ECLI:NL:RBAMS:2018:7718

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
6955972 EA VERZ 18-470
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en onrechtmatig gebruik van een creditcard door de CFO

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek], en zijn werkgever, [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]. De werknemer, die als Chief Financial Officer (CFO) werkzaam was, had op 4 juni 2018 een verzoek ingediend tot vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat op 25 april 2018 was gegeven. De werkgever had het ontslag gebaseerd op het onrechtmatig gebruik van een zakelijke creditcard voor privé-uitgaven, wat leidde tot ernstige misleiding en schending van vertrouwen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werknemer herhaaldelijk privé-uitgaven als zakelijke uitgaven had opgegeven en daarmee de werkgever had misleid. De rechter concludeerde dat de werknemer niet alleen zijn verplichtingen als CFO had geschonden, maar ook dat er sprake was van dringende redenen voor ontslag. De vorderingen van de werknemer om een billijke vergoeding en een beëindigingsvergoeding te ontvangen werden afgewezen. Wel werd de werkgever veroordeeld tot betaling van een bonus over 2017, omdat de werknemer inhoudelijk goed had gefunctioneerd en de bonus was goedgekeurd door de leidinggevende. De zaak illustreert de gevolgen van ernstig verwijtbaar handelen in een arbeidsrelatie en de strikte scheiding die verwacht mag worden tussen zakelijke en privé-uitgaven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht - team kanton
zaaknummer: 6955972 EA VERZ 18-470
beschikking van: 25 oktober 2018
func.: 33494/245 (2)

Beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek]

wonende te [woonplaats] , [land 1]
verzoeker, verweerder in het tegenverzoek
nader te noemen: [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek]
gemachtigde: mr. M. de Koning en C. de Bruin
t e g e n

[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]

gevestigd te [vestigingsplaats]
verweerster, verzoekster in het tegenverzoek
nader te noemen: [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]
gemachtigde: mr. S. van de Kam

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft op 4 juni 2018 een verzoek gedaan, strekkende primair tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] met doorbetaling van het loon en subsidiair tot toekenning van een billijke vergoeding. Daarnaast heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] - als bijkomende vordering - verzocht [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te veroordelen hem de vergoeding wegens een onregelmatige opzegging, transitievergoeding c.q. de overeengekomen beëindigingsvergoeding en de bonus over 2017 te voldoen. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft ook een verzoek gedaan om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft een verweerschrift ingediend, tevens houdende een (voorwaardelijk) tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, met aanverwante vorderingen. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] een verweerschrift ingediend met betrekking tot de door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ingediende (tegen)verzoeken.
Op 23 augustus 2018 is de zaak mondeling behandeld. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] was daarbij in persoon aanwezig, vergezeld door zijn broer, een tolk, en de gemachtigde. Namens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] was aanwezig [naam 1] (verder [naam 1] ), vergezeld door de gemachtigde en mr. K. Okana, een kantoorgenoot van de gemachtigde. Ook [naam medewerker KPMG] van KPMG was aanwezig.
Ter zitting heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gesteld zich neer te leggen bij het einde van de arbeidsover-eenkomst per 25 april 2018, waarmee zijn primaire verzoek is vervallen, en heeft hij zijn verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening ingetrokken. Daarmee kan ook het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] buiten behandeling blijven, nu vast staat tussen partijen dat de arbeidsovereenkomst op 25 april 2018 is geëindigd.
Beide partijen hebben vervolgens hun standpunten nader mondeling toegelicht, deels aan de hand van een pleitnota/zittingsaantekeningen. De kantonrechter heeft vragen gesteld en de zaak met partijen besproken. Daarna is de zaak aangehouden om te bezien of partijen - op advies van de kantonrechter - een regeling in der minne konden treffen.
Een schikking kon niet worden bereikt, waarna beschikking is bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESCHIKKING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is onderdeel van de [naam bedrijf] , die zich richt op de zakelijke markt van grootformaatprinters, snijplotters en soortgelijke (zakelijke) machines voor de grafische en medische industrie. Het hoofdkantoor is gevestigd in [land 2] en er zijn diverse vestigingen in Europa, waaronder een in [plaats] .
1.2.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] , geboren [geboortedatum] 1969, is op 1 november 2008 in dienst getreden bij de [land 1] vennootschap van de [naam bedrijf] . Per 1 januari 2017 is [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] als gevolg van een structuurwijziging overgegaan naar de Nederlandse vennootschap. De functie die [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] laatstelijk vervulde, is die van Chief Financial Officer (verder: CFO), met een salaris van € 22.656,00 bruto per maand inclusief vakantiegeld. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] woont en werkte in [land 1] , maar reisde geregeld naar Nederland.
1.3.
In de arbeidsovereenkomst van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zijn, voor zover relevant, de volgende bepalingen opgenomen:
2. Termination2.1. Both Parties shall be entitled to terminate the Employment Agreement by giving notice in writing equal to a notice period of twelve (12) months if given by the Employer and six (6) months if given by the Employee, such termination to be effective on the first day after the end of this period. The Employer will continue to pay salary during this period.
2.2.
In the event the Employment Agreement is terminated, either on the initiative of the Employer or the Employee, the Employee will be entitled to a severance payment corresponding to twelve (12) gross monthly salaries as mentioned in Article 5 to be increased with the allowances as mentioned in Articles 8 (“Leased car or car substitution allowance”), 10.1 (“Expenses”), 11 (“Insurances”) and 12 (“Pension). Aforementioned serverance payment will be due eight (8) days after the actual giving of notice by the Employee or the Employer.2.3. the right to severance payment will not be affected by the Employee possibly counter resigning, just as he will be entitled to severance payment if the Employee terminates the Employment Agreement due to non-performance by the Employer.(…)2.7. The severance payment, as referred to in article 2.2 of the Employment Agreement, includes the statutory tranistion allowance (“wettelijke transitievergoeding”).(…)6. Bonus6.1. The Employee shall be entitled to participate in a bonus scheme as approved from time to time by the Employer. The Employee will receive an annual bonus payment of a maximum of 35% of the annual gross salary (…)6.2. If the Employment Agreement is terminated, notwithstanding the reasons for such termination, and this does not coincide with the year-end closing, the Employee will receive a bonus payment, calculated proportionally, for the part of the financial year having passed (…)6.3. Any bonus payment does not constitute a part of the Employee’s contractual compensation. Payment of any additional compensation over a period under no circumstances gives rise to an acquired right to such compensation.(…)
10. Expenses(…)10.2. All expenses incurred by the Employee relating to travelling and entertainment in the interest of the Employer shall be reimbursed by the Employer upon submission of an itemised expense claim with receipts. Insofar as the participation of the Employee’s spouse is in the interest of the Employer, expenses relating to such participation shall also be reimbursed. The employee is entitled to receive an amount to be paid on account in settlement of such expenses.10.3 The Employee is entitled to management training that is appropriate in relation to his position and all expenses incurred by the Employee relating to such training shall be reimbursed by the employer upon submission of an itemised expense claim with receipts. (…)10.4. The Employee is entitled to a home office and the expenses incurred by the Employee relating to the cost of furniture and other necessary equipment for his home office shall be reimbursed by the Employer upon submission of an itemised expense claim with receipts.(…)20. Governing law
20.1.
This Employment Agreement is governed by and construed in accordance with the laws of the Netherlands.
1.4.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft een personeelshandboek, dat in elk geval sinds 7 december 2017 van toepassing is op de arbeidsovereenkomst. Over de periode daarvoor verschillen partijen van mening over de toepasselijkheid. Ook twisten partijen of de richtlijnen omtrent uitgaven (de Expenses Policy) en de reiskosten (de Travel Expenses Policy) van toepassing zijn.
1.5.
Artikel 16.2 van het personeelshandboek verwijst voor werkreizen naar de Travel Expense Policy. Opgenomen is onder meer :
2.2 Employees who travel on business shall choose the most reasonable travel time, route, transport means and accommodations (…)3.1 Hotel costs should be reasonable for the geographic area visited. (…)3.2 The general criteria are;- 3 star hotels (tourist) or 4 star (first class) according to the quality price ratio at the establishments in each destination city- Proximity to the work venue in the destination city- Standard rooms
1.6.
In de Expense Policy staat voorts:
2.1 Anyone travelling on the Company’s business, in possession of corporate creditcards and authority to incur costs, is in a position of trust not only for ensuring the Company’s expenses policy is followed but to uphold the spirit of reasonableness.2.2 Anyone who abuses this policy or takes advantage of the Company expenses or disregards the rules incorporated in this document may be subject to disciplinary action.
1.7.
Voor de uitvoering van zijn werkzaamheden beschikte [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] sinds 2010 over een zakelijke creditcard van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . De uitgaven die hij daarmee deed diende hij, onder verstrekking van de bonnen, maandelijks in een Excelsheet toe te lichten en te verantwoorden.
1.8.
Eind 2017 is [naam 1] aangetrokken voor [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en per 1 januari 2018 is hij als (statutair) bestuurder benoemd. Op 28 februari 2018 is [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op het hoofdkantoor van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in [land 2] geconfronteerd met een lijst van uit-gaven met de zakelijke creditcard over de jaren 2016/2017, met het verzoek een aantal uitgaven nader toe te lichten. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft daarna zijn werkzaam-heden hervat maar mocht de zakelijke creditcard niet meer gebruiken.
1.9.
Na (opnieuw) per e-mail van 12 maart 2018 een toelichting te hebben gegeven op de hiervoor genoemde uitgaven is [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] met ingang van 14 maart 2018 door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] geschorst met behoud van salaris, om de door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gedane uitgaven verder te onderzoeken. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft daartegen per brief van 19 maart 2018 geprotesteerd. Daarbij heeft hij zich ook ziek gemeld, onder meezending van een doktersverklaring.
1.10.
Het rapport van het interne onderzoek over 2010 tot februari 2018, waarin uitgaven tot een totaalbedrag van € 149.585,- zijn onderzocht, was gereed op 17 april 2018. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft ten behoeve van het onderzoek meermaals vragen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] beantwoord en verklaringen gegeven voor diverse uitgaven. In het interne rapport wordt geconcludeerd dat minstens € 107.555,- van de uitgaven die door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] als zakelijk zijn opgegeven, feitelijk persoonlijke en privé-uitgaven zijn. Het gaat daarbij om (onder meer) uitgaven aan restaurants, hotels in het weekend, vliegtickets voor de familie van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] , en om uitgaven tijdens vakantie(s), op de luchthaven (o.a. kleding en souvenirs) en in [land 2] , zoals horloges, camera’s, tassen en dergelijke. In het interne rapport van 17 april 2018 is een overzicht opgenomen van verkeerd verantwoorde uitgaven. Zo is onder meer de uitgave voor een damessjaal opgegeven als ‘protective case and travel kit’, een luxe dames armband als ‘laptop bag, een Seiko horloge als ‘printer’ en een Gucci horloge als ‘camera’.
1.11.
Middels een memo van 24 april 2018 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gereageerd op het interne onderzoek. In het memo voert [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] onder meer aan dat het onderzoek niet onafhankelijk is geweest nu [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] dat zelf heeft verricht, en dat de normen die zijn gehanteerd niet juist zijn. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] merkt daarbij onder meer op dat het niet klopt dat onkosten gemaakt dienden te worden op weekdagen en niet in het weekend, omdat – gezien de omvang van de verantwoordelijk-heden – het niet mogelijk is om alleen op werkdagen en tijdens kantooruren werkzaam te zijn. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] merkt verder op dat de uitgaven vrijwel allemaal zakelijke uitgaven zijn geweest en dat onduidelijkheden in, of de afwezigheid van enig beleid omtrent declaraties voor rekening en risico voor [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] dienen te komen. Voorts verzoekt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] om opheffing van de schorsing nu het onderzoek is afgerond.
1.12.
Op 25 april 2018 is [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief wordt de volgende reden genoemd:
It has been established that you have used the corporate credit card for private and personal expenses. It has further been established that you have charged private expenses erroneously, either with or without false statements such as “Hotel joint meeting” for an expensive watch, “Network seminar” for a hotel during your holiday, “For work activities” for a luxury woman handbag. You have misled and caused damages to our company. You have repeatedly breached our confidence and you have violated your obligations as our employee and CFO as among others included in your job descriptions and employment agreement.Taking into consideration the aforementioned, your acts and conducts mentioned above have to be qualified as a serious misconduct, (deliberate) deception, embezzlement and/or theft, having the result that we cannot continue your employment any longer. Your acts and conducts as described in this Letter and Annexes severally and jointly constitute one or more urgent reasons (dringende redenen) within the meaning of Article 7:677 in conjunction with 7:688 of the Dutch Civil Code (DCC) being based on which your employment agreement in hereby terminated with immediate effect. The final settlement of account will be prepared as of Today.In de brief maakt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aanspraak op (terug)betaling van het bedrag van
€ 107.555,00, evenals € 30.490,03 aan advocaatkosten en € 125.868,96 wegens de onregelmatige opzegging. Deze bedragen heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in een volgend schrijven naar boven bijgesteld.
1.13.
Middels twee brieven van 30 april en 7 mei 2018 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet en een verzoekschriftprocedure aangekondigd. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft vervolgens een onderzoek laten uitvoeren door KPMG, de fiscaal adviseur van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , naar de uitgaven van de zakelijke creditcard over 2017. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft geweigerd aan het onderzoek mee te werken omdat hij over 2017 al uitleg had gegeven tijdens het eerdere, interne, onderzoek.
1.14.
Uit het KPMG rapport van 10 augustus 2018, waar [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] voor het uitbrengen daarvan op heeft kunnen reageren, van welke gelegenheid hij ook gebruik heeft gemaakt, volgt dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in 2017 totaal 1.144 transacties met de zakelijke creditcard heeft verricht voor een totaal bedrag van € 159.961,00. KPMG heeft deze transacties naast de regels en voorschriften gelegd, onder meer de arbeids-overeenkomst, het personeelshandboek en de Travel Expense Policy en de Expenses Policy van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . KPMG komt in haar rapport tot de conclusie dat 786 van de 1.144 transacties in strijd zijn met die regels en voorschriften. KPMG concludeert voorts dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] voor meerdere uitgaven een verkeerde verantwoording heeft afgelegd en berekent in haar rapport dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] over 2017 voor € 130.871,- aan creditcard uitgaven in strijd met de voorschriften heeft gedaan en dat voor € 15.379,- en € 8.398,- aan onregelmatige facturen is betaald. De onderzoekskosten van KPMG bedragen € 96.649,- exclusief btw.
1.15.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft op enig moment een of meer bedragen terug geboekt naar [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] of heeft de verplichting daartoe erkend.
1.16.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft inhoudelijk goed gefunctioneerd en heeft tot 2017 jaarlijks een bonus uitgekeerd gekregen.

Verzoek en bijkomende vorderingen van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek]

2. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verzoekt – na intrekking van zijn primaire verzoek en enige bijkomende vorderingen ter zitting – om hem ten laste van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] toe te kennen:
- een billijke vergoeding van € 138.536,74 bruto (vordering VIII).
Daarnaast vordert [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] :
- de contractuele beëindigingsvergoeding (vordering VI)
- de gefixeerde vergoeding ex artikel 7:677 lid 3 BW (vordering VII), en
- de bonus over 2017 (vordering IX).
voert ter onderbouwing het volgende aan.
3.
De billijke vergoeding (vordering VIII)Allereerst stelt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zich op het standpunt dat het ontslag niet onverwijld gegeven. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] legt hieraan ten grondslag dat hij al sinds 2010 beschikt over een zakelijke creditcard, en dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] maandelijks van hem een overzicht kreeg van de gedane uitgaven. De CEO keurde dit overzicht vervolgens goed. Als deze uitgaven niet juist waren geweest en dit een dringende reden voor ontslag zou vormen, had [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] dit kunnen zien en onverwijld aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] moeten meedelen. In plaats daarvan heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] maandelijks haar goedkeuring gegeven. Daarnaast heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] al op 28 februari 2018 een toelichting gegeven op de gedeclareerde onkosten, waarna hij zijn werkzaamheden gedurende twee weken mocht hervatten. Indien de uitgaven daadwerkelijk een dringende reden opleveren, had [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] het ontslag op staande voet op 28 februari 2018 dan wel 12 maart 2018 moeten geven, omdat toen al duidelijk was dat er enkele onjuistheden in de verklaringen zaten.
4. Daarnaast ontbreekt ook de dringende reden. Voor wat betreft de uitgaven heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] toegegeven dat hij in een aantal gevallen fouten heeft gemaakt bij de verantwoording; ook kwam het voor dat hij per abuis de verkeerde creditcard gebruikte, maar die bedragen heeft hij terugbetaald. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft zijn creditcard voorts ontvangen terwijl er geen specifieke richtlijnen waren voor de wijze van gebruik daarvan. Hij heeft (mondeling) afgesproken met de CEO van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] [land 1] , [naam CEO] (verder: [naam CEO] ), wat hij mocht betalen met de creditcard. Deze had hem ook gezegd dat hij goed voor zichzelf en zijn gezin moest zorgen. Aan die afspraken heeft hij zich gehouden en [naam CEO] heeft dan ook nimmer vragen gesteld over het gebruik van de creditcard en de uitgaven (vanaf 2014) afgetekend. Alle uitgaven die [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft gedaan vallen bovendien onder artikel 10 van de arbeidsovereenkomst, mede omdat die tijdens of ten behoeve van zakelijke reizen zijn gedaan en in het belang van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] waren. Deze wijze van gebruik van de creditcard volgt uit hoe daarmee gedurende de 8 jaren is omgegaan.
5. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verzoekt, nu geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, om [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te veroordelen hem een billijke vergoeding van € 138.536,74 te betalen, bestaande uit de bonus die hij over 2018 niet zal ontvangen en het verlies van zijn aandelen, evenals een bedrag van € 100.000,- bruto wegens het beschadigen van zijn reputatie, zijn arbeidsongeschiktheid, zijn onzekere positie in de arbeidsmarkt en het verlies van de 30% belastingregeling over de opzegtermijn.

Bijkomende vorderingen van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek]

6.
Gefixeerde schadevergoeding (vordering VII)Volgens [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op grond van artikel 7:672 lid 10 BW de vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd, gelijk aan het bedrag aan loon over de opzegtermijn van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , te weten € 275.855,- bruto (zijnde het salaris over een periode van 12 maanden).
7.
Overeengekomen beëindigingsvergoeding (vordering VI)[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] stelt verder dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , ongeacht of de arbeidsovereenkomst is geëindigd door het ontslag op staande voet of niet, de overeengekomen beëindigingsvergoeding verschuldigd is van € 336.078,37 bruto. Naar [land 1] recht is het volgens [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gebruikelijk dat een dergelijke vergoeding bij opzegging van de arbeidsovereenkomst hoe dan ook (als golden parachute) moet worden uitgekeerd, ongeacht wie het initiatief heeft genomen tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In de arbeidsovereenkomst staat ook niet dat de vergoeding hem niet toekomt als de arbeidsovereenkomst eindigt door een ontslag op staande voet, terwijl een dergelijk ontslag naar [land 1] recht ook mogelijk is en er dus voor gekozen is om dit niet uit te sluiten. De overeengekomen vergoeding komt hem derhalve hoe dan ook toe, zelfs als het ontslag op staande voet in stand blijft, aldus [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] .
8.
Bonus 2017 (vordering IX)Voorts vordert [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] een bedrag van € 84.433,47 bruto als bonus over 2017, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Dit bedrag was reeds door de leidinggevende van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] goedgekeurd, maar betaling was door de leiding in [land 2] opgehouden. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] stelt nog recht te hebben op uitbetaling van het bedrag over 2017.

Verweer en aanverwante (tegen)vorderingen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]

9. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verweert zich tegen het primaire verzoek. Zij voert – samengevat – aan dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] terecht op staande voet is ontslagen en geen aanspraak heeft op de contrac-tuele beëindigingsvergoeding, de bonus over 2017 of de overige door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ingestelde vorderingen.
10. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] stelt harerzijds (aanverwante) tegenvorderingen in bestaande uit
- en veroordeling van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot terugbetaling van € 154.648,- (vordering II),
- veroordeling van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot terugbetaling van alle onregelmatige en onrechtmatige onttrekkingen en betalingen vanaf indiensttreding tot het einde van het dienstverband op te maken bij staat (vordering III),
- veroordeling van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot betaling van de onderzoekskosten van KPMG ad
€ 96.648,- (vordering IV), en
- veroordeling van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in de buitengerechtelijke kosten ad € 80.413,98 (vordering V),
dit alles vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in de kosten van de procedure. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] licht haar standpunt als volgt toe.
11.
Verweer - ontslag op staande voet (vordering VIII en VII)[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft het vertrouwen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ernstig beschaamd en heeft misbruik gemaakt van zijn positie als CFO. Uit onderzoek van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en KPMG is namelijk gebleken dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] de zakelijke creditcard van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] (jarenlang) heeft gebruikt om privé uitgaven zoals luxe (gezins-)vakanties, (gezins-) etentjes en persoonlijke accessoires te financieren, terwijl hij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] daarbij structureel heeft misleid door privé-uitgaven als zakelijke uitgaven te omschrijven en op te geven. Dit terwijl uitsluitend (i) kosten voor ‘travelling en entertainment’, (ii) die in het belang van werkgever zijn, (iii) op basis van een gespecificeerde onkostendeclaratie (met onderliggend bewijs) voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast gelden specifieke regelingen voor telefoonkosten, managementtrainingen en kosten voor de home office.
12. Tot 2017 werden de onkosten van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op lokaal niveau, in [land 1] , afgehandeld. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] kon de uitgaven afhandelen en goedkeuren, die op zijn eigen kostenplaats ( [land 1] ) werden geboekt en de CEO van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] [land 1] tekende pro forma. Na de structuurwijziging in 2017 werden de onkostendeclaraties van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] via [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] (en dus niet meer via [land 1] ) verwerkt. In de loop van 2017 werden door [naam 1] declaraties opgemerkt, die vragen opriepen. Naar aanleiding daarvan is onderzoek gedaan en is [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op 28 februari 2018 uitgenodigd voor een gesprek op het hoofdkantoor in [land 2] . Tijdens dat gesprek gaf [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] aan alle uitgaven in het belang van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te hebben gedaan. In zijn e-mail van 12 maart 2018 kwam hij daar echter op terug en gaf hij toe dat enkele uitgaven niet klopten. Op 14 maart 2018 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] besloten een intern onderzoek in te stellen. Die dag is [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geschorst.
13. Tijdens het intern onderzoek zijn de uitgaven van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verder onderzocht. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is gevraagd naar verklaringen ten aanzien van verschillende uitgaven. Deze heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op 6 april 2018 verstrekt. Op 17 april 2018 is het intern onderzoek afgerond. De resultaten waren schokkend. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] bleek in de periode 2010-2018 voor een bedrag van € 206.680,- privé-uitgaven met de creditcard te hebben betaald, waaronder luxe persoonlijke aankopen (141 transacties voor € 13.690,-), een jaarlijks terugkerend verblijf van een week in een Zwitsers hotel met zijn familie, diverse restaurantrekeningen met de familie (€ 35.054,-) en gezinsuitstapjes naar luxe hotels (€ 32.928,-). Bovendien bleek dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] bij herhaling privé-uitgaven frauduleus had opgegeven als zakelijke uitgaven, bijvoorbeeld “laptop tas” voor uitgaves bij Hermès (luxe accessoire winkel), “hotel/joint meeting” voor aankopen bij een luxe juwelier en “Protective case and travel kit” voor verschillende vrouwen-accessoires bij een luxe warenhuis in [land 2] . [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft 11 transacties als privé-uitgaven erkend.
14. Het rapport is aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verstrekt op 17 april 2018. Op 24 april 2018 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] - middels zijn gemachtigde - gereageerd. Op dezelfde dag is [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in vergadering bijeen gekomen en heeft zij besloten [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op staande voet te ontslaan. Dat is [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] aangezegd bij brief van 25 april 2018.
15. De conclusie kan niet anders zijn dan dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] de creditcard jarenlang heeft gebruikt voor privé-uitgaven en daarvoor valse verklaringen als zakelijke uitgaven bij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te verantwoorden. Hij heeft geen deugdelijke verklaring gegeven voor zijn frauduleuze gedrag en ziet ook niet in dat zijn gedrag niet door de beugel kan. Ook los van de bij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] geldende Policies is dit gedrag dat niet te accepteren is. Dit alles levert een dringende reden voor ontslag op staande voet op, aldus [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] .
16. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] meent daarnaast dat het ontslag onverwijld is gegeven. Het concrete vermoeden van de ernst en omvang van de declaraties en valse verklaringen van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ontstond pas na het gesprek van 28 februari 2018 en nadat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op 12 maart 2018 met verklaringen kwam. Als het [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] eerder bekend was geweest dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] regelmatig privé-uitgaven deed met zijn zakelijke creditcard, dan had zij wel eerder maatregelen getroffen. Echter, [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] schreef privé-uitgaven valselijk weg als zakelijk en genoot het vertrouwen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , waardoor de betalingen lange tijd zijn goedgekeurd. Toen dat bekend werd, heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een onderzoek ingesteld. Het onderzoek was afgerond op 17 april 2018. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft vervolgens gelegenheid gekregen tot wederhoor op 24 april 2018 en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op staande voet ontslagen op 25 april 2018. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft juist als goed werkgever gehandeld door zorgvuldig onderzoek te doen, en daarna onverwijld over te gaan tot ontslag.
De billijke vergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging dienen derhalve te worden afgewezen.
17.
Beëindigingsvergoeding (vordering VI)Voor wat betreft de beëindigingsvergoeding, voert [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aan dat het nimmer de bedoeling is geweest om overeen te komen dat deze [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in omstandigheden zoals de onderhavige nog zou toekomen. Het is naar [land 1] recht bovendien ook niet gebrui-kelijk een werknemer na een ontslag op staande voet alsnog de overeengekomen beëindigingsvergoeding ontvangt. Het is bovendien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] alsnog aanspraak kan maken op de beëindigingsvergoeding van artikel 2.2 van de arbeidsovereenkomst. Ook is de hoogte van het door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gevraagde bedrag niet juist.
18.
Bonus 2017 (vordering IX)[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft daarbij geen recht op betaling van de bonus over 2017 nu hij zo ernstig verwijtbaar heeft gehandeld dat alle punten van het criterium van de “Governance & Interne controle”, waar bij de toekenning van een bonus naar wordt gekeken, in mindering zijn gebracht. Als gevolg daarvan heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geen recht op een bonus over 2018 en evenmin over 2018. Betaling van de bonus zou eveneens naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, aldus [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] .

Aanverwante (tegen)vorderingen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]

19.
Terugbetaling en onderzoekskosten (vordering II/III en IV)[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] vordert (terug)betaling van het bedrag dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] volgens KPMG in 2017 in strijd met de geldende voorschriften en procedures heeft gedeclareerd c.q. betaald, zijnde € 154.648,- over 2017 en het schade bedrag voor alle andere jaren te bepalen via een schadestaat procedure. Ook vordert [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] betaling van de onderzoeks-kosten van KPMG ter hoogte van € 96.648,- exclusief btw. Dit bedrag is mede door toedoen van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zo hoog opgelopen, nu hij heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek van KPMG.
19.
Buitengerechtelijke kosten (vordering V)Daarnaast vordert [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] betaling van de advocaatkosten tot aan het opstellen van het verweerschrift ad € 80.413,98.
19.
Wettelijke rente en verrekening (vorderingen VI en VII)[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] maakt telkens aanspraak op de wettelijke rente en op verrekening met de eventuele vergoedingen, die aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zouden worden toegekend.

Verweer (tegen)vorderingen van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek]

22. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verweert zich tegen de vorderingen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , en voert daartoe aan dat hem pas ten tijde van de concept rapportage van KPMG duidelijk werd welke bepalingen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] hanteerde om de creditcarduitgaven te vergelijken. Op de arbeidsovereenkomst van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] waren echter geen richtlijnen en/of handboek van toepassing; in de arbeidsovereenkomst wordt niet verwezen naar het handboek of de richtlijnen en hij heeft de richtlijnen ook niet ondertekend of daar anderszins mee ingestemd. Daarnaast heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] voor 7 december 2017 nooit ingestemd met het handboek. De conclusie van KPMG dat € 154.648,- door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] moet worden terugbetaald is onnavolgbaar, nu dit is gebaseerd op het overtreden van voorschriften en regelingen die niet op hem van toepassing waren. Voorts heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] nog bedragen gerestitueerd aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , waarmee geen rekening is gehouden.
22. Verder zijn de door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] gevorderde kosten voor KPMG en de advocaat buitensporig hoog en bestaan er geen gronden waarop die kosten door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gedragen zouden moeten worden, aldus [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] .

Beoordeling van de vorderingen van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek]

Het ontslag op staande voet (vorderingen VII en VIII)

24. Kern van het geschil tussen partijen omvat de vraag of het gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is geweest; zowel ten aanzien van de onverwijldheid als ten aanzien van de dringende reden. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
24. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft nadat de verdenkingen waren gerezen, eerst [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gevraagd naar verklaringen, daarna intern onderzoek uitgevoerd en heeft vervolgens [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] de mogelijkheid gegeven op de bevindingen te reageren. Kort na de ontvangst van zijn reactie heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op staande voet ontslagen. Geoordeeld wordt dat het ontslag op staande voet daarmee voldoende onverwijld is gegeven.
24. Het verweer van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] al sinds [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in het bezit is van de zakelijke creditcard op de hoogte is van zijn uitgavepatroon en maandelijks een excell-sheet kreeg met zijn uitgaven, vergezeld van bonnetjes, wordt gepasseerd. Voldoende is gebleken dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] als CFO zijn eigen uitgaven opgaf en verklaarde, op welke opgave en verklaring [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] volledig af ging, en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] kan hoogstens worden verweten dat zij [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] volledig vertrouwde en zijn uitgaven niet inhoudelijk heeft gecontroleerd. Toen bij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] begin 2018 de verdenkingen waren gerezen, heeft zij afdoende adequaat gehandeld.
24. Uit de ingebrachte stukken, waaronder de twee onderzoeksrapporten en de verklaringen die [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft gegeven, is voor de kantonrechter vervolgens voldoende gebleken dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] de zakelijke creditcard ruimschoots voor privé-uitgaven heeft gebruikt. Ook is gebleken dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] aan privé-uitgaven zakelijke omschrijvingen heeft toegekend, waarmee het privé-karakter werd gecamoufleerd. Dat dit één of twee keer per ongeluk gebeurt, wil de kantonrechter nog wel geloven maar niet op de schaal waarop [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] het heeft gedaan (tenminste 11 keer). Daar komt nog bij dat een verwarring tussen de aanschaf van een luxe horloge en een strategy-meeting, Hugo Boss-kleding en IT-equipment of één van de andere met partijen besproken voorbeelden, de kantonrechter haast niet mogelijk lijkt.
24. Zeker van een CFO kan worden verwacht dat deze een strikte scheiding aanhoudt tussen zakelijk en privé en de bijbehorende uitgaven goed uit elkaar houdt. Daar heeft men geen personeelshandboek of (Travel) Expenses Policy voor nodig. Dat het [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] was toegestaan om op deze schaal zijn privé-uitgaven voor rekening van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te brengen is door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] onvoldoende onderbouwd; daar is ook anderszins niet van gebleken. Als dat inderdaad zo was had het op de weg van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gelegen om deze (zeer genereuze) arbeidsvoorwaarde expliciet schriftelijk vast te leggen. Van een medewerker op het niveau van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] mag dat worden verwacht. De kantonrechter kwalificeert dit handelen van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] als een dringende reden, leidend tot een rechtsgeldig ontslag op staande voet.
24. Dit betekent dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig een einde aan de arbeids-overeenkomst heeft gemaakt en dat het verzoek van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] om toekenning van een billijke vergoeding (vordering VIII) en de gefixeerde schadevergoeding (VII) wordt afgewezen.

Contractuele beëindigingsvergoeding (vordering VI)

30. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft los van het ontslag op staande voet verzocht om [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te veroordelen hem de contractuele beëindigingsvergoeding ad € 336.078,37 bruto (vordering VI) te betalen. Daaromtrent overweegt de kantonrechter als volgt.
30. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft ter onderbouwing van zijn vordering gesteld dat partijen met het opnemen van de beëindigingsvergoeding in de arbeidsovereenkomst, hebben beoogd dat - los van de wijze en reden van de beëindiging - [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst in alle gevallen het in de arbeidsovereenkomst opgenomen bedrag zou toekomen.
30. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] stelt zich op het door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] weersproken standpunt dat partijen zijn overeengekomen dat hem bij iedere opzegging van de arbeidsovereenkomst - en een ontslag op staande voet is feitelijk een opzegging - de overeengekomen beëindigings-vergoeding toekomt. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verwijst daarvoor naar [land 1] recht, waaronder dit soort clausules gebruikelijk zouden zijn.
30. Vooropgesteld wordt in dit verband dat partijen in de arbeidsovereenkomst expliciet hebben gekozen voor de toepasselijkheid van Nederlands recht. Volgens Nederlands recht kunnen de bepalingen van een overeenkomst - daaronder de arbeidsover-eenkomst begrepen - niet worden uitgelegd op grond van alleen de zuiver taalkundige uitleg van die bepalingen. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij de redelijkheid en billijkheid een rol spelen (het zg Haviltex-criterium).
30. Dat dit de bedoeling van partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst (in 2008 of in 2017) is geweest, volgt voor de kantonrechter niet uit de tekst van de arbeidsovereenkomst. Maar zelfs indien zulks juist is, wordt geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , na een rechtsgeldig ontslag op staande voet zoals het onderhavige waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] , een beëindigingsvergoeding van deze - door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] overigens weersproken - omvang aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zou moeten betalen. Een [land 1] legal opinion hoeft derhalve niet gevraagd te worden. Ook vordering VI zal derhalve worden afgewezen.

Bonus 2017 (vordering IX)

35. Onbetwist is gebleven dat - los van het gebruik van de creditcard - [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot het einde van de arbeidsovereenkomst steeds inhoudelijk goed heeft gefunctioneerd en in voorgaande jaren een bonus uitgekeerd heeft gekregen. Ter afwering heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] gewezen op de puntenaftrek uit hoofde van het criterium “Governance & Interne controle”. Wat dit criterium precies omvat, waarom het van toepassing zou zijn en waartoe dit getalsmatig zou leiden, is daarbij door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet toegelicht.
35. Ook hier geldt dat de toekenning van de bonus afhankelijk is van hetgeen partijen daaromtrent in de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen. In de arbeids-overeenkomst van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is in artikel 6 een onvoorwaardelijk recht op een bonus opgenomen. Het criterium (uit) “Governance & Interne controle” is daarin niet terug te vinden, nog los van de vraag waartoe toepassing zou leiden. Geoordeeld wordt dat - nu het inhoudelijk functioneren van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet ter discussie staat - [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet mocht weigeren om [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] de reeds vastgestelde bonus uit te keren.
35. Dat betaling voor [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] moeilijk te verteren is, wil de kantonrechter wel begrijpen. Betaling volgt echter uit hetgeen partijen (aan remuneratie) in de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen, welke overeenkomst [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot het einde van de arbeidsovereenkomst dient na te komen. Dat is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar, nu het gebruik van de creditcard los staat van het inhoudelijk functioneren van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . Nu het bedrag verder in hoogte niet is betwist, zal de vordering tot betaling van de bonus tot € 84.433,47 bruto derhalve worden toegewezen, zij het dat voor de uitbetaling wordt gewezen op hetgeen in reconventie wordt geoordeeld.

Beoordeling van de (tegen)verzoeken van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]

(Terug)betaling over 2017 en verwijzing naar schadestaat (vorderingen II en III)

38. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] vordert terugbetaling van het door KPMG over 2017 vastgestelde bedrag aan onjuiste declaraties van € 154.648,00. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag betwist; hij heeft gesteld één of meer bedragen te hebben terugbetaald.
38. Naar het oordeel van de kantonrechter staat thans onvoldoende vast welk bedrag exact door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] over 2017 of voorgaande jaren ten onrechte als zakelijk is gedeclareerd of ten behoeve van hem is betaald. Het rapport van KPMG is - nu het de fiscaal adviseurs van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zijn, onvoldoende onafhankelijk. De daarin genoemde bedragen zijn daarbij hoger dan door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zelf is berekend en in de ontslagbrief is gevorderd. Maar dat er door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] betalingen zijn gedaan die niet door de beugel kunnen en dat het totaal een aanzienlijk bedrag omvat, is evenwel voldoende duidelijk geworden. Een bedrag dat de toegewezen bonus in omvang waarschijnlijk te boven zal gaan.
38. Daar komt bij dat het de kantonrechter niet geheel duidelijk is geworden welke kosten wel en welke kosten niet door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in rekening mochten worden gebracht. Zoals bijvoorbeeld de vrijwel dagelijkse uitgaven van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] voor (externe) koffie, lunch en diner, ook als hij werkzaam was op het eigen (hoofd)kantoor in [land 1] . Welke afspraken daarover tussen partijen zijn gemaakt, is de kantonrechter niet duidelijk geworden, en dat aspect overstijgt de terugbetalingsverplichting over het jaar 2017.
38. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft verwijzing naar de schadestaat-procedure verzocht. De kantonrechter zal die vordering toewijzen voor zowel 2017 als voor de overige jaren. Volgens vaste jurisprudentie (vgl onder meer het arrest van de Hoge Raad van 27 november 1998; De Bruin/Meiling) is daartoe immers voldoende dat de mogelijkheid van schade aanwezig is. Hoe de schade precies bepaald moet worden en welke kosten wel en welke niet door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] via de zakelijke creditcard bij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in rekening gebracht mochten worden, kan in die procedure verder bepaald worden. Daarbij kan het al dan niet van toepassing zijn van het handboek en/of andere regelingen ook beoordeeld worden, voor zover dat een rol zou spelen. Hetzelfde geldt voor de periode waarover terugbetaling behoort plaats te vinden.
38. Daarbij gaat het volgens de kantonrechter met name om onrechtmatige onttrek-kingen, nu mogelijk niet iedere onregelmatig verklaarde betaling terugbetaald hoeft te worden. Het gaat om betalingen voor privé-uitgaven, zonder zakelijk karakter en waarvoor [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geen toestemming had of heeft gekregen.
38. Zoals eerder door de kantonrechter aan partijen kenbaar gemaakt, kan zij zich voor-stellen dat de advocaten van partijen dan wel andersoortige gemachtigden, tezamen het bedrag bepalen dat door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dient te worden gerestitueerd. Alleen al op proceseconomische gronden.

Kosten KPMG en advocaatkosten tot begin juli 2018 (vorderingen IV en V)

44. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft voorts betaling gevorderd van de kosten voor het onderzoeks-rapport van KPMG van € 96.648,- en de advocaatkosten van € 80.413,98.
45. Met betrekking tot de kosten van het onderzoeksrapport (vordering IV) wordt geoordeeld dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu deze de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. Immers [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] had zelf reeds een bedrag aan schade berekend van € 107.555,-. Tegen de achtergrond van dit schadebedrag en het door KPMG over 2017 berekende bedrag van € 154.648,- is een rekening van € 96.648 aan onderzoekskosten buitensporig en onredelijk. Daarbij komt dat KPMG de fiscaal adviseur van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is en derhalve niet (voldoende) onafhankelijk kan worden geacht en het door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zelf berekende bedrag al ruimschoots voldoende was om de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure toe te wijzen.
45. Met betrekking tot de advocaatkosten (vordering V) geldt dat onvoldoende is gesteld om te oordelen dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] door toedoen van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] genoodzaakt is geweest een advocaat in te schakelen, voor wiens kosten de algemene kostenveroordeling geen vergoeding inhoudt. Ook die kosten zullen worden afgewezen.

Verrekening en wettelijke rente (vordering VI en VII)

47. Nu thans nog geen concreet bedrag wordt toegewezen, wordt ook de wettelijke rente niet toegewezen.
47. Omdat voor de kantonrechter voldoende aannemelijk is dat het uiteindelijk aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] terug te betalen bedrag aan schade hoger zal zijn dan het bedrag dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] toekomt aan bonus, en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich heeft beroepen op verrekening, zal de bonus door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet betaald hoeven worden totdat de hoogte van de schade in de schadestaatprocedure is bepaald. Na verrekening kan worden bezien of er nog betaald moet worden en zo ja, welk bedrag.
47. De overige vorderingen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zijn komen te vervallen of zullen worden afgewezen omdat de voorwaarde niet is vervuld.
47. Aangezien [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] grotendeels in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure tot heden bepaald op € 1.200,- wegens de complexiteit van het verzoek en de nevenvorderingen.
47. Het verzoek met de aanverwante vorderingen van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en de tegenvorderingen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zijn vergaand verweven (overeenkomstig een conventie en reconventie), reden waarom de proceskosten van het verzoek worden toegewezen en van de tegenvorderingen op nihil worden gesteld.

BESLISSING

De kantonrechter:

Op het verzoek en de aanverwante vorderingen van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] :

bepaalt dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] recht heeft op een bonus over 2017 tot een bedrag van
€ 84.433,47 bruto;
wijst de verzoeken van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] voor het overige af;
veroordeelt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in de kosten van de procedure, gevallen aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot een bedrag van € 1.200,-;

Op de tegenvorderingen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] :

veroordeelt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot betaling van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] van de onrechtmatige onttrekkingen en betalingen, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
bepaalt dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] de onder I toegewezen bonus van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] over 2017 mag verrekenen met de schade, die [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op grond van de boven-bedoelde schadestaatprocedure zal dienen te voldoen;
wijst de vorderingen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] voor het overige af;
veroordeelt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in de kosten van de procedure, tot heden in dit deel van de procedure begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter en op 25 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter