In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een exploitatievergunning voor een horecaonderneming had aangevraagd. De aanvraag werd door de burgemeester van Amsterdam buiten behandeling gesteld omdat de verzoeker, een Syrische vluchteling, niet de benodigde gegevens en bescheiden over de financiering van zijn onderneming had verstrekt, zoals vereist op grond van de Wet Bibob. De verzoeker had op 11 december 2017 de aanvraag ingediend, maar de burgemeester stelde dat de aangeleverde documenten geen duidelijkheid boden over de financiering en dat er vermoedens bestonden van een verband met strafbare feiten.
De verzoeker voerde aan dat hij door taalbarrières en een moeizame communicatie met zijn adviseurs niet in staat was om de gevraagde informatie tijdig en volledig aan te leveren. Hij stelde dat hij uiteindelijk alle beschikbare documenten had overlegd en dat deze voldoende duidelijkheid boden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester terecht had gesteld dat de aanvraag incompleet was. De verzoeker had na herhaaldelijke verzoeken van de burgemeester steeds nieuwe informatie aangeleverd, maar deze leidde telkens tot nieuwe vragen en onduidelijkheden.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat de aanvraag niet compleet was en dat er geen redelijke kans van slagen was voor het bezwaar van de verzoeker. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, wat betekent dat de verzoeker zijn onderneming niet verder mocht exploiteren, ondanks de verstrekkende gevolgen hiervan voor zijn financiële situatie. De uitspraak werd gedaan door mr. A.C. Loman, in aanwezigheid van griffier J.P. Braam, en is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2018.