ECLI:NL:RBAMS:2018:7945

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
13/751460-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2018 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1967, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in en invoer van verdovende middelen vanuit Zuid-Amerika naar Antwerpen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, beoordeeld.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen dat de feiten niet genoegzaam zijn omschreven en dat de rol van de opgeëiste persoon onvoldoende duidelijk is. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld, maar oordeelde dat deze geen belemmering vormden voor de overlevering, gezien de recente ontwikkelingen in de Belgische gevangenissen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten is toegestaan, zodat hij kan worden vervolgd voor de strafbare feiten waarvoor zijn overlevering is verzocht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751460-18
RK-nummer: 18/3959
Datum uitspraak: 6 november 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 juni 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 juni 2016 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon 1]
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het [adres]
,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Aytemür, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van 4 juni 2018 van de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vier naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

4.1
Standpunt van de raadsvrouw
De overlevering moet worden geweigerd omdat de feiten niet genoegzaam zijn omschreven. Het aandeel en de rol van de opgeëiste persoon zijn onvoldoende duidelijk. Daarnaast is niet concreet weergegeven waar en wanneer de opgeëiste persoon strafbare feiten zou hebben gepleegd.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De feiten zijn genoegzaam omschreven. Uit de feitomschrijving blijkt waar de verdenking op ziet en waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht. Het is niet noodzakelijk dat de feiten nader gespecificeerd worden.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon wordt gezocht in verband met de verdenking dat hij in de periode van augustus 2017 tot en met december 2017 deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie. Die criminele organisatie hield zich bezig met de handel in verdovende middelen en de invoer van verdovende middelen vanuit Zuid-Amerika naar Antwerpen. Containers uit Zuid-Amerika werden in de Antwerpse haven van het terrein gehaald door criminele transporteurs die via e-mails in het bezit werden gesteld van het containernummer en de daarbij behorende pincode voor het afhalen van deze container. De e-mails waren echter niet afkomstig van de firma die hiervoor verantwoordelijk is, maar verstuurd vanaf een ‘fake’ e-mailadres. In het EAB worden verschillende e-mailadressen en containernummers genoemd.
In het onderzoek wordt één van de ‘fake’ e-mailadressen in verband gebracht met het IP-adres van het toenmalige woonadres van de opgeëiste persoon. Bij het aanmaken van een ander ‘fake’ e-mailadres (in Nederland) is een sms-verificatie gestuurd naar een telefoonnummer dat wordt gekoppeld aan de opgeëiste persoon. Op 25 oktober 2017 heeft een medeverdachte als chauffeur container ‘ [nummer] opgehaald. Bij aflevering van de container door de medeverdachte bleek op de container een zegel te hangen waarvan het nummer niet overeenkwam met het nummer op het originele zegel. Bij de medeverdachte werden stukken aangetroffen die verwezen naar de opgeëiste persoon en de B.V. van zijn toenmalige partner.
Naar het oordeel van de rechtbank is duidelijk waarvoor de overlevering is gevraagd. De rol en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon zijn genoegzaam omschreven. Het verweer faalt. De rechtbank ziet geen aanleiding om – zoals door de raadsvrouw is verzocht – de behandeling van de zaak aan te houden teneinde nadere informatie op te vragen bij de Belgische autoriteiten. De rechtbank overweegt hierbij dat de overlevering wordt verzocht in verband met een vervolging en dat het strafrechtelijk onderzoek naar de feiten nog niet is afgerond.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Het EAB ziet op in totaal vier strafbare feiten. Twee feiten zijn in het EAB omschreven als ‘deelname criminele organisatie’ respectievelijk ‘invoer, handel en bezit van verdovende middelen in vereniging’. Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1. deelneming aan een criminele organisatie;
5. illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige twee feiten (in het EAB aangeduid als ‘hacking’ en ‘diefstal’) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2° OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen (afdeling Turnhout) heeft op 28 september 2018 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon 1] , geboren op 4 februari 1967.
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Voor zover het de onder 5.2 genoemde feiten betreft, is aan deze voorwaarde voldaan.
Ook met betrekking tot de onder 5.1 bedoelde feiten is aan deze voorwaarde voldaan. De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek heeft een aanvang genomen in België;
  • het bewijs bevindt zich in België;
  • de medeverdachten zijn in België veroordeeld of worden daar vervolgd;
  • de verdovende middelen zijn ingevoerd via de haven van Antwerpen,
zodat de rechtsorde in België geschokt is.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, namelijk dat de feiten deels op Nederlands grondgebied zijn gepleegd en dat de overlevering daarom moet worden geweigerd, doet hier niet aan af. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Detentieomstandigheden in België

8.1
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren vanwege de detentieomstandigheden in de Belgische gevangenissen. Overlevering zal leiden tot een flagrante schending van de mensenrechten van de opgeëiste persoon. Er wordt nog regelmatig gestaakt en de gevangenissen zijn nog steeds overbevolkt.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie leveren de detentieomstandigheden in de Belgische gevangenissen geen grond op om niet tot overlevering over te gaan. Sinds 11 juli 2018 is geen sprake meer van stakingen. Nieuwe stakingen zijn op dit moment niet te verwachten. De officier van justitie verwijst naar de door deze rechtbank in dit verband gewezen uitspraak van 14 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5938).
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak van 14 augustus 2018 de overlevering van een opgeëiste persoon aan België na eerdere stakingen wederom toegestaan. In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat – kort gezegd – er geen aanleiding is om de overlevering naar België te weigeren, aangezien sinds 11 juli 2018 geen sprake meer is van nieuwe stakingen en de kans daarop vooralsnog ook niet meer reëel is, de onderhandelingen zijn afgerond en bekend is wat het standpunt van de sociale partners is en wat het nu te volgen traject is.
De rechtbank ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om op dit moment anders te oordelen dan in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 14 augustus 2018, waarnaar zij sindsdien in zaken met betrekking tot Belgische EAB’s meermalen heeft verwezen, zodat de detentieomstandigheden in de Belgische gevangenissen in deze zaak geen grond opleveren om niet tot overlevering over te gaan. De rechtbank gaat er – onder verwijzing naar de uitspraak van 14 augustus 2018 – van uit dat de officier van justitie bij de feitelijke overlevering rekening zal houden met een eventuele nieuwe staking.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 310 en 311 Wetboek van Strafrecht, 2, 10 en 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon 1]aan de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. M.J.M. Langeveld en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 november 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.