adres 4] te [plaatsnaam] is te zien dat enige minuten later een grijs voertuig gelijkend op een Fiat Bravo over het Innovatiepark in de richting van de Technologieweg – en daarmee in de richting van de Koopvaardijweg in [plaatsnaam] – rijdt, met daarachter een klein donkerkleurig voertuig gelijkend op een Citroën Cl. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] in de Citroën Cl zat.
Op de OVC-opname van 8 januari 2018 zijn rond 19.25 uur meerdere Spaanstalige stemmen hoorbaar bij de container. Omstreeks 19.33 uur is door het observatieteam gezien dat de Fiat Bravo, met daarin verdachte en [medeverdachte 3] , geparkeerd stond bij het toegangshek van [naam bedrijf] BV. Om 19.34 uur is de Fiat weggereden. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] zijn kort hierna aangehouden.
De Dienst Speciale Interventies (hierna: DSI) heeft de container [nummer 1] aangetroffen op het bedrijfsterrein van [naam bedrijf] BV. Op de grond bij de container zijn gereedschappen aangetroffen, waaronder een haakse slijper, een lasapparaat en een spuitbus met verf in de kleur van de container. Tegen de container stond een ladder bij de plaats waar de cocaïne in de container zat. Vlakbij de container stond de Citroën C1 met de achterklep open. Deze auto was gehuurd op naam van [medeverdachte 1] . In de Citroën C1 is het paspoort van [medeverdachte 1] aangetroffen en een aankoopbon van de Gamma aan de [vestigingsadres] van eerder die dag met daarop enkele artikelen die ook bij de container zijn aangetroffen. Alleen [medeverdachte 2] is op het terrein van [naam bedrijf] BV aangehouden. In zijn nabijheid is een witte iPhone 7 Plus aangetroffen, die achteraf van [medeverdachte 1] bleek te zijn.
Onder verdachte zijn een telefoon van het merk Samsung en een telefoon van het merk Nokia in beslag genomen. Aan de Samsung was gekoppeld het telefoonnummer [nummer 3] (hierna: # [nummer 3] ), aan de Nokia het telefoonnummer [nummer 4] (hierna: # [nummer 4] ). # [nummer 4] is het nummer van het privétoestel van verdachte.
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek heeft de politie een chronologische weergave gemaakt van de WhatsApp- en sms-berichten en van de camerabeelden en de administratie. Omdat zowel de telefoon met nummer # [nummer 3] als de telefoon met nummer # [nummer 4] bij verdachte zijn aangetroffen, is de politie er in dit proces-verbaal vanuit gegaan dat de gebruiker van # [nummer 3] verdachte is. Omdat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij laatstgenoemde telefoon eerst vanaf de middag van 8 januari 2018 ter beschikking had, zal, waar in het proces-verbaal van de politie de naam van verdachte wordt genoemd, dit in de navolgende weergave van de feiten en omstandigheden worden vervangen door ‘de gebruiker van # [nummer 3] ’.
# [nummer 3] komt in de contactenlijst van de telefoon van [medeverdachte 1] voor onder de naam ‘ [bijnaam] ’. Uit de contactenlijst van [medeverdachte 1] komt naar voren dat [bijnaam] ook gebruik maakt van nummer # [nummer 4] . Uit de telefoongegevens is gebleken dat # [nummer 3] sms-contact heeft met het nummer [nummer 5] van [medeverdachte 3] en WhatsApp contact heeft met [medeverdachte 1] . Bij de onder [medeverdachte 3] in beslag genomen telefoon met nummer [nummer 5] zijn twee contacten aangetroffen, te weten [nummer 3] met de contactnaam [naam 1] en [nummer 6] met de contactnaam [naam 2] . Verdachte heeft een schildersbedrijf. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij zijn telefoon van [naam 3] heeft gekregen met deze twee nummers erin en dat hij het contact moest verzorgen met het nummer # [nummer 3] , wat volgens [medeverdachte 3] het telefoonnummer van verdachte is. Het nummer [nummer 6] behoort toe aan [naam 3] . Uit de telefoongegevens van [medeverdachte 3] is gebleken dat hij sms-contact heeft met # [nummer 3] en belcontact heeft met [naam 3] .
Tijdens de doorzoeking in het bedrijf [naam bedrijf] BV is onder andere een factuur aangetroffen, die betrekking had op de betaling van 22 pallets briketten, voor een bedrag van 7200 US dollar. De factuur is gedateerd op 1 december 2017. Dit betreft de pallets die zijn aangetroffen in de container met nummer [nummer 1] . Op de factuur, bestemd voor [naam bedrijf] BV, is dit nummer te zien. Op 7 december 2017 is een tweede factuur van hetzelfde bedrijf ook voor [naam bedrijf] BV opgemaakt. Deze keer voor 24 pallets briketten, kosten 6300 US dollar. Dit betreft de briketten die in een container met nummer [nummer 7] , ook bestemd voor [naam bedrijf] BV, waren geladen. Achteraf is gebleken dat in deze container [nummer 7] ook cocaïne zat verstopt met een totaalgewicht van 38,4 kilo.
De berichten tussen [medeverdachte 3] en de gebruiker van # [nummer 3] gaan terug tot 7 december 2017. Op 7 december 2017 heeft de gebruiker van # [nummer 3] aan [medeverdachte 3] gestuurd ‘Hoi dat is altijd zo rustig zijn klaar voor vertr’. Tussen 11 en 13 december 2017 hebben de gebruiker van # [nummer 3] en [medeverdachte 3] wederom berichten naar elkaar gestuurd. Op 13 december 2017 heeft de gebruiker van # [nummer 3] naar [medeverdachte 3] gestuurd ‘Zeg tegen ijsboer dat hij er 2 moet betalen aan het bedrijf zo spoedig mogelijk om snel de papieren te krijgen cif betaling geen fob’. Hierna heeft [medeverdachte 3] een gesprek met [naam 3] . Ook is in deze gesprekken gesproken over [naam 5] die tot de kerst het land uit is. Volgens de gegevens van de telefoon van [medeverdachte 1] is hij op 2 januari 2018 weer in Nederland. De gebruiker van # [nummer 3] zit [medeverdachte 3] , en daarmee [naam 3] , op de huid om een rekening te (laten) betalen. Op 14 december 2017 heeft de gebruiker van # [nummer 3] aan [medeverdachte 3] gestuurd ‘Als ik ze moet betalen krijg ie maar 150 dus zeg het maar en anders ga ik naar een ander’. Op 17 december 2017 begint de gebruiker van # [nummer 3] erover dat de factuur nog niet is betaald. Vervolgens heeft er telefoon- en sms-verkeer plaatsgevonden tussen [medeverdachte 3] en [naam 3] . De boekhoudster van [naam bedrijf] BV [naam 4] (hierna: [naam 4] ) heeft op 19 december 2017 een schermafbeelding van een betaling van een bedrag van US $ 13.500 aan [bedrijf 2] SA aan [naam 3] gestuurd. Hierna hebben [medeverdachte 3] en [naam 3] nogmaals met elkaar gesmst. [medeverdachte 3] heeft vervolgens aan de gebruiker van # [nummer 3] teruggekoppeld dat het geregeld was. De gebruiker van # [nummer 3] heeft hierop het bericht gestuurd dat hij het gaat doorgeven.
Op 21 december 2017 heeft [medeverdachte 3] aan de gebruiker van # [nummer 3] gestuurd dat ‘hij’ een praatje wil maken met hun vier. De ontmoeting kan pas plaatsvinden als [naam 5] terug is. Uit de locatiegegevens is gebleken dat de telefoons van de gebruiker van # [nummer 3] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [naam 3] op hetzelfde tijdstip op de avond van 4 januari 2018 in de omgeving van [plaatsnaam] zijn.
Op 4 januari 2018 is door het bedrijf van [naam bedrijf] BV een factuur ontvangen van het bedrijf [bedrijf 3] GMBH. De factuur vermeldt de inklaringskosten van container [nummer 1] . Op de achterzijde van deze factuur staat een handgeschreven berekening:
475 x 2 = 950 Euro
Transport 2x 500 1000.-
2x zeevracht a 2000 4000
Aankoop Blokken +
11504,15
€ 17454 euro totaal
€ 4363,50 Per persoon
$ 6300
$ 7200
13500
Het bedrag van € 11.504,15 is exact het bedrag dat staat vermeld op de eerdergenoemde schermafbeelding die op 19 december 2017 door [naam 4] aan [naam 3] is gestuurd. [naam 4] heeft bij het zien van deze handgeschreven berekening verklaard dat deze is geschreven door [naam 3] . Dit heeft [naam 3] ook bevestigd in zijn verhoor.
Op 5 januari 2018 heeft [medeverdachte 3] aan de gebruiker van # [nummer 3] gestuurd dat hij van de bakker hoorde dat hij maandagmiddag pas langs komt. De gebruiker van # [nummer 3] heeft dit doorgestuurd aan [medeverdachte 1] .
Op maandag 8 januari 2018 heeft wederom veel bel-, sms- en WhatsApp verkeer plaatsgevonden tussen de gebruiker van # [nummer 3] , [medeverdachte 3] , [naam 3] en [medeverdachte 1] . Omstreeks 15.46 uur heeft [medeverdachte 3] opnieuw een sms gekregen van [naam 3] . Direct hierop heeft [medeverdachte 3] naar de gebruiker van # [nummer 3] gestuurd: ‘Als het mee zit rond 19.00 ik laat het nog exact weten’. De tijd tussen de twee berichten is dusdanig kort, dat er van kan worden uitgegaan dat [medeverdachte 3] dit van [naam 3] te horen heeft gekregen. Verder heeft [medeverdachte 1] aan de gebruiker van # [nummer 3] gevraagd om de kleur, die hij nodig had voor verf.
Omstreeks 16.55 uur is door het observatieteam gezien dat de vrachtwagen en de container op het terrein van [naam bedrijf] BV geparkeerd staan. Met gebruikmaking van de politiehelikopter is gezien dat de chauffeur is uitgestapt en het kantoor is binnengelopen. Omstreeks 17.07 heeft [naam 3] een sms naar [medeverdachte 3] gestuurd. [medeverdachte 3] heeft vervolgens aan de gebruiker van # [nummer 3] gestuurd: “18 u 45 bij de mac”. De gebruiker van # [nummer 3] heeft gevraagd of dat met iedereen is, waarop [medeverdachte 3] heeft antwoord met ‘Ja daar ga ik wel vanuit’.
Op de camerabeelden van de Mc Donalds is gezien dat verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] elkaar om 19.15 uur hebben ontmoet.
Na aanhouding van verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is de container nader onderzocht en is in de onderbalk nog eens 16,42 kg cocaïne aangetroffen.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is onder meer 1.3 gram cocaïne en een pistool van het merk Ekol Aras aangetroffen.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 bevat het dossier onder meer een overzicht van de sms- en WhatsApp-berichten tussen de gebruiker van # [nummer 3] en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , waarin is gesproken over de container [nummer 1] . De contacten tussen [medeverdachte 3] en de gebruiker van # [nummer 3] zijn door [medeverdachte 3] teruggekoppeld aan [naam 3] en door de gebruiker van # [nummer 3] aan [medeverdachte 1] . De verklaring van verdachte dat hij de telefoon met nummer # [nummer 3] pas in de middag van 8 januari 2018 heeft gekregen voor het verlenen van vertaaldiensten tussen [medeverdachte 3] en Spaanstalige mensen is niet aannemelijk. De berichten van # [nummer 3] , ook van voor 8 januari 2018, getuigen van grote betrokkenheid bij wat er toen gaande was, mede omdat er in versluierde taal is gecommuniceerd. Ook is gebleken dat de privételefoon van verdachte met nummer # [nummer 4] ook voor 8 januari 2018 al contact heeft gehad met [medeverdachte 1] . In de telefoon van [medeverdachte 1] stonden zowel nummer # [nummer 3] als nummer # [nummer 4] opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam] ’. Tot slot heeft verdachte geen redelijke verklaring kunnen geven voor het feit dat hij pas op zitting met een verhaal komt waaruit zijn onschuld zou moeten blijken, nadat hij drie maanden heeft gezwegen. Naast de genoemde berichten bevat het dossier de door de DSI aangetroffen situatie op het bedrijfsterrein, de startinformatie, de observaties van de politieagenten, de camerabeelden van [bedrijf 1] en de Mc Donalds, het rapport van het NFI en de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Op grond hiervan kan bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 55,420 kilo cocaïne.
Ook het onder 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. De 1,2 gram cocaïne en het wapen en de daarbij horende munitie zijn bij hem thuis aangetroffen. Verdachte heeft opzettelijk 1,2 gram cocaïne en een wapen en munitie van categorie III voorhanden gehad.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte heeft al bij de raadkamer, en in ieder geval bij de rechter-commissaris, verklaard dat hij de verdenking betwist. Verdachte heeft om twee redenen pas ter terechtzitting een inhoudelijke verklaring afgelegd. Ten eerste omdat hem eerder door zijn advocaat is geadviseerd zich op zijn zwijgrecht te beroepen en ten tweede omdat medeverdachten [medeverdachte 3] en [naam 3] pas in een zeer laat stadium een verklaring hebben afgelegd. De verklaring van [medeverdachte 3] is belastend voor verdachte, waardoor verdachte graag een verklaring wilde afleggen.
Verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon met nummer # [nummer 3] pas in de middag van 8 januari 2018 van [medeverdachte 3] heeft gekregen om te vertalen tussen [medeverdachte 3] en Spaanstalige mensen. Hij heeft [medeverdachte 3] slechts één keer eerder ontmoet in december 2017. Uit de gegevens van de telefoon van [medeverdachte 1] is gebleken dat hij eerder contact heeft gehad met het privétoestel van verdachte, maar de inhoud van die berichten tonen geen betrokkenheid aan bij de invoer van de cocaïne. Verdachte heeft op de ‘Hey’ van [medeverdachte 1] geantwoord met ‘ Wat wil je?’. Dit is een logische reactie op een bericht van een onbekend nummer.
Bij de Mc Donalds heeft verdachte behalve met [medeverdachte 3] met niemand anders gesproken. Niet is vastgesteld dat verdachte daar met een Spaanstalige man heeft gesproken of dat hij iets heeft vertaald.
Het dossier bevat dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om de wetenschap van verdachte met betrekking tot de invoer van cocaïne te bewijzen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde
Gebruiker telefoonnummer # [nummer 3]
Onder verdachte zijn twee telefoons in beslag genomen, namelijk een Samsung met het nummer # [nummer 3] en een Nokia met het nummer # [nummer 4] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de telefoon met nummer # [nummer 3] in de middag van 8 januari 2018 van medeverdachte [medeverdachte 3] heeft gekregen en dat de berichten die voor dat moment vanaf dat nummer zijn verstuurd niet van hem afkomstig zijn. Het nummer # [nummer 4] is zijn privétoestel, aldus verdachte. De rechtbank acht deze verklaring in het licht van bovenstaande feiten en omstandigheden en het hierna volgende ongeloofwaardig.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij zijn telefoon in december 2017 van [naam 3] heeft gekregen en dat in de contactenlijst alleen het nummer # [nummer 3] en het nummer van [naam 3] waren opgeslagen. Het berichtenverkeer tussen [medeverdachte 3] en de gebruiker van # [nummer 3] is begonnen in december 2017. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat het nummer # [nummer 3] toebehoort aan verdachte. [medeverdachte 3] heeft daarbij niet opgemerkt dat verdachte pas vanaf een later moment de beschikking had over met dit nummer.
Verder heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij tussenpersoon was en van [naam 3] het contact met het andere nummer (# [nummer 3] ) moest verzorgen. Dit wordt bevestigd door het telefoonverkeer. Als [medeverdachte 3] contact heeft met [naam 3] heeft hij over het algemeen kort daarna contact met de gebruiker van # [nummer 3] en vice versa. Uit de inhoud van de contacten komt naar voren dat [medeverdachte 3] veelal informatie doorgeeft.
Verdachte heeft met zijn privétoestel op meerdere momenten, ook voor 8 januari 2018, contact gehad met [medeverdachte 1] , waarin meerdere berichten staan dan de enkele reactie van verdachte ‘Wat wil je?’. Bij [medeverdachte 1] staan zowel # [nummer 3] als # [nummer 4] opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam] ’. Bovendien tonen de conversaties een doorlopend gesprek aan. De sms- en WhatsApp-berichten van 8 januari 2018, en ook eerder, verwijzen terug naar eerdere berichten. Niet is gebleken dat het gesprek in de middag van 8 januari 2018 een andere wending heeft genomen, omdat de telefoon met nummer # [nummer 3] op dat moment aan verdachte zou zijn gegeven. Het gesprek lijkt daarentegen juist door te gaan. De tijdlijn en de inhoud van de berichten weerspreken dan ook de verklaring van verdachte dat hij de telefoon pas in de middag van 8 januari 2018 heeft gekregen. De rechtbank gaat er vanuit dat de telefoon met nummer # [nummer 3] in ieder geval vanaf 7 december 2017 aan verdachte toebehoorde.
Betrokkenheid en wetenschap
Uit de weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat verdachte vanaf 7 december 2017 verdachte veelvuldig met [medeverdachte 3] heeft gecommuniceerd over het vertrek van de container die bestemd was voor [naam bedrijf] BV. In de gesprekken na het verschepen van de container op 8 december 2017 is gesproken over betalingen. Verdachte heeft [medeverdachte 3] op de huid gezeten over deze betalingen. Verdachte heeft daarbij gezegd dat hij ‘anders wel naar een ander zou gaan’. De berichtgeving tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] toont naar het oordeel van de rechtbank aan dat verdachte vanaf het begin bij het vervoer van de container [nummer 1] betrokken was.
Dat verdachte daarbij wist dat de container verdovende middelen bevatte , wordt, behalve door zijn betrokkenheid bij het transport, bevestigd door het versluierde taalgebruik dat in de gehele conversatie is gebruikt. Er worden bijnamen gebruikt (vermoedelijk is [medeverdachte 1] [naam 5] , verdachte [bijnaam] en [medeverdachte 3] [naam 6] ) en er wordt gesproken over gebak. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor dit versluierde taalgebruik. Daarbij kan de lading van briketten worden gezien als een deklading. Immers, zoals volgt uit de verklaring van getuige [getuige] is het ongebruikelijk om briketten vanuit Zuid-Amerika te importeren en toont de door de verdediging onweersproken berekening van de politie aan dat de door [naam bedrijf] BV beweerdelijk voorgenomen handel in briketten onrendabel is. Ook heeft getuige [naam 4] verklaard dat [naam bedrijf] BV enkel handelt in papier en niet in briketten. Verdachte was ook bij het bedrijfsterrein aanwezig toen de cocaïne vermoedelijk uit de container zou worden gehaald.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte wetenschap had van de invoer van 55,420 kilo cocaïne, die in de container zat toen deze op 2 januari 2018 om 2.16 uur het Nederlandse grondgebied binnenvoer.
Medeplegen
De rechtbank acht ook het ten laste gelegde medeplegen bewezen. Verdachte heeft sinds 7 december 2017 veelvuldig telefonisch contact gehad over de komst van de container met medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Uit de telefoongegevens is gebleken dat [medeverdachte 3] hierover weer contact had met [naam 3] . Ook is uit de gesprekken af te leiden dat er een ontmoeting met vier mannen zou plaatsvinden. Na veelvuldig contact over een ontmoeting tussen verdachte en [medeverdachte 3] , [medeverdachte 3] en [naam 3] en verdachte en [medeverdachte 1] , hebben de telefoons van deze vier mannen op 4 januari 2018 rond hetzelfde tijdstip aangestraald in de omgeving van [plaatsnaam] . Verdachte heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de afspraak tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] bij de Mc Donalds op 8 januari 2018 en is vervolgens met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar het bedrijventerrein gereden waar de container zich bevond en alwaar [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] dat terrein betrad, mogelijk om de container te lossen. De eerdergenoemde handgeschreven berekening van [naam 3] ziet naar het oordeel van de rechtbank onder meer op het onderhavige transport en kan in het licht van het dossier niet anders worden gezien dan een verdeling van de kosten door vier personen, waaronder verdachte. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen bij de invoer van de cocaïne.
4.4.2.
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, zoals tenlastegelegd, opzettelijk ongeveer 1,2 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Bij de doorzoeking is in zijn woning 1,3 gram cocaïne aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet van de aanwezigheid van de cocaïne op de hoogte was, dat deze niet van hem is en dat hij vermoedt dat deze na een feestje bij hem thuis door iemand is achtergelaten. De rechtbank acht deze verklaring, mede bezien in het licht van de betrokkenheid van verdachte bij de invoer van ruim vijftig kilo cocaïne, niet geloofwaardig.
4.4.3.
Bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte een pistool van het merk Ekol Aras en 20 patronen (kaliber 9 mm) voorhanden heeft gehad. Dit betreft een wapen en munitie van categorie III Wet Wapens en Munitie. Het wapen en de munitie zijn bij de doorzoeking in de woning van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft bekend van de aanwezigheid op de hoogte te zijn geweest.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 8 januari 2018 op de Westerschelde, tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 55,4 kilogram cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd;
2.
op 8 januari 2018 te Ridderkerk, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,2 gram cocaïne;
3.
op 8 januari 2018 te Ridderkerk, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Ekol Aras), en munitie van categorie III, te weten 20 patronen (kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte kampt met gezondheidsproblemen en hij is de enige die voor zijn moeder kan zorgen. Door een groot voorwaardelijk deel op te leggen, wordt het recidivegevaar gedekt en kan verdachte zo snel mogelijk weer de zorg voor zijn moeder op zich nemen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan de invoer van 55,4 kilo cocaïne in Nederland. Deze partij cocaïne was verborgen in constructiebalken van de container die vanuit Ecuador is verscheept naar de haven van Antwerpen. Verdachte heeft zich vanaf het vertrek van deze container bemoeid met onder meer de betaling daarvan en heeft voorafgaand aan de aflevering overleg gevoerd met medeverdachten [medeverdachte 3] , [naam 3] en [medeverdachte 1] . Ook was verdachte bij het bedrijfsterrein aanwezig toen de cocaïne vermoedelijk daar uit de container zou worden geladen. Door aldus te handelen heeft verdachte zich begeven op het terrein van de grootschalige handel in verdovende middelen. Het in georganiseerd verband smokkelen van een grote partij cocaïne vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en dient krachtig bestreden te worden. Als deze partij niet zou zijn onderschept, zou deze waarschijnlijk in Nederland of elders op de markt zijn gebracht met alle schadelijke gevolgen van dien. Met de internationale handel in harddrugs wordt veel criminele winst behaald. Verdachte heeft klaarblijkelijk gehandeld uit geldelijk gewin en zich niet bekommerd om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Het op de markt brengen van cocaïne vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevordert de toename van randcriminaliteit.
De door de officier van justitie gevorderde straf komt de rechtbank passend en geboden voor. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een voorwaardelijk deel en zal dan ook niet afwijken van de eis van de officier van justitie.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Itemnummer [nummer 8] – 1.00 STK Zaktelefoon, GSM SAMSUNG
Itemnummer [nummer 9] – 1.00 STK Document GWK TRAVELLER paspoort/mastercard
De Samsung behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Het traveller paspoort dient aan verdachte te worden geretourneerd nu een relatie met het ten laste gelegde ontbreekt.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: nummer 1 genoemd onder rubriek 9.
Gelast de
teruggaveaan [verdachte] van: nummer 2 genoemd onder rubriek 9.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. Emmerik en H.E. Spruit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juni 2018.
[...]
19.33
[...]
19.34
[...]