ECLI:NL:RBAMS:2018:760

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
13/654163-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man tot jeugddetentie en behandeling voor psychische problemen na poging tot doodslag

Op 13 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 19-jarige man, die op 1 november 2017 in Amsterdam een conflict had met een slachtoffer in een supermarkt. Na een ruzie heeft de verdachte een mes gepakt uit zijn auto en het slachtoffer meermalen gestoken, wat resulteerde in een klaplong en andere verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade handelde, maar wel voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De verdachte is vrijgesproken van poging tot moord, maar schuldig bevonden aan poging tot doodslag. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn psychische problemen en het advies van deskundigen. De verdachte is veroordeeld tot 6 maanden jeugddetentie en moet zich verplicht laten behandelen voor zijn psychische problemen. Daarnaast is een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, waarbij de verdachte onder toezicht staat en zich moet houden aan bepaalde voorwaarden. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor de geleden immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654163-17 (Promis)
Datum uitspraak: 13 februari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in ‘ [naam] ’ te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. den Haan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 1 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg (nadat er tussen verdachte en voornoemde [slachtoffer] in de Albert Heijn een ruzie was ontstaan)
- naar zijn auto (met kenteken [kenteken] ) is gelopen en een tasje met daarin een mes heeft gepakt en/of
- (vervolgens) naar voornoemde [slachtoffer] is toegelopen en/of
- (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd 'Je wilt stoer doen? Kom!'en/of
- (vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, uit zijn tasje heeft gepakt en/of
- (vervolgens) (terwijl voornoemde [slachtoffer] wegrende) eenmaal of meerdere malen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in het (achter)hoofd en/of de rug en/of de arm, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of heeft geprikt en/of heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 1 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een klaplong en/of een of meer ontsierende snee(ën) en/of een of meerdere litteken(s) op de arm en/of het hoofd, door met dat opzet eenmaal of meerdere malen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of het hoofd en/of de arm, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te steken en/of te prikken en/of te snijden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Na een conflict met aangever [slachtoffer] en een vriend van hem in de Albert Heijn is verdachte naar zijn auto gelopen om een mes op te halen. Vervolgens heeft hij opnieuw de confrontatie met aangever gezocht, waarna hij aangever meermalen heeft gestoken.
Het geheel van gebeurtenissen is vrij plotseling ontstaan en speelt zich af in een kort tijdbestek. Het is niet uitgesloten dat bij verdachte sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarbij hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad. Voorbedachte raad kan daarom niet worden aangenomen en verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot moord.
Door het doelbewust steken met een mes in de rug, het hoofd en een arm van [slachtoffer] , heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een of meer vitale delen van het lichaam zou raken. Aldus kan bewezen worden dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] en dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft een mes ter hand genomen en gebruikt, waardoor [slachtoffer] gewond is geraakt. De verklaringen van de diverse getuigen en van verdachte over hetgeen zich voorafgaande aan het steken heeft afgespeeld in de Albert Heijn en op straat lopen uiteen. Het kan niet bewezen worden dat verdachte de bewoordingen heeft gebruikt zoals opgenomen in de verfeitelijking van het primair ten laste gelegde. Opzet op de dood kan daarom niet worden aangenomen, zodat vrijspraak moet volgen van de primair ten laste gelegde poging tot moord en poging tot doodslag.
Verdachte wilde zich van [slachtoffer] verwijderen. Uit de verklaring van [slachtoffer] kan echter worden afgeleid dat hij achter verdachte is aangelopen en dat hij een gevecht met hem niet uit de weg wilde gaan. Verdachte voelde zich bedreigd en vreesde te worden aangevallen. In een reflex heeft hij het mes gepakt en zonder daar bewust over na te denken heeft hij [slachtoffer] daarmee verwond. Hoewel er juridisch van een noodweersituatie geen sprake is geweest, had verdachte het idee dat hij zich moest verdedigen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 november 2017 kreeg verdachte in de Albert Heijn in het winkelcentrum Ganzenhoef te Amsterdam een conflict met aangever [slachtoffer] . Aanleiding voor dit conflict was irritatie bij verdachte over het feit dat vrienden van hem de aangever [slachtoffer] en diens vriend [naam vriend] hadden voorgelaten bij de kassa. Verdachte zou tegen [slachtoffer] zijn aangelopen en boos zijn geworden toen [slachtoffer] daar wat van zei. Verdachte zei tegen [slachtoffer] dat hij mee naar buiten moest komen. Daarop verliet verdachte de supermarkt en liep naar zijn auto. Uit deze auto pakte hij een tasje en deed dat om zijn nek. Op dat moment hadden [slachtoffer] , [naam vriend] en de twee vrienden van verdachte inmiddels ook de supermarkt verlaten. Verdachte liep met zijn twee vrienden, [slachtoffer] en [naam vriend] tegemoet. Hij zei tegen [slachtoffer] dat hij mee moest komen.
De verklaring van [slachtoffer] , dat verdachte dit tegen hem heeft gezegd, vindt bevestiging in de verklaring van [naam vriend] . Ook [naam vriend] heeft gehoord dat verdachte aangever [slachtoffer] uitdaagde om mee te komen. Dat de bewoordingen die verdachte volgens [slachtoffer] zou hebben gebruikt niet precies overeenstemmen met de bewoordingen die [naam vriend] zich meent te herinneren, is van ondergeschikt belang en doet niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen.
[slachtoffer] en [naam vriend] liepen achter verdachte en zijn vrienden aan, waarbij [naam vriend] voorop liep. Verdachte haalde vervolgens een mes uit het tasje dat hij even daarvoor uit de auto had gehaald. Hij ontweek [naam vriend] en rende op [slachtoffer] af. [slachtoffer] probeerde weg te rennen maar kwam ten val. Verdachte stak vervolgens met het mes in de rug, het achterhoofd en de linker bovenarm van [slachtoffer] .
[slachtoffer] heeft door het steken met het mes diverse littekens, waaronder een bovenop zijn hoofd, alsmede een klaplong opgelopen.
Vrijspraak poging tot moord
Tussen het conflict in Albert Heijn en het steken met het mes zitten slechts enkele minuten. Verdachte is vanuit Albert Heijn direct naar zijn auto gelopen om daar een tas met daarin een mes te halen. Deze omstandigheid is echter op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat verdachte op dat moment een vooropgezet plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Mogelijk wilde hij dit mes alleen gebruiken om te imponeren of om mee te dreigen.
Verdachte was opgewonden en geïrriteerd toen hij Albert Heijn uitliep. Mede in aanmerking datgene wat over de persoonlijkheid van verdachte in de over hem opgemaakte rapportages is opgenomen, kan worden aangenomen dat verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het is niet aannemelijk dat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank daarom van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft willen beroven. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van poging tot moord.
Poging tot doodslag
De vraag waar de rechtbank zich voor ziet gesteld is of verdachte bij het steken met het mes (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft [slachtoffer] drie keer met een mes gestoken, waaronder één keer in de rug ter hoogte van het schouderblad en één keer in het achterhoofd. Uit de omstandigheid dat [slachtoffer] een klaplong heeft opgelopen blijkt bovendien dat verdachte met kracht heeft gestoken. Het steken in de bovenrug en in het hoofd leidt al snel tot levensbedreigende situaties omdat zich aldaar vitale organen, zoals longen en hersenen bevinden. Hoewel aannemelijk is dat verdachte overmand werd door een scala van negatieve gevoelens, moet ook hij op dat moment hebben begrepen dat het door hem uitgeoefende geweld potentieel dodelijk kon zijn.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden. Aldus neemt de rechtbank aan dat verdachte bij zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
[slachtoffer] heeft een klaplong opgelopen en is ernstig gewond geraakt. Gelukkig heeft hij tijdig medische behandeling gekregen en heeft hij het gebeuren overleefd.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlagen opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 1 november 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, nadat er tussen verdachte en voornoemde [slachtoffer] in de Albert Heijn een ruzie was ontstaan,
- naar zijn auto is gelopen en een tasje met daarin een mes heeft gepakt en
- vervolgens naar voornoemde [slachtoffer] is toegelopen en
- vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd: “Je wilt stoer doen? Kom!” en
- vervolgens een mes uit zijn tasje heeft gepakt en
- vervolgens, terwijl voornoemde [slachtoffer] wegrende, met een mes in het achterhoofd en de rug en de arm van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast. Het feit kan verdachte slechts in verminderde mate worden toegerekend. De officier van justitie vordert een jeugddetentie van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld tot de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel). In aanmerking genomen het recidive gevaar, de forse psychiatrische problematiek en het middelengebruik van verdachte is een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel bij uitstek geschikt voor verdachte.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Bij veroordeling dient het jeugdstrafrecht te worden toegepast. Verdachte moet voor het bewezen verklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Het advies van de deskundigen tot het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel dient te worden gevolgd. Er is geen aanleiding om daarnaast nog een onvoorwaardelijk strafdeel op te leggen langer dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een voor hem onbekende man, met wie hij kort daarvoor in een supermarkt ruzie had, met een mes in de rug, het hoofd en een arm gestoken. Het slachtoffer heeft daardoor onder andere een klaplong opgelopen. Het is verdachte kwalijk te nemen dat hij ervoor gekozen heeft om zo’n onbenullig incident te beslechten door het steken met een mes. Daarmee heeft verdachte bovendien enorme risico’s genomen. De gevolgen hadden gemakkelijk nog veel ernstiger kunnen zijn en het had fataal voor het slachtoffer kunnen aflopen. Naast het letsel, de pijn en het ongemak die de messteken bij het slachtoffer hebben veroorzaakt heeft het feit ook geestelijke gevolgen voor hem.
Uit de toelichting bij de vordering benadeelde partij komt naar voren dat het slachtoffer last heeft van herbelevingen en angstiger en onzekerder is dan voorheen. Hij kan nog steeds niet werken omdat hij snel vermoeid en buiten adem is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig misdrijf, waarbij het slachtoffer heeft moeten vrezen voor zijn leven. Daarbij komt dat het feit heeft plaatsgevonden aan de rand van een winkelcentrum, waarbij winkelend publiek getuige is geweest van het door verdachte uitgeoefende geweld. Dit soort incidenten versterkt onveiligheidgevoelens in de samenleving.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 januari 2018 blijkt dat verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
De rechtbank acht het bijzonder zorgelijk dat verdachte naar aanleiding van een ogenschijnlijk onbeduidend conflict met een voor hem onbekende persoon, tot een dergelijke geweldsexplosie heeft kunnen komen. Dit doet het bestaan vermoeden van een achterliggende problematiek. Over verdachte zijn dan ook diverse rapportages opgesteld, in het bijzonder:
- een psychiatrische rapportage van 22 januari 2018, opgemaakt door I.T.M. Nurmohamed;
- een psychologische rapportage van 22 januari 2018, opgemaakt door T. Smits;
- een reclasseringsadvies van 24 januari 2018, opgemaakt door H. van der Geest.
Ter terechtzitting hebben de betreffende deskundigen hun bevindingen nader toegelicht.
Uit de psychiatrische en psychologische rapportages komt naar voren dat bij verdachte sprake is van ADHD, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en een stoornis in cannabisgebruik. De psychiater constateert bovendien een gegeneraliseerde angststoornis bij verdachte en ziet een verdenking op een posttraumatische stressstoornis. Deze stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte nadelig beïnvloed. Verdachte was vanuit zijn ADHD onvoldoende in staat om oplopende emoties van angst of boosheid te kanaliseren en impulsen te reguleren. De deskundigen adviseren om het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Wanneer verdachte geen passende behandeling krijgt, is de kans op recidive hoog.
Verdachte wordt geschetst als een in alle opzichten sociaal-emotioneel onrijpe jongeman. Hij is nog sterk afhankelijk van pedagogische beïnvloeding. De deskundigen adviseren toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank neemt de conclusies van de rapporteurs over en zal het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De rechtbank ziet voorts in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat het verblijf van verdachte in [naam] verre van probleemloos is verlopen. Vanaf het begin heeft verdachte negatief gedrag laten zien op de groep en zijn er contrabanden, waaronder cannabis, op zijn kamer aangetroffen. Ook heeft een incident plaatsgevonden waarbij verdachte met messen heeft gezwaaid naar een groepsgenoot. De reclassering merkt op dat er bij verdachte weinig tot geen sprake lijkt te zijn van zelfinzicht. In eerste instantie heeft de reclassering overwogen om te adviseren tot een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel. Omdat hij first offender is, hij bereid is mee te werken aan een klinische opname, hij niet eerder een behandeling in een forensisch kader heeft gehad en omdat bij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel het risico bestaat van verharding, adviseert de reclassering alles overwegend tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met de bijzondere voorwaarden zoals in het rapport vermeld.
Volgens de deskundigen is behandeling noodzakelijk voor de complexe psychiatrische problematiek van verdachte. Belangrijk is dat verdachte eerst zijn cannabisgebruik zal beëindigen, maar in een justitiële jeugdinrichting is dat bijzonder lastig te realiseren. Gezien het hoge recidiverisico en het aanhoudende cannabisgebruik zal gestart moeten worden met een klinische behandeling, waarbij het nodige toezicht geboden kan worden en bij escalatie ingegrepen kan worden. De behandeling dient onder meer te zien op zijn cannabisgebruik, ADHD, zijn eventuele PTSS en zijn angsten en emoties.
Wanneer het middelengebruik onder controle is en verdachte zijn zelfcontrole heeft vergroot, kan terugkeer naar de thuissituatie overwogen worden.
Een voorwaardelijke PIJ-maatregel lijkt volgens de psychiater op dit moment een afdoende en passend kader met voldoende tijdsduur voor de benodigde behandeling binnen een specialistische GGZ jeugdsetting. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel lijkt nu een te zware maatregel. Zijn forse ontregeling in [naam] lijkt vooral voort te komen vanuit angst voor alles, maar vooral voor zijn groepsgenoten.
Ook de psycholoog adviseert tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Een behandeling in een justitiële jeugdinrichting is op dit moment niet aan te bevelen; verdachte wordt voor het eerst vervolgd voor een geweldsdelict, hij staat open voor behandeling en heeft een steunend netwerk. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zou de kans op verharding vergroten en biedt verdachte geen veilig klimaat. Dit kan de behandeling in de weg staan.
Met de deskundigen acht de rechtbank het van belang dat verdachte een intensieve klinische behandeling zal krijgen voor de bij hem geconstateerde stoornissen.
De vraag is of een dergelijke behandeling moet plaatsvinden binnen het kader van een onvoorwaardelijke dan wel een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De officier van justitie heeft in dit verband terecht gewezen op de ernst van het feit, het hoge recidivegevaar en de complexe problematiek bij verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden niet aan het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel in de weg staan, mits de voorwaardelijke PIJ-maatregel begint met een klinische behandeling waarin de agressie-problematiek van verdachte wordt behandeld. Zij acht het van groot belang dat verdachte vanuit een omgeving waarin hij zichzelf veilig voelt aan zijn problemen kan werken. De behandeling van zijn stoornissen heeft dan meer kans van slagen en uiteindelijk is daar niet alleen verdachte maar de samenleving als geheel mee gediend.
Ook bij een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel zal verdachte onder toezicht staan en zal hij zich moeten houden aan een strak regime. Wanneer verdachte zich onverhoopt niet aan de hem opgelegde voorwaarden houdt, dreigt voor hem alsnog een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in voorwaardelijke vorm op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de deskundigen in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Deze maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat, in het geval van overtreding van de bijzondere voorwaarden de voorwaardelijke PIJ-maatregel op vordering van de officier van justitie door de rechtbank wordt ten uitvoer gelegd, de verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op het hoge recidiverisico zoals hiervoor vermeld, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelet op de ernst van het strafbare feit en op het gegeven dat verdachte slechts verminderd toerekeningsvatbaar is, acht de rechtbank, naast oplegging van genoemde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, oplegging van jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[slachtoffer]vordert € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding en € 968,95 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat [slachtoffer] een verwijtbaar aandeel in de aanloop tot het bewezen verklaarde heeft gehad. Het verzoek om de vordering op deze grond te matigen wijst de rechtbank dan ook af.
Vast staat eveneens dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht, nu zijn jas, tas en trui onbruikbaar zijn geworden en omdat hij als gevolg van het feit het verplichte eigen risico zorgverkering heeft moeten betalen. De rechtbank zal de gevorderde schade van de jas (€ 89,95), trui (€ 50,-) en eigen risico (€ 385,-) toewijzen. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist.
Dat ligt anders met betrekking tot de tas. Deze tas, van het merk Louis Vuitton, die een gestelde nieuwwaarde heeft van € 870,-, is door het feit onbruikbaar geworden. De benadeelde partij heeft deze tas naar eigen zeggen in mei 2017 op markplaats.nl gekocht voor een bedrag van € 420,-. Hij kan deze aankoop echter niet met stukken onderbouwen.
De rechtbank zal daarom de waarde van de tas ten tijde van het bewezen geachte schatten, waarbij zij uitkomt op een bedrag van € 250,-.
De opgevoerde schade ter zake van de pet komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze schade niet rechtstreeks het gevolg is van het bewezen geachte feit.
In totaal wijst de rechtbank aldus een bedrag van
€ 774,95aan materiële schade toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 45, 77c, 77g, 77i, 77s, 77x, 77z, 77y, 77za, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair, impliciet primair, is ten laste gelegd (poging tot moord) en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde (poging tot doodslag) heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van de na te melden algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
Stelt als algemene voorwaarden:
- Veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
- Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- Veroordeelde zal medewerking verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde zal zich na het ingaan van de proeftijd melden bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSG). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Indien tijdens het toezicht bij de WSG blijkt dat veroordeelde beter gebaat is bij begeleiding vanuit Inforsa Reclassering (volwassenreclassering) dan is het mogelijk voor de WSG om het toezicht naar hen over te dragen;
- Veroordeelde wordt verplicht om zich op te laten nemen in een intramurale setting zoals Catamaran of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- Veroordeelde moet, indien geïndiceerd, na afloop van de klinische behandeling meewerken aan een ambulant begeleidings- en behandeltraject. De specifieke zorginstelling dient nader bepaald te worden na afronding van de klinische behandeling;
- Veroordeelde moet, indien geïndiceerd, na afloop van de klinische behandeling zijn medewerking verlenen aan een begeleid/beschermd wonen traject.
- Veroordeelde moet meewerken aan het vinden en behouden van een geschikte dagbesteding.
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
 Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot
€ 3.274,95(drieduizend tweehonderd en vierenzeventig euro en vijfennegentig cent) (immaterieel € 2.500,-, materieel
€ 774,95), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 november 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] ,
€ 3.274,95(drieduizend tweehonderd en vierenzeventig euro en vijfennegentig cent) aan de Staat te betalen), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 november 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door jeugddetentie van 30 dagen vervangen. De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Gelast de teruggave aan [naam 1] van:
1. Apple IPad Pro, goudkleurig (5476729),
2. Apple IPad Air2, barst vanaf de homebutton (5476732).
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2018.