In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee oprichters van de liefdadigheidsvereniging Dopjesactie Nederland.nl. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. Wingen, vorderde een onkostenvergoeding van € 3.000,00 van de gedaagde. De eiser stelde dat de gedaagde in december 2016 had toegezegd deze vergoeding te betalen voor onkosten die hij had gemaakt in het kader van de dopjesactie. De gedaagde betwistte deze toezegging en voerde aan dat er bij de oprichting van de vereniging was afgesproken dat onkosten over de periode 2012-2015 niet vergoed zouden worden. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser afgewezen, omdat deze niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de gedaagde de toezegging had gedaan. De rechter oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat de gedaagde de wil had om de onkosten in privé te vergoeden, vooral gezien het feit dat de onkosten voor het grootste deel na de oprichting van de vereniging waren gemaakt. De eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 350,00 werden begroot. Het vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.