ECLI:NL:RBAMS:2018:7629

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
13/752189-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering aan Polen op grond van artikel 12 OLW

Op 9 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 14 oktober 2017 door het Circuit Court in Gorzow Wielkopolski was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Polen, was in Nederland verblijvend en had een vrijheidsstraf van 1 jaar en 3 maanden opgelegd gekregen, waarvan nog 1 jaar, 2 maanden en 27 dagen ten uitvoer moest worden gelegd.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2018 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandeling die leidde tot het vonnis in Polen. Dit was een belangrijke factor in de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de zitting in Polen en er geen garantie was dat hij op de hoogte was van zijn recht op verzet of hoger beroep.

De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet kon plaatsvinden, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 12 OLW. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voortzetting van de inverzekeringstelling opgeheven, waarmee de zaak werd afgesloten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752189-17
RK nummer: 18/3359
Datum uitspraak: 9 oktober 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 mei 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 oktober 2017 door de
Circuit Court in Gorzow Wielkopolski,(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Judgment of the District Court of Law in Miedzyrzecz of April 30 2012, case no. II K 159/12.
In het EAB is tevens vermeld dat in het vonnis een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 3 maanden is opgelegd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het resterende deel van 1 jaar en 2 maanden en 27 dagen van deze vrijheidsstraf, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 25 juli 2018 blijkt dat het vonnis op
30 april 2012 is gewezen in afwezigheid van de opgeëiste persoon en zonder voorafgaande zitting, omdat de straf was overeengekomen met de officier van justitie. Er was geen gemachtigd advocaat. Verder staat vermeld dat de dagvaarding betekend zou zijn op
5 april 2012 aan een medewerker van de instelling waar de opgeëiste persoon verbleef. Op
4 mei 2012 is het vonnis in ontvangst genomen door een medewerker van de instelling. Er is geen rechtsmiddel aangewend.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de overlevering moet worden geweigerd en overweegt daartoe als volgt.
De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de behandeling ten gronde die heeft geleid tot het vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB. De uitvaardigende justitiële autoriteit acht dat weliswaar niet relevant, omdat er een strafovereenkomst was, maar uit het gegeven dat de opgeëiste persoon schuld heeft bekend en bij voorbaat de door het OM voorgestelde straf heeft aanvaard, kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden afgeleid dat hij op de hoogte was van de datum en plaats van de zitting (conclusie A-G Bobek, C-108/16 PPU,
ECLI:EU:C:2016:333(
Dworzecki), punt 68).
Desgevraagd heeft de opgeëiste persoon op zitting verklaard dat hij inderdaad 2 jaar in een verslavingskliniek was opgenomen en in die periode geen vonnis heeft gekregen. Het vonnis is in ieder geval niet in persoon betekend.
De rechtbank kan niet vaststellen dat de medewerker van de instelling het vonnis na ontvangst heeft overhandigd aan de opgeëiste persoon. Dit betekent dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat geen sprake is van één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden en er geen garantie is gegeven zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.

5.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Courtin Gorzow Wielkopolski (Polen).
Heft op het geschorste bevel tot voortzetting van de inverzekeringstelling.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.E. van Diepen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 oktober 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C