8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een voor hem onbekende man, met wie hij kort daarvoor in een supermarkt ruzie had, met een mes in de rug, het hoofd en een arm gestoken. Het slachtoffer heeft daardoor onder andere een klaplong opgelopen. Het is verdachte kwalijk te nemen dat hij ervoor gekozen heeft om zo’n onbenullig incident te beslechten door het steken met een mes. Daarmee heeft verdachte bovendien enorme risico’s genomen. De gevolgen hadden gemakkelijk nog veel ernstiger kunnen zijn en het had fataal voor het slachtoffer kunnen aflopen. Naast het letsel, de pijn en het ongemak die de messteken bij het slachtoffer hebben veroorzaakt heeft het feit ook geestelijke gevolgen voor hem.
Uit de toelichting bij de vordering benadeelde partij komt naar voren dat het slachtoffer last heeft van herbelevingen en angstiger en onzekerder is dan voorheen. Hij kan nog steeds niet werken omdat hij snel vermoeid en buiten adem is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig misdrijf, waarbij het slachtoffer heeft moeten vrezen voor zijn leven. Daarbij komt dat het feit heeft plaatsgevonden aan de rand van een winkelcentrum, waarbij winkelend publiek getuige is geweest van het door verdachte uitgeoefende geweld. Dit soort incidenten versterkt onveiligheidgevoelens in de samenleving.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 januari 2018 blijkt dat verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
De rechtbank acht het bijzonder zorgelijk dat verdachte naar aanleiding van een ogenschijnlijk onbeduidend conflict met een voor hem onbekende persoon, tot een dergelijke geweldsexplosie heeft kunnen komen. Dit doet het bestaan vermoeden van een achterliggende problematiek. Over verdachte zijn dan ook diverse rapportages opgesteld, in het bijzonder:
- een psychiatrische rapportage van 22 januari 2018, opgemaakt door I.T.M. Nurmohamed;
- een psychologische rapportage van 22 januari 2018, opgemaakt door T. Smits;
- een reclasseringsadvies van 24 januari 2018, opgemaakt door H. van der Geest.
Ter terechtzitting hebben de betreffende deskundigen hun bevindingen nader toegelicht.
Uit de psychiatrische en psychologische rapportages komt naar voren dat bij verdachte sprake is van ADHD, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en een stoornis in cannabisgebruik. De psychiater constateert bovendien een gegeneraliseerde angststoornis bij verdachte en ziet een verdenking op een posttraumatische stressstoornis. Deze stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte nadelig beïnvloed. Verdachte was vanuit zijn ADHD onvoldoende in staat om oplopende emoties van angst of boosheid te kanaliseren en impulsen te reguleren. De deskundigen adviseren om het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Wanneer verdachte geen passende behandeling krijgt, is de kans op recidive hoog.
Verdachte wordt geschetst als een in alle opzichten sociaal-emotioneel onrijpe jongeman. Hij is nog sterk afhankelijk van pedagogische beïnvloeding. De deskundigen adviseren toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank neemt de conclusies van de rapporteurs over en zal het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De rechtbank ziet voorts in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat het verblijf van verdachte in [naam] verre van probleemloos is verlopen. Vanaf het begin heeft verdachte negatief gedrag laten zien op de groep en zijn er contrabanden, waaronder cannabis, op zijn kamer aangetroffen. Ook heeft een incident plaatsgevonden waarbij verdachte met messen heeft gezwaaid naar een groepsgenoot. De reclassering merkt op dat er bij verdachte weinig tot geen sprake lijkt te zijn van zelfinzicht. In eerste instantie heeft de reclassering overwogen om te adviseren tot een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel. Omdat hij first offender is, hij bereid is mee te werken aan een klinische opname, hij niet eerder een behandeling in een forensisch kader heeft gehad en omdat bij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel het risico bestaat van verharding, adviseert de reclassering alles overwegend tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met de bijzondere voorwaarden zoals in het rapport vermeld.
Volgens de deskundigen is behandeling noodzakelijk voor de complexe psychiatrische problematiek van verdachte. Belangrijk is dat verdachte eerst zijn cannabisgebruik zal beëindigen, maar in een justitiële jeugdinrichting is dat bijzonder lastig te realiseren. Gezien het hoge recidiverisico en het aanhoudende cannabisgebruik zal gestart moeten worden met een klinische behandeling, waarbij het nodige toezicht geboden kan worden en bij escalatie ingegrepen kan worden. De behandeling dient onder meer te zien op zijn cannabisgebruik, ADHD, zijn eventuele PTSS en zijn angsten en emoties.
Wanneer het middelengebruik onder controle is en verdachte zijn zelfcontrole heeft vergroot, kan terugkeer naar de thuissituatie overwogen worden.
Een voorwaardelijke PIJ-maatregel lijkt volgens de psychiater op dit moment een afdoende en passend kader met voldoende tijdsduur voor de benodigde behandeling binnen een specialistische GGZ jeugdsetting. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel lijkt nu een te zware maatregel. Zijn forse ontregeling in [naam] lijkt vooral voort te komen vanuit angst voor alles, maar vooral voor zijn groepsgenoten.
Ook de psycholoog adviseert tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Een behandeling in een justitiële jeugdinrichting is op dit moment niet aan te bevelen; verdachte wordt voor het eerst vervolgd voor een geweldsdelict, hij staat open voor behandeling en heeft een steunend netwerk. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zou de kans op verharding vergroten en biedt verdachte geen veilig klimaat. Dit kan de behandeling in de weg staan.
Met de deskundigen acht de rechtbank het van belang dat verdachte een intensieve klinische behandeling zal krijgen voor de bij hem geconstateerde stoornissen.
De vraag is of een dergelijke behandeling moet plaatsvinden binnen het kader van een onvoorwaardelijke dan wel een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De officier van justitie heeft in dit verband terecht gewezen op de ernst van het feit, het hoge recidivegevaar en de complexe problematiek bij verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden niet aan het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel in de weg staan, mits de voorwaardelijke PIJ-maatregel begint met een klinische behandeling waarin de agressie-problematiek van verdachte wordt behandeld. Zij acht het van groot belang dat verdachte vanuit een omgeving waarin hij zichzelf veilig voelt aan zijn problemen kan werken. De behandeling van zijn stoornissen heeft dan meer kans van slagen en uiteindelijk is daar niet alleen verdachte maar de samenleving als geheel mee gediend.
Ook bij een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel zal verdachte onder toezicht staan en zal hij zich moeten houden aan een strak regime. Wanneer verdachte zich onverhoopt niet aan de hem opgelegde voorwaarden houdt, dreigt voor hem alsnog een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in voorwaardelijke vorm op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de deskundigen in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Deze maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat, in het geval van overtreding van de bijzondere voorwaarden de voorwaardelijke PIJ-maatregel op vordering van de officier van justitie door de rechtbank wordt ten uitvoer gelegd, de verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op het hoge recidiverisico zoals hiervoor vermeld, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelet op de ernst van het strafbare feit en op het gegeven dat verdachte slechts verminderd toerekeningsvatbaar is, acht de rechtbank, naast oplegging van genoemde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, oplegging van jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[slachtoffer]vordert € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding en € 968,95 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat [slachtoffer] een verwijtbaar aandeel in de aanloop tot het bewezen verklaarde heeft gehad. Het verzoek om de vordering op deze grond te matigen wijst de rechtbank dan ook af.
Vast staat eveneens dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht, nu zijn jas, tas en trui onbruikbaar zijn geworden en omdat hij als gevolg van het feit het verplichte eigen risico zorgverkering heeft moeten betalen. De rechtbank zal de gevorderde schade van de jas (€ 89,95), trui (€ 50,-) en eigen risico (€ 385,-) toewijzen. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist.
Dat ligt anders met betrekking tot de tas. Deze tas, van het merk Louis Vuitton, die een gestelde nieuwwaarde heeft van € 870,-, is door het feit onbruikbaar geworden. De benadeelde partij heeft deze tas naar eigen zeggen in mei 2017 op markplaats.nl gekocht voor een bedrag van € 420,-. Hij kan deze aankoop echter niet met stukken onderbouwen.
De rechtbank zal daarom de waarde van de tas ten tijde van het bewezen geachte schatten, waarbij zij uitkomt op een bedrag van € 250,-.
De opgevoerde schade ter zake van de pet komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze schade niet rechtstreeks het gevolg is van het bewezen geachte feit.
In totaal wijst de rechtbank aldus een bedrag van
€ 774,95aan materiële schade toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.