Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
[eiser 3],
1.De procedure
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. SATT heeft tevens een ‘akte houdende feitenoverzicht’ en een pleitnota in het geding gebracht.
Ter zitting waren – voor zover van belang – aanwezig:
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
2.De feiten
SATT ontvangt van Floresteca de netto kapopbrengsten en dient deze door te betalen aan de participanten. Artikel 2 van haar statuten luidt als volgt:
2.1 De stichting heeft ten doel:
Artikel 2 Doel
€ 1.500.000,- aan schulden.
3.Het geschil
I.
primairaan SATT op te dragen om aan alle participanten de vraag voor te leggen of wordt ingestemd met het beheerplan van VTP en HBM en of er dus mee akkoord wordt gegaan dat
a) de opbrengst van de eindkappen mag worden berekend uit de gemiddelde opbrengst per hectare van een geheel plantagejaar;
b) beheerkosten worden ingehouden van 4-6% en
c) de kapopbrengsten zo snel mogelijk worden uitbetaald;
met daarbij het verzoek aan de participanten om een kopie van hun reactie aan VTP te sturen;
subsidiairaan SATT op te dragen een eigen beheerplan op te stellen dat strekt tot benoeming van een beheerder die onafhankelijk is van SATT en Floresteca, welk plan aan de volgende voorwaarden moet voldoen:
a) transparantie in de berichtgeving aan de participanten;
b) onafhankelijk en deskundig toezicht op de bosbouwactiviteiten van Floresteca;
II. aan SATT op te dragen om bij een positieve respons van twee/derde of meer op het onder I bedoelde verzoek over te gaan tot de benoeming van HBM tot beheerder dan wel de eigen beheerder, onder overdracht aan de beheerder van alle bevoegdheden die noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van zijn taak;
III. een en ander op straffe van dwangsommen;
IV. SATT te veroordelen tot betaling aan [eiser 2] bij wijze van voorschot op de opbrengst van de eindkap € 20.319,-;
V. SATT te veroordelen tot betaling aan [eiser 3] bij wijze van voorschot op de opbrengst van de eindkap € 6.153,-;
VI. SATT te veroordelen tot betaling aan VTP ten behoeve van de participanten die met VTP een lastgevingsovereenkomst zijn aangegaan bij wijze van voorschot op de opbrengst van de eindkap € 718.847,-;
VII. SATT te veroordelen tot betaling aan eisers van € 6.913,95 aan buitengerechtelijke kosten;
VIII. SATT te veroordelen in de kosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Als grondslag voor de vordering tot het aanstellen van een beheerder wordt onder meer gesteld dat SATT als bewaarder en juridisch eigenaar een zorgplicht heeft ten opzichte van de participanten. Dit blijkt uit haar statutaire doelstelling (zie 2.3) en uit de contracten die zij is aangegaan met een groot aantal participanten. Ook in de algemene voorwaarden die bij een aantal contracten horen is opgenomen dat SATT een beheerder moet aanstellen. Het handelen van SATT is ook onrechtmatig. SATT maakt inbreuk op het eigendomsrecht van eisers 1 tot en met 3 op de tussen- en eindkappen. De waarde daarvan is immers beduidend minder dan deze bij goed beheer zou zijn geweest. SATT handelt in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt door niet te zorgen voor afdoende beheer over de beleggingen. Dat de verkoop van de beleggingen via ATF en Goodwood is verlopen, ontslaat SATT niet van haar zorgplicht. Hierbij is van belang dat het gaat om een juridisch ingewikkeld beleggingsproduct. Het spoedeisend belang bij het aanstellen van een beheerder is erin gelegen dat de schade van de participanten blijft oplopen zolang er geen beheerder wordt benoemd. Die schade bestaat er onder meer uit dat Floresteca te vroeg uitdunt en de eindkap vijf jaar naar voren haalt, zonder goede bosbouwkundige en financiële onderbouwing.
Als productie 25 heeft VTP 85 lastgevingsovereenkomsten in het geding gebracht op grond waarvan zij de bevoegdheid heeft voor rekening van de lastgevers maar op eigen naam een rechtsvordering tegen SATT in te stellen. Op die grond wordt – samen met de overige eisers – van SATT uitbetaling van het voorschot gevorderd. Hierbij is van belang dat bij de participanten aan wie uitbetaling is aangeboden in oktober 2017 (zie 2.8) ten onrechte kosten worden ingehouden. In de contracten is limitatief opgesomd welke kosten mogen worden ingehouden op de opbrengst en de 4% die SATT inhoudt is hiermee in strijd. Verder worden eerder uitgekeerde bedragen voor tussenkappen bij alle participanten ingehouden, terwijl niet aan iedereen dezelfde tussenkapbedragen zijn uitgekeerd. Ook heeft Floresteca de uitkering bezwaard met te hoge of onterechte belasting. SATT rekent bovendien over 2017 bijna een kwart miljoen dollar voor bewaring terwijl daarvoor bij de inleg al is betaald. In de brief van oktober 2017 wordt aan de participanten gevraagd finale kwijting te verlenen. Zij hebben alleen recht op uitbetaling indien zij instemmen met de eenzijdig door SATT en Floresteca opgestelde berekening. In dit kort geding wordt een voorschot gevraagd op de eindafrekening, zonder dat de participanten gedwongen worden om te tekenen voor finale kwijting. De participanten willen niet het recht opgeven nabetaling te eisen van onterechte aftrekposten.
4.De beoordeling
Eisers hebben wel een punt als zij erover klagen dat zij nu worden gedwongen om ook akkoord te gaan met de achterliggende, door SATT overgenomen, cijfers van Floresteca, willen zij überhaupt iets uitgekeerd krijgen. Zeker nu geen sprake meer is van behoorlijke controle op de gang van zaken in Brazilië, moeten eisers de mogelijkheid blijven houden om degenen die zij daar verantwoordelijk houden aansprakelijk te stellen, en dat is bij de huidige opzet van de modelbrief die zij voor akkoord moeten tekenen voordat SATT uitkeert niet mogelijk. Dit is ter zitting besproken en SATT heeft zich bereid verklaard die brief zo in het vat te gieten dat alleen jegens haar kwijting wordt verleend, zonder dat dit in de weg staat aan eventuele claims tegen achterliggers. Daarmee zullen de door SATT aangeboden bedragen zonder ontoelaatbare voorwaarden door haar kunnen worden uitgekeerd. Voor een veroordeling daartoe is geen aanleiding, nog daargelaten dat het in dit kort geding niet mogelijk is om uit te rekenen welk bedrag aldus precies aan ieder van eisers toekomt.
816,00-