12. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:671b lid 1 jo 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met h BW en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
12. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Amsta naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub d en dat herplaatsing niet in de rede ligt. Ter toelichting dient het volgende.
12. Als uitgangspunt heeft te gelden dat Amsta reeds in 2013 kritiek had op het functioneren van [verweerder] en dat die kritiek ook voorafgaand aan de procedure bij de kantonrechter in 2016 nog bestond. Amsta heeft [verweerder] , gelet op de beschikking van het hof, onvoldoende in de gelegenheid gesteld om diens functioneren te verbeteren op grond van een duidelijk plan van aanpak en het aanbieden van scholing.
12. Amsta heeft zich de kritiek van het hof aangetrokken en, nadat de arbeidsovereenkomst was hersteld, een verbeterplan opgesteld. In dat plan van aanpak is verwoord welke concrete kritiekpunten Amsta op [verweerder] heeft en welke punten verbetering behoeven (zie 1.7). Daarnaast is weergegeven wat er van [verweerder] wordt verwacht. Als hulpmiddel om de gestelde doelen te bereiken is een aantal opdrachten verwoord. Voorts is scholing en ondersteuning door een coach aangeboden.
12. Met [verweerder] zijn vervolgens diverse gesprekken gevoerd waarin de voortgang van het functioneren van [verweerder] aan de orde is geweest. In de verslagen die van die gesprekken zijn gemaakt is opgetekend dat [verweerder] niet (voldoende) vooruitgang boekte en dat er meer van hem werd verwacht. Het is niet onbegrijpelijk dat [verweerder] druk heeft ervaren bij het doorlopen van het verbetertraject. In zijn algemeenheid kan worden aangenomen dat verbetertrajecten voor werknemers spannend zijn. Ook kan worden aangenomen dat de eerdere procedure voor [verweerder] stress met zich heeft gebracht. Dat betekent echter niet dat Amsta om die reden minder eisen aan [verweerder] mocht stellen. Amsta heeft bovendien voorafgaand aan het inzetten van het traject eerst met [verweerder] een gesprek gevoerd waarin ook hij zijn hart kon luchten. Amsta heeft bij het opstellen van het plan en de gezette doelen niet onzorgvuldig gehandeld, ook niet door [verweerder] in een ander team te plaatsen. Gesteld noch gebleken is dat er binnen dat team andere functie-eisen golden dan de eisen aan de functie van [verweerder] van medewerker begeleiding.
12. Vast is komen te staan dat [verweerder] niet werkt volgens de gemaakte zorgplannen, ook niet na het verbetertraject terwijl door Amsta voldoende is toegelicht dat dit van groot belang is voor de cliënten. De kantonrechter twijfelt in dit verband niet aan de bedoelingen van [verweerder] : ook hij wil zich zo goed mogelijk inzetten voor de zorg aan cliënten en die zorg ook geven. Alleen verliest [verweerder] uit het oog dat Amsta als werkgever daarover een instructiebevoegdheid heeft en dat [verweerder] die instructies moet volgen. [verweerder] kan, temeer omdat er ook in teamverband wordt gewerkt, niet op eigen houtje van protocollen afwijken. [verweerder] heeft niet getoond dat inzicht thans, na het verbetertraject, te hebben verkregen. Ook op de andere punten, bijvoorbeeld het nakomen van afspraken en het ontwikkelen van kennis en vaardigheden, is voldoende aannemelijk gemaakt dat het functioneren van [verweerder] niet de gewenste groei heeft doorgemaakt.
12. De kantonrechter is verder, gelet op de omstandigheden van dit concrete geval, van oordeel dat herplaatsing van [verweerder] elders binnen Amsta binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt. De kritiekpunten van Amsta hebben direct betrekking op de zorg voor cliënten. De kritiekpunten waren er in het verleden en bestaan nu nog steeds, ondanks het ingezette verbetertraject. Ook tijdens de zitting heeft [verweerder] niet kunnen overtuigen dat hij inziet dat de wijze waarop hij invulling geeft aan de functie niet voldoende aan de maat is, gezien de eisen die binnen Amsta hieraan worden gesteld. Op een andere plek binnen Amsta zal dat wederom een probleem worden.
12. De arbeidsovereenkomst zal gelet op het voorgaande worden ontbonden. Bij deze stand van zaken behoeven de beide andere opzeggingsgronden, verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsrelatie, geen bespreking meer. Er zal rekening worden gehouden met de geldende opzegtermijn, onder aftrek van de proceduretijd als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 BW. Ingevolge de arbeidsovereenkomst is de wettelijke opzegtermijn van toepassing. Op grond van artikel 7:672 lid 9 BW worden voor bepaling van de duur van de opzegtermijn arbeidsovereenkomsten in een geval als de onderhavige, waarin de werkgever wordt veroordeeld het dienstverband te herstellen, geacht niet onderbroken te zijn. Dit betekent dat thans een opzegtermijn geldt van drie maanden, omdat het dienstverband langer dan 10 jaar heeft geduurd. De arbeidsovereenkomst zou dan in beginsel eindigen per 1 februari 2019. De proceduretijd bedraagt 11 weken, hetgeen neerkomt op een einde van de arbeidsovereenkomst op 16 november 2018. Omdat opzegging van de arbeidsovereenkomst in het onderhavige geval per de eerste van de maand geschiedt, is de ontbindingsdatum 1 december 2018.
12. Anders dan Amsta heeft betoogd, is er van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] geen sprake. Dat [verweerder] zich bewust niet aan de regels houdt is niet aannemelijk geworden. Zoals hij zelf stelt is hij een man van de praktijk en het was Amsta bekend dat [verweerder] geen vooropleiding voor de functie had. Uit de stukken en hetgeen is toegelicht komt inderdaad een beeld van [verweerder] naar voren als iemand die vanuit de praktijk handelt en het is hem gedurende het verbetertraject niet gelukt om meer te gaan handelen aan de hand van geldende plannen en protocollen. Dat is iets anders dan bewust negeren om het negeren.
12. De vraag die vervolgens nog moet worden beantwoord is of [verweerder] aanspraak kan maken op een transitievergoeding. Voor beantwoording van voormelde vraag, alsmede van de vraag hoe hoog die vergoeding is, is van belang van welke arbeidsduur in een situatie als de onderhavige moet worden uitgegaan. Die vraag is in het onderhavige geval temeer van belang, omdat de overgangsregeling voor oudere werknemers van toepassing zou kunnen worden, hetgeen meebrengt dat de transitievergoeding hoger uitpakt. Een expliciete regeling in de wet ontbreekt.
12. De kantonrechter onderscheidt drie mogelijke varianten van welke duur van de arbeidsrelatie moet worden uitgegaan bij het bepalen van de transitievergoeding: