Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
vonnis van de kantonrechter
[eiser] ,
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- antwoord met producties tevens houdende eis in reconventie;
- instructievonnis;
- conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie;
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
Ras (stichting Raad voor arbeidsverhoudingen schoonmaakbedrijf) is opgericht door de sociale partners, verbonden aan de CAO voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf (hierna de CAO), en heeft ten doel het naleven en toepassen van de CAO-afspraken. Daarnaast initieert en financiert Ras activiteiten en projecten op het gebied van arbeidsvoorwaarden, opleidingen en arbeidsomstandigheden, waaronder het behoud van goede arbeidsverhoudingen en verdere professionalisering van de branche. Ingevolge de CAO is een onder de werkingssfeer van de CAO vallende werkgever ten behoeve van Ras verplicht om over de verschuldigde premiejaren een bijdrage aan Ras te betalen. Bpf Schoonmaak valt onder deze CAO. De cao is algemeen verbindend verklaard ten aanzien van de premiejaren 2004 tot en met 2013, met uitzondering van de periode januari tot en met september 2010.
4.
“De aangesloten werkgever betaalt de verschuldigde premie zoals bedoeld in artikel 3.1 van dit uitvoeringsreglement aan het fonds per loontijdvak. Het fonds stuurt de aangesloten werkgever hiervoor een premienota. De premie dient uiterlijk betaald te zijn binnen 14 dagen nadat het fonds een premienota heeft gestuurd.’
Ras heeft op 16 juli 2017 naar aanleiding van door haar van [eiser] in 2017 ontvangen loongegevens over de jaren 2010 en 2011, een aantal premienota’s over het tijdvak januari 2010 tot en met december 2011 gestuurd aan [eiser] , voor een totaal bedrag van
€ 9.270,69. De nota’s zijn niet betaald door [eiser] .
Vordering en verweer in conventie en in reconventie
[eiser] vordert in conventie – voor zover thans nog van belang - dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de kantonrechter
a. primair voor recht verklaart dat de vordering van bpf Schoonmaak ter zake van de pensioenpremies over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 is verjaard, en dat [eiser] niet gehouden is de betreffende premienota’s en de rentenota’s daarover te voldoen;
Bij een bespreking van de overige bij dagvaarding ingestelde vorderingen (c tot en met e) heeft [eiser] geen belang meer, nu hij zelf bij repliek erkent dat bpf Schoonmaak niet langer betaling vordert van de betreffende bedragen (punt 3 repliek conventie).
Bpf Schoonmaak heeft verweer gevoerd op de inhoud waarvan hierna zal worden in gegaan.
[eiser] heeft verweer gevoerd in reconventie op de inhoud waarvan hierna zal worden in gegaan.
BeoordelingIn conventie en in reconventie
Ingevolge artikel 3:308 BW vangt de verjaring aan na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Partijen verschillen van mening over de vraag wanneer de opeisbaarheid van de premievorderingen is ontstaan. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de opeisbaarheid is ontstaan op het moment van het ontstaan van de premievordering, terwijl bpf Schoonmaak stelt dat deze opeisbaarheid is gelegen (op zijn vroegst) na het aanleveren van de juiste loongegevens, op basis waarvan de premienota’s zijn vast gesteld.
Ingevolge artikel 6:38 BW dient een verbintenis indien geen tijd voor de nakoming is bepaald, terstond te worden nagekomen en kan terstond nakoming worden gevorderd. Ingevolge artikel 3.2 sub 1 van het Uitvoeringsreglement betaalt de werkgever de verschuldigde premie aan SSG per loontijdvak. SSG stuurt de werkgever hiervoor een premienota. De premie dient uiterlijk betaald te zijn binnen veertien dagen nadat het fonds de premienota heeft verzonden. Voor de verschuldigde bijdragen aan Ras is dit op soortgelijke wijze bepaald in Reglement Ras. Zowel het Uitvoeringsreglement en Reglement Ras bepalen aldus een tijd voor nakoming, waardoor artikel 6:38 BW toepassing mist.
[eiser] heeft voorts aangevoerd, dat de artikelen 26 en 27 Pensioenwet zich ertegen verzetten dat bpf Schoonmaak pensioenpremies in rekening brengt op een tijdstip dat is gelegen later dan 6 maanden ná afloop van het kalenderjaar waarover premie wordt geheven.
betalingvan pensioenpremies, eenvoudigweg toepassing mist omdat er binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar nog geen premie was vast gesteld die betaald had moeten worden. Dit zou anders liggen wanneer de benodigde loongegevens binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar aangeleverd zouden zijn, en het pensioenfonds vervolgens jaren wacht met het opstellen van de premienota’s. Een andere opvatting zou tot de ongewenste consequentie leiden dat de pensioenfondsen, om verjaring te stuiten van vorderingen waarmee zij nog niet bekend zijn als gevolg van te late inlevering van loongegevens, jegens al hun aangesloten werkgevers preventief stuitingshandelingen moeten gaan verrichten. Ook zou deze opvatting tot gevolg hebben dat de aangesloten werkgever door het niet tijdig aanleveren van loongegevens, zelf de verjaring van de betreffende vorderingen in de hand kunnen werken.
Resumerend volgt uit artikel 3.2 Uitvoeringsreglement en uit de artikelen 3 en 5 Uitvoeringsreglement RAS, dat de premienota’s opeisbaar worden 14 dagen na verzending van de factuur. Intussen heeft niet alleen het Hof Arnhem Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2017:3886) maar ook het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2018:570) voor de opeisbaarheid van de premienota’s aansluiting gezocht bij hetgeen in het Uitvoeringsreglement dienaangaande is bepaald. In de door het Hof Den Haag beoordeelde situatie bepaalde het Uitvoeringsreglement dat de pensioenpremie betaald moest zijn binnen 14 dagen na het einde van de loonperiode en dat de werkgever bij niet tijdige betaling door het enkele verloop van deze termijn in verzuim is. Om die reden werd in die zaak de opeisbaarheid vastgesteld op 14 dagen na het verstrijken van de loonperiode en niet op de vervaldatum van de factuur.
Hieruit volgt dat het
in conventieprimair gevorderde zal worden afgewezen. Ook het subsidiair gedane beroep op rechtsverwerking zal worden afgewezen, nu van de hiertoe benodigde “gekleurde inactiviteit” aan de zijde van bpf Schoonmaak geen sprake is. Vast staat dat de loongegevens niet eerder dan in 2017 zijn aangeleverd, waarna bpf Schoonmaak binnen enkele maanden is over gegaan tot het opleggen van premienota’s.
De nevenvordering strekkende tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal eveneens worden afgewezen.
In
reconventiezullen de vorderingen b tot en met e worden toegewezen.