ECLI:NL:RBAMS:2018:7928

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
C/13/654544 / KG ZA 18-1002 AB/MB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over schending vertrouwelijkheidsverklaring en negatieve uitlatingen door voormalig medewerker van stichting

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam, heeft de stichting United People (UPF) een kort geding aangespannen tegen een voormalige medewerker, aangeduid als [gedaagde]. UPF vorderde onder andere een verbod op het schenden van een vertrouwelijkheidsverklaring en het doen van negatieve uitlatingen over de stichting. De voorzieningenrechter heeft op 2 november 2018 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 17 oktober 2018 heeft [gedaagde] een bevoegdheidsincident opgeworpen, maar dit werd verworpen op basis van een rechtsgeldig forumkeuzebeding in de vertrouwelijkheidsverklaring. UPF stelde dat [gedaagde] de vertrouwelijkheidsverklaring had geschonden door e-mails van ELC-houders te onderscheppen en deze gegevens te gebruiken. [gedaagde] betwistte deze beschuldigingen en stelde dat zij geen geheimhouding had geschonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat UPF haar stellingen niet aannemelijk had gemaakt en dat er onvoldoende grond was voor de gevraagde voorzieningen. De vorderingen van UPF werden afgewezen, en UPF werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/654544 / KG ZA 18-1002 AB/MB
Vonnis in kort geding van 2 november 2018
in de zaak van
de stichting
STICHTING UNITED PEOPLE,
gevestigd te Maastricht,
eiseres bij dagvaarding van 4 oktober 2018,
advocaat mr. R. Jethoe te Rijswijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.G.G. Raijmakers te Eindhoven.

1.De procedure

Ter zitting van 17 oktober 2018 heeft eiseres gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, hierna [gedaagde] , heeft allereerst een bevoegdheidsincident opgeworpen, omdat de zaak had moeten worden aangebracht in haar woonplaats. Dit verweer is verworpen, op grond van het oordeel dat deze rechtbank bevoegd is, ingevolge een rechtsgeldig forumkeuzebeding. [gedaagde] heeft vervolgens (nader) verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van eiseres: [naam 1] en mr. Jethoe;
aan de zijde van [gedaagde] : [gedaagde] , haar partner en mr. Raijmakers.

2.De feiten

2.1.
Eiseres is opgericht op 4 december 2012. [naam 1] is haar [functie] . Eiseres draagt als handelsnaam (ook) United People Foundation en zal hierna worden aangeduid als UPF. Volgens gegevens uit het register van de Kamer van Koophandel zijn de activiteiten van UPF:

Een bijdrage leveren aan de realisatie van een goed beheer van al het leven, zoals beschreven in de universele verklaring van de rechten van de mens.”
2.2.
UPF ontplooit diverse projecten, waaronder het ontwikkelen van een nieuw bancair systeem, de ‘B of joy’ geheten, ofwel ‘de Blije Bij (DBB)’. Aanvankelijk stond de ‘B’ in ‘B of joy’ voor ‘Bank’, maar op verzoek van De Nederlandsche Bank is die naam gewijzigd, aangezien DBB (nog) niet over een bankvergunning beschikt. Doel van het oprichten van DBB is om een ‘fairtrade pro-life volreserve spaar- en investeringsbank op te richten, waarbij, naast financieel rendement, rendement op ecologisch, emotioneel en sociaal gebied wordt nagestreefd.
2.3.
UPF verkoopt ten behoeve van het project B of joy zogeheten eeuwigdurende ledencertificaten (ELC’s). Een ELC kan worden aangeschaft voor een bedrag van € 100,-.
2.4.
[gedaagde] is in april 2017 aan het werk gegaan bij UPF, aanvankelijk als vrijwilligster. Zij heeft op 12 april 2017 een vertrouwelijkheidsverklaring ondertekend, met onder meer de volgende inhoud:
2.5.
In de loop van 2017 is UPF [gedaagde] voor haar werkzaamheden gaan betalen, op basis van door [gedaagde] ingediende facturen.
2.6.
Op 25 juni 2018 heeft [gedaagde] een e-mail verzonden aan [naam 1] , waarin onder meer het volgende staat:

Ik heb een missie, een hoger doel, ik ben geen volger, nooit geweest  Ik wil me blijven verbinden met B of Joy omdat het ook mijn missie (in bewustzijn) is, maarnietmeer als vrijwilliger. Dus daar gaan we wat aan doen! (…)
Ik heb een veld van 4500 m2, het bewustzijnsveld (naast onze eigen tuin van ook 4000m2 op een prachtige plek aan de dijk (…). Gisteren viel bij mij het kwartje. (…) UPF / B of Joy head office, bewustwording- en informatiecentrum. Dat zou fantastisch zijn.”
2.7.
Bij e-mail van 1 september 2018 aan het bestuur heeft [gedaagde] meegedeeld afscheid van UPF/B of joy te willen nemen. Als redenen daarvoor heeft zij in deze e-mail onder meer genoemd:
- gebrek aan transparantie en openheid non-transparency van de financiën is volledig strijdig met de waarden van UPF op website;
- management kwaliteiten van [naam 1], vzr.)
verhindert opstart van UPF/BofJoy/geen enkele voortgang. Stewardship en founder van UPF/BofJoy zou niet dezelfde persoon moeten/kunnen zijn;
- UPF-B of Joy zal nooit van de grond komen zonder budget en als vrijwilligersbedrijf. Eerst moet er budget zijn, betaal personeel en geregistreerde organisatie.
- teamleden gedesillusioneerd, gefrustreerd en gedemotiveerd, doelloos ronddobberen, verkeerd ingezet / aangestuurd veel verloop.
2.8.
In een mail van 2 september 2018 heeft [naam vrijwilligster van UPF] , vrijwilligster van UPF, haar betrokkenheid bij UPF beëindigd, in soortgelijke bewoordingen als [gedaagde] in de onder 2.7 genoemde e-mail van de dag ervoor.
2.9.
Begin september 2018 heeft nog verdere correspondentie plaatsgevonden tussen [naam 1] en [gedaagde] . Bij e-mail van 4 september 2018 heeft [naam 1] haar verzocht om alle data die op haar PC stonden aan het bestuur over te dragen en verder alle gegevens te vernietigen, met verwijzing naar de vertrouwelijkheidsverklaring.
2.10.
Op 5 september 2018 heeft [naam 2] , geboren [geboortedatum] 1950, aangifte gedaan van beleggingsfraude. In de aangifte is vermeld dat zij € 1.000,- heeft ingelegd bij UPF en deze niet kon terugkrijgen en dat zij in deze zaak wordt bijgestaan door [naam 3] .
2.11.
In een verslag van 18 september 2018 heeft [naam vrijwilliger van UPF] , vrijwilliger bij UPF, die zich bezighoudt met marketing en communicatie, beschreven hoe hij is benaderd door [gedaagde] , met de mededeling dat zij en anderen van mening waren dat [naam 1] wegens incompetentie zou moeten terugtreden als voorzitter.
Dit verslag bevat de volgende passage:

Ze wilden dat [naam 1]afstand zou doen van [functie] . Wie wat dan zou overnemen is nooit gecommuniceerd. Hun manier van naar buiten treden zou het vertrouwen in de UPF manifestatie erg schaden (ook in mail aangegeven). De focus was heel erg op [naam 1] als persoon. Ook dat heb ik aangegeven in de mail, als dat zo zou zijn, waarom wilden ze dan door naar buiten treden en een bom onder de gehele UPF leggen?
2.12.
Bij e-mail van haar (toenmalige) raadsman van 19 september 2018 heeft [gedaagde] aan UPF meegedeeld dat zij alle gegevens had gewist en heeft overgedragen, maar dat zij niet bereid is een lijstje te verstrekken van de personen aan wie zij haar afscheidsmail had verstuurd, omdat zij daarvoor geen grond aanwezig achtte. Verder staat in deze e-mail dat [gedaagde] betwist dat zij de vertrouwelijkheidsverklaring heeft geschonden en ook dat zij informatie zou hebben aangewend voor persoonlijk gewin.
I.v.m. privacyregels is de e-mail verwijderd.

3.Het geschil

3.1.
UPF vordert, samengevat, [gedaagde] , op straffe van verbeurte van dwangsommen:
1. te veroordelen om haar verplichtingen uit de vertrouwelijkheidsverklaring van 12 april 2017 na te komen, te weten haar verplichting tot geheimhouding van gegevens en een verbod om deze te gebruiken;
2. te verbieden om direct of indirect ELC-houders te benaderen;
3. met onmiddellijke ingang te verbieden om op welke wijze dan ook, persoonlijk of door middel van tussenkomst van een derde, zich op onjuiste en/of negatieve wijze uit te laten over UPF en de door UPF ondernomen projecten, in het bijzonder de uitlatingen die de strekking hebben: (a) dat het bestuur, althans zijn voorzitter, incompetent is; (b) dat UPF zich niet houdt aan de voor haar geldende wet- en regelgeving; (c) de certificaathouders van B of joy het recht hebben op terugbetaling van hun inleg.
4. te veroordelen om aan UPF te verstrekken een afschrift van alle e-mail en andere correspondentie die [gedaagde] heeft verzonden naar natuurlijke en rechtspersonen omtrent (a) haar afscheid van UPF en/of (b) het ontplooien van andere initiatieven binnen of buiten UPF en/of (c) haar afscheidsbrief van 1 september 2018;
Ten slotte vordert UPF veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident

4.1.
Ter zitting al meegedeeld dat het bevoegdheidsverweer wordt verworpen en is kort gemotiveerd dat de grond daarvoor de volgende is. Partijen hebben in de vertrouwensverklaring een geldig forumkeuzebeding gemaakt, op basis waarvan deze rechtbank bij uitsluiting bevoegd is om kennis te nemen van hun geschil. Anders dan [gedaagde] heeft bepleit doet de uitzondering van artikel 108 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zich hier niet voor. Niet valt in te zien dat hetgeen partijen zijn overeengekomen in de vertrouwelijkheidsverklaring is aan te merken als een consumentenovereenkomst. Veeleer is sprake van een gezamenlijk initiatief om – via UPF, een stichting zonder winstoogmerk – een alternatief bancair systeem tot stand te brengen. De stelling van [gedaagde] dat een vordering zoals hier door UPF ingesteld, van onbepaalde waarde is en dus moet worden gelijkgesteld met een vordering onder € 25.000,- als bedoeld in artikel 108 lid 2 Rv, zodat de kantonrechter bevoegd zou zijn, is niet juist. Ook op die grond kan dus niet worden geconcludeerd tot onbevoegdheid van de voorzieningenrechter. Deze acht zich dan ook bevoegd om te oordelen in dit kort geding.
In de hoofdzaak
4.2.
UPF heeft gesteld dat [gedaagde] de vertrouwelijkheidsverklaring heeft geschonden, door e-mails van ELC-houders te onderscheppen en de adressen (en/of andere gegevens) te gebruiken. Daarnaast zou zij ECL houder [naam 2] (zie 2.10), die al op leeftijd is, hebben aangezet tot het doen van aangifte. [gedaagde] heeft deze stellingen betwist. [gedaagde] heeft erkend contact te hebben (gehad) met andere ELC-houders, maar daartoe heeft zij naar haar zeggen geen gegevens gebruikt die zij geheim had moeten houden, of anderszins in strijd gehandeld met de vertrouwelijkheidsverklaring. Zij ontkent wie dan ook te hebben aangezet tot het doen van (valse) aangifte.
Tegenover deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde] heeft UPF haar stellingen niet aannemelijk gemaakt. [gedaagde] kent nu eenmaal een aantal ELC houders en kan hun e-mailadressen van deze personen zelf hebben gekregen. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat zij e-mails heeft onderschept en/of dat zij na haar afscheid digitale of papieren informatie heeft achtergehouden. Verder heeft zij meerdere malen uitdrukkelijk toegezegd de vertrouwelijkheidsverklaring te zullen respecteren. De stelling van UPF dat zij erop uit zou zijn om een ‘coup’ te plegen, [naam 1] uit het UPF te zetten en zelf daarin een cruciale rol te gaan spelen, heeft UPF tegenover de uitdrukkelijke ontkenning daarvan evenmin aannemelijk gemaakt. [gedaagde] had wellicht in juni 2018 nog vergaande plannen met UPF – zo kan worden afgeleid uit de bij 2.6 weergegeven e-mail, waarin zij een locatie voor het kantoor aandraagt – maar heeft inmiddels meermalen te kennen gegeven definitief afscheid te willen nemen. Zij heeft benadrukt geen enkele ambitie te hebben om in de plaats te treden van [naam 1] en/of UPF op andere wijze te willen ‘trekken’, ook al omdat zij geen bancaire achtergrond heeft. Onder deze omstandigheden bestaat vooralsnog geen grond voor toewijzing van de onder 1 gevraagde voorziening.
4.3.
Toewijzing van het onder 2 en 3 gevorderde zou een beperking inhouden van de vrijheid van [gedaagde] in het leggen van contacten en ook van het in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting. Daartoe kan slechts aanleiding bestaan als [gedaagde] zich door haar uitingen schuldig zou hebben gemaakt aan onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voorshands bestaat voor die conclusie echter onvoldoende grond.
4.4.
Duidelijk is wel dat [gedaagde] via diverse interne kanalen kritiek heeft geuit op het functioneren van UPF en haar voorzitter. Mogelijk heeft zij daarbij ook aangekondigd misstanden die zij meende te constateren naar buiten te zullen brengen. Vooralsnog bestaan echter geen concrete aanwijzingen dat zij haar eventuele plannen daartoe ten uitvoer zal brengen, laat staan dat zij daarbij over de schreef zal gaan door schending van de vertrouwelijkheidsverklaring en/of het uiten van onterechte beschuldigingen. De (inhoud van de) door UPF overlegde aangifte (2.10) en overige bescheiden geven daartoe geen aanleiding. Voor het op voorhand inperken van de mogelijkheid om in contact te treden met andere ELC houders en/of van het recht van [gedaagde] om haar – mogelijk kritische – mening over UPF te uiten, bestaat dan ook geen grond.
4.5.
In het voetspoor van de eerdere vorderingen zal ook het gevorderde onder 4 worden afgewezen. Er is immers onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat [gedaagde] onrechtmatig jegens UPF heeft gehandeld. Daarnaast is de vordering tot het verstrekken van afschriften van ‘alle e-mail en andere correspondentie’ te ruim geformuleerd. [gedaagde] heeft dan ook terecht aangevoerd dat de vordering niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 843a Rv (dat een recht op inzage of afschrift inhoudt van bepaalde, concrete bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij degene die afschrift vordert partij is).
4.6.
De slotsom is dat de vorderingen van UPF worden afgewezen, met veroordeling van UPF als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding, gevallen aan de zijde van [gedaagde] .

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2.
veroordeelt UPF in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
– € 291,- € 291,- aan griffierecht en
– € 291,- € 980,- aan salaris advocaat;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2018. [1]

Voetnoten

1.type: MB