ECLI:NL:RBAMS:2018:7592

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
13/650194-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zeer gewelddadige verkrachting met zware mishandeling

Op 11 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 maart 2016 in Amsterdam een zeer gewelddadige verkrachting en zware mishandeling heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster, een jonge vrouw, van haar fiets heeft geduwd en haar vervolgens op brute wijze heeft mishandeld en verkracht. De feiten zijn bewezen op basis van getuigenverklaringen, DNA-bewijs en de aangifte van de aangeefster. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten, het trauma dat de aangeefster heeft opgelopen en de strafverzwarende omstandigheden, zoals het gebruik van geweld en de jonge leeftijd van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650194-16 (Promis)
Datum uitspraak: 11 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
als verblijfsadres opgevende [adres]
gedetineerd in het [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. Smits en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Ҫimen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [persoon] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon] , hebbende verdachte
  • de borsten van die [persoon] betast/aangeraakt en/of (vervolgens)
  • meerdere malen, met zijn penis tegen de mond van die [persoon] geduwd en/of zijn penis in de mond van die [persoon] gedrukt/gebracht en/of
  • meerdere malen, met zijn penis tegen de dijbenen en/of de vagina van die [persoon] geduwd en/of zijn penis in de vagina van die [persoon] gedrukt/gebracht,
en bestaande dat geweld of die feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die feitelijkhe(i)d(en) uit,
  • een stomp en/of duw tegen het lichaam van die [persoon] , ten gevolge waarvan zij ten val kwam en/of
  • het (terwijl die [persoon] op de grond lag) meerdere malen, met kracht, met zijn vuist stompen en/of slaan tegen het gezicht en/of hoofd van die [persoon] , ten gevolge waarvan die [persoon] een of meerdere malen het bewustzijn is verloren;
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [persoon] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken jukbeen en/of bloedingen in het hoofd, heeft toegebracht, door voornoemde [persoon] met dat opzet, meerdere malen, met kracht, met zijn vuist tegen het gezicht en/of hoofd te stompen en/of te slaan.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt – overeenkomstig haar schriftelijke requisitoir – dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Zij baseert zich hierbij op de aangifte van [persoon] , de door de politie gedane waarnemingen betreffende de omstandigheden waaronder [persoon] werd aangetroffen, het letsel van aangeefster, de getuigenverklaringen en het DNA-bewijs.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank, maar merkt hierbij op dat verdachte niet past in het door [persoon] en de getuigen opgegeven signalement. Dat verdachte geen verklaring geeft voor de aanwezigheid van zijn DNA komt omdat hij zich helemaal niets meer kan herinneren van wat er die avond is gebeurd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overwegingen
Op vrijdag 18 maart 2016 omstreeks 01:00 uur krijgen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding om te gaan naar de Amsteldijk-de Borcht, alwaar een vrouw zou zijn aangerand. Deze vrouw blijkt [persoon] (verder: aangeefster) te zijn. Ter plaatse gekomen zien verbalisanten dat aangeefster geen schoenen en sokken aan heeft. Haar bovenkleding zit slordig om haar lichaam heen en haar kleding zit onder de modder, bladeren en bloed. Het gezicht van aangeefster is opgezwollen en haar linkeroog is geheel dicht. Later blijkt in het ziekenhuis dat aangeefster bloedingen in haar hoofd, een gebroken oogkas en een gebroken jukbeen heeft. Aangeefster verklaart dat zij door een onbekende man van haar fiets is geduwd. Op het moment dat zij op de grond lag, kreeg zij vuistslagen in haar gezicht. Aangeefster is hierdoor haar bewustzijn verloren. Toen zij bijkwam, voelde zij de handen van de onbekende man op haar borst. Vervolgens is zij opnieuw haar bewustzijn verloren. Het volgende wat zij zich herinnert, is dat de man zijn penis in haar mond trachtte te duwen en ook daadwerkelijk in haar mond kreeg. Daarna is zij nogmaals door de man in haar gezicht gestompt, waardoor zij weer buiten bewustzijn raakte. Toen aangeefster bij bewustzijn kwam, was haar broek naar beneden en voelde zij de penis van de man bij haar dijen. Zij weet niet of de man haar heeft gepenetreerd. Uiteindelijk wordt de man overlopen door een getuige die hem zegt weg te stappen van het slachtoffer. De man rent dan weg.
De rechtbank stelt vast dat er op 18 maart 2016 een verkrachting en zware mishandeling van aangeefster heeft plaatsgevonden.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of verdachte als de dader van die verkrachting en zware mishandeling kan worden aangemerkt. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niets van de avond/nacht van 18 maart 2016 kan herinneren.
Forensisch bewijs
De politie heeft sporenonderzoek verricht op en rondom de plaats waar aangeefster is aangevallen. Op de plaats delict zijn handschoenen aangetroffen die zijn bemonsterd. Op de buitenzijde van deze handschoenen is bloed aangetroffen. In de bemonstering ( [nummer 1] ) van de binnenzijde van de handschoenen is een autosomaal mannelijk DNA-profiel aangetroffen. Dit DNA-profiel leverde destijds geen match op met een DNA-profiel dat in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken is opgenomen. Het DNA-profiel uit de bemonstering ( [nummer 2] ) van de handschoenen is op 21 maart 2016 onder de naam ‘onbekende man A’ opgenomen in de DNA-databank. Op 15 maart 2018 is, na een veroordeling in een andere strafzaak, het DNA-profiel van verdachte opgenomen in diezelfde databank. Op 23 maart 2018 bleek zijn profiel overeen te komen met het profiel gekoppeld aan ‘onbekende man A’. De matchkans is daarbij berekend op kleiner dan één op één miljard.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het DNA van ‘onbekende man A’ afkomstig is van verdachte.
Ook bij aangeefster zijn diverse monsters afgenomen. Uit het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is gebleken dat het celmateriaal dat is aangetroffen in de bemonstering van de liezen van aangeefster, overeenkomt met het autosomale DNA-profiel van ‘onbekende man A’ [de rechtbank begrijpt: verdachte]. De matchkans is daarbij kleiner dan één op één miljard. Voorts komt uit het onderzoek naar voren dat het Y-chromosomale DNA-profiel van ‘onbekende man A’ [de rechtbank begrijpt: verdachte] matcht met het DNA-profiel verkregen uit de stringente lysisfractie (waarin zich het DNA bevindt van spermacellen) van het op de tong van aangeefster aangetroffen (mannelijk) celmateriaal en uit de milde lysisfractie (waarin zich het DNA bevindt van andere cellen dan spermacellen) van het op de binnenste schaamlippen van aangeefster aangetroffen celmateriaal.
Gelet op de vindplaatsen van het DNA-materiaal (de liezen, de tong en de binnenste schaamlippen van aangeefster) is er een verband tussen de donor van het celmateriaal en de tenlastegelegde verkrachting. Daarbij is ook van belang dat het onderzochte celmateriaal delict gerelateerd is, nu daar een belangrijke aanwijzing werd gevonden voor de aanwezigheid van sperma(vloeistof). Op basis van de resultaten van het Y-chromosomaal DNA-onderzoek, in samenhang bezien met het autosomale DNA-onderzoek, concludeert de rechtbank dat het op het plaats delict en op aangeefster aangetroffen DNA afkomstig is van verdachte en dat verdachte de dader van de verkrachting en zware mishandeling van aangeefster moet zijn geweest. Onder de gegeven omstandigheden is het zo onwaarschijnlijk dat een andere in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man de feiten heeft gepleegd en op die manier het Y-chromosomale DNA op de tong en de binnenste schaamlippen van aangeefster heeft achtergelaten, dat de rechtbank aan die mogelijkheid voorbij gaat. Dat het door de getuigen en aangeefster opgegeven signalement van de dader niet volledig overeenkomt met het signalement van verdachte, doet hieraan niet af. Het gaat namelijk om waarnemingen die zijn gedaan in het donker en onder zeer stressvolle en chaotische omstandigheden. Bovendien is aangeefster enige tijd buiten bewustzijn geweest, hetgeen haar waarneming naar alle waarschijnlijkheid heeft beïnvloed..

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 18 maart 2016 te Amsterdam, door geweld, [persoon] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon] , hebbende verdachte
  • de borsten van die [persoon] aangeraakt en vervolgens
  • met zijn penis tegen de mond van die [persoon] geduwd en zijn penis in de mond van die [persoon] gebracht en
  • meerdere malen met zijn penis tegen de dijbenen en de vagina van die [persoon] geduwd en zijn penis in de vagina van die [persoon] gebracht,
en bestaande dat geweld uit,
  • een duw tegen het lichaam van die [persoon] , ten gevolge waarvan zij ten val kwam en
  • het (terwijl die [persoon] op de grond lag) meerdere malen, met kracht, met zijn vuist stompen tegen het gezicht en hoofd van die [persoon] , ten gevolge waarvan die [persoon] een of meerdere malen het bewustzijn is verloren;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 18 maart 2016 te Amsterdam, aan [persoon] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en een gebroken jukbeen en bloedingen in het hoofd, heeft toegebracht, door voornoemde [persoon] met dat opzet, meerdere malen, met kracht, tegen het gezicht en hoofd te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij als strafverzwarende omstandigheden meeweegt dat verdachte meermalen in Polen voor een geweldsdelict is veroordeeld, de mate van het gebruikte geweld, de jonge leeftijd van het slachtoffer, het lichamelijke en geestelijke letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen en het feit dat er sprake was van een plotselinge aanval midden in de nacht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met meerdaadse samenloop en de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te matigen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de strafeis gelet op het uitgangspunt van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Strafsectorvoorzitters (LOVS) en de overige omstandigheden van het geval te hoog is.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
In de nacht van 17 op 18 maart 2016 heeft verdachte een – voor hem volstrekt willekeurige – jonge vrouw, die alleen naar huis fietste, onverhoeds van haar fiets geduwd. Hij heeft haar meegesleurd naar een donkere en stille plek aan de zijkant van het fietspad, haar op meerdere manieren verkracht en – ook toen haar verzet al was gebroken – op brute wijze mishandeld. Op de foto’s in het dossier is te zien hoe erg aangeefster is toegetakeld. Ze zat onder het bloed, haar gezicht was opgezwollen en beschadigd. Aangeefster heeft ten gevolge van het fysieke letsel vijf dagen in het ziekenhuis verbleven en heeft nog langdurig onder controle gestaan bij diverse specialisten.
Het moet voor aangeefster extra moeilijk zijn geweest dat zij, nu zij als buitenlandse studente in Nederland studeerde, haar familie niet in haar nabijheid had. Op 21 maart 2016 is haar moeder uit [woonplaats] naar Nederland gekomen om haar te ondersteunen.
Een verkrachting is in zijn algemeenheid een uitermate traumatische gebeurtenis voor het slachtoffer, met niet zelden langdurige psychische en emotionele gevolgen. In deze zaak is dat zeker ook het geval, zoals blijkt uit de verklaringen van het slachtoffer. Zij heeft ter zitting mondeling en tevens in een schriftelijke verklaring onder woorden gebracht welke ingrijpende gevolgen deze verkrachting voor haar heeft gehad. Verdachte heeft door zijn handelen haar leven voorgoed veranderd. Zij leeft in constante angst, heeft slaapproblemen en wantrouwt een ieder uit angst om weer misbruikt te worden. Ook is bij haar een posttraumatische stressstoornis geconstateerd, waardoor zij afhankelijk is geworden van verschillende hulpverlenende instanties. Het behoeft ten slotte geen betoog dat verkrachtingen gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen in de samenleving en dat vrouwen zich hierdoor in zijn algemeenheid minder veilig voelen.
De tijdsduur tussen de verkrachting en mishandeling en de DNA-match op 23 maart 2018 is meer dan twee jaar geweest. Dit heeft er bij aangeefster voor gezorgd dat zij door het in gang zetten van het strafproces lange tijd na de traumatische gebeurtenis, wederom in alle hevigheid met de verkrachting en mishandeling is geconfronteerd, met alle gevolgen van dien.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en noodzakelijk is. Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank als uitgangspunt de recent opgelegde straffen die in – tot op zekere hoogte – soortgelijke zakenzijn opgelegd. In die zaken werd een gevangenisstraf van 36 maanden als uitgangspunt genomen. Gelet echter op de mate van het geweld, het daardoor ontstane zware lichamelijke letsel van het slachtoffer en het feit, dat verdachte onbeschermde seks had met het slachtoffer waardoor zij lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd of zij daardoor besmet is geraakt met een seksueel overdraagbare ziekte, zal de rechtbank een straf opleggen die hoger is dan voornoemd uitgangspunt. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 42 maanden geboden. Hierbij heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het feit dat verdachte als first-offender dient te worden aangemerkt.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] vordert een bedrag van 2.030,03 euro aan materiële schadevergoeding, bestaande uit 1.940,53 euro aan reis- en verblijfskosten (post 1) en 90,00 euro aan kledingkosten (post 2). Ook vordert de benadeelde partij [persoon] een bedrag van 30.000,00 euro aan immateriële schadevergoeding. Zij verzoekt tevens om het gehele bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot immateriële schadevergoeding gematigd dient te worden. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat in vergelijkbare gevallen een lager bedrag wordt toegewezen dan het bedrag dat in deze zaak wordt gevorderd. Ten aanzien van de vordering tot materiële schadevergoeding heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de kosten voor het ticket van de moeder van de benadeelde partij niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kosten niet zijn aan te merken als rechtstreekse schade.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering deels ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan aangeefster.
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank de reis- en verblijfkosten (met uitzondering van de 882,53 euro voor het ticket van moeder) en de kledingkosten voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde materiële schadevergoeding daarom deels toewijzen tot een bedrag van 1.147,50 euro.
Het deel van de vordering dat ziet op vergoeding voor het ticket van moeder zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze kosten geen rechtstreeks gevolg zijn van de bewezenverklaarde strafbare feiten.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de rechtbank gekeken naar vergoedingen die zijn toegekend in soortgelijke zaken. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om de gevorderde immateriële schade te matigen tot een bedrag van 15.000,00 euro. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schadevergoeding daarom deels toewijzen tot een bedrag van 15.000,00 euro.
Het overige gedeelte van de vordering tot immateriële schadevergoeding zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
In totaal zal de rechtbank de gevorderde schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van
16.147,50 euro te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd (te weten 18 maart 2016). Om te bevorderen dat het toegekende bedrag door verdachte wordt betaald, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.Toepasselijke wettelijk voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 242 en 302 van het Wetboek van Strafrecht

11.Beslissing

De rechtbank komt op het grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
verkrachting;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
zware mishandeling.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • 1.00 STK Jas, spijkerjas (5155815);
  • 1.00 STK Jas, kleur zwart (5155816);
  • 1.00 STK Ondergoed, kleur zwart (5155818);
  • 1.00 STK Broek, kleur zwart (5155823);
  • 1.00 STK Trui, kleur grijs (5155824);
  • 1.00 STK Handschoen (5155817);
  • 1.00 STK Handschoen, kleur zwart (5155819);
  • 1.00 STK Fust, Hero cassis blikje (5155820);
  • 1.00 STK Sok, kleur wit (5155821);
  • 1.00 STK Maandverband (5155822).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van 16.147,50 euro (zestienduizend honderdzevenenveertig euro en vijftig cent) bestaande uit een bedrag van 1.147,50 euro aan materiële schade en een bedrag van 15.000,00 euro aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] , wonende in [woonplaats] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon] , te betalen de som van 16.147,50 euro (zestienduizend honderdzevenenveertig euro en vijftig cent) te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 116 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]