ECLI:NL:RBAMS:2018:7949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
6920311 CV EXPL 18-10937
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onkostenvergoeding tussen oprichters van een liefdadigheidsvereniging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee oprichters van de liefdadigheidsvereniging Dopjesactie Nederland.nl. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. Wingen, vorderde een onkostenvergoeding van € 3.000,00 van de gedaagde. De eiser stelde dat de gedaagde in december 2016 had toegezegd deze vergoeding te betalen voor onkosten die hij had gemaakt in het kader van de dopjesactie. De gedaagde betwistte deze toezegging en voerde aan dat er bij de oprichting van de vereniging was afgesproken dat onkosten over de periode 2012-2015 niet vergoed zouden worden. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser afgewezen, omdat deze niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de gedaagde de toezegging had gedaan. De rechter oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat de gedaagde de wil had om de onkosten in privé te vergoeden, vooral gezien het feit dat de onkosten voor het grootste deel na de oprichting van de vereniging waren gemaakt. De eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 350,00 werden begroot. Het vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 6920311 CV EXPL 18-10937
vonnis van: 6 november 2018

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.M.C. Wingen
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: ARAG Rechtsbijstand (eKanton)

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
- dagvaarding van 14 mei 2018, met producties;
- antwoord, met producties;
- instructievonnis;
- dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2018. [eiser] is verschenen, vergezeld door zijn broer de heer [naam broer] , zijn budgetcoach door de gemachtigde. [gedaagde] is eveneens verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben vanaf 2012 allebei vrijwilligerswerkzaamheden verricht in het kader van de zogenoemde ‘dopjesactie’. Die actie houdt in dat ingezamelde flessendoppen worden ingeleverd bij het verwerkingsbedrijf en dat de financiële vergoeding die daar tegenover staat ten gunste komt van een goed doel. In eerste instantie verrichtten [eiser] en [gedaagde] hun werkzaamheden voor Desudo, vanaf 2015 deden zij dit voor KNGF Geleidehonden (hierna: KNGF).
1.2.
Medio 2015 hebben [eiser] , [gedaagde] en de broer van [gedaagde] de Vereniging Dopjesactie.nl (hierna: de vereniging) opgericht, waarvan [eiser] voorzitter was, [gedaagde] secretaris en de broer van [gedaagde] penningmeester.
1.3.
In de loop van 2016 is er een verschil van inzicht ontstaan tussen de bestuursleden van de vereniging over de uitgaven van de vereniging. Dit heeft ertoe geleid dat de broer van [gedaagde] per 1 januari 2017 en [gedaagde] per 24 januari 2017 zijn gestopt met hun bestuurstaken.

Vordering en verweer

2. [eiser] vordert dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 3.000,00 aan hoofdsom, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3. Aan deze vordering legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde] in december 2016 bij hem thuis heeft toegezegd hem € 3.000,00 te betalen, zijnde de helft van een ‘stelbedrag’ van € 6.000,00 dat hij aan onkosten (‘benzine, onderhoud etc.’) heeft gemaakt in het kader van de onder 1.1 bedoelde dopjesactie. Ter onderbouwing van deze stelling beroept [eiser] zich onder meer op een schriftelijke verklaring van ene mevrouw [naam] (hierna: [naam] ), die het gesprek tussen [eiser] en [gedaagde] zou hebben kunnen horen doordat [eiser] de telefoon op handsfree had gezegd.
4. [gedaagde] betwist de door [eiser] gestelde toezegging. Zij voert als verweer dat partijen bij het oprichten van de vereniging (zie 1.2) hebben afgesproken dat onkosten over de periode 2012-2015 niet zouden worden vergoed. Bovendien zijn de onkosten gemaakt in verband met vrijwilligerswerkzaamheden voor KNGF en niet in opdracht van [gedaagde] , heeft [gedaagde] zelf ook aanzienlijke onkosten gemaakt en is het, mede gelet op de omstandigheid dat [gedaagde] leeft van een WAJONG-uitkering, volstrekt onaannemelijk dat zij de door [eiser] gestelde toezegging zou hebben gedaan, aldus [gedaagde] .

Beoordeling

5. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] [eiser] heeft toegezegd dat zij hem
€ 3.000,00 zou betalen aan onkosten gemaakt in het kader van de dopjesactie, zoals [eiser] stelt en [gedaagde] betwist.
6. Ter zitting heeft [eiser] , in reactie op het door [gedaagde] gevoerde verweer, toegelicht dat [gedaagde] de toezegging op een woensdag in december 2016 bij hem thuis heeft gedaan. Volgens [eiser] liep [gedaagde] binnen, terwijl [eiser] met [naam] aan de telefoon zat, heeft hij de telefoon die op de speaker stond op zijn tafel gezet, en heeft hij toen gedurende circa een minuut met [gedaagde] gesproken over ‘het bedrag en dat dat terugbetaald zou worden’. Hij heeft [gedaagde] niet laten weten dat de telefoon op de speaker stond en dat [naam] meeluisterde.
7. [gedaagde] heeft haar betwisting ter zitting gehandhaafd. Zij heeft erop gewezen dat het grootste deel van de onkosten van [eiser] blijkens de door hem overgelegde specificatie dateert van na de oprichting van de vereniging, zodat de declaratie bij de vereniging ingediend had kunnen worden. Ook heeft [gedaagde] toegelicht dat zij in de periode voor de oprichting van de vereniging zelf ook circa € 1.500,00 aan onkosten heeft gemaakt, hetgeen door [eiser] is erkend. Voorts heeft de broer van [gedaagde] ter zitting verklaard dat hij als penningmeester van de vereniging destijds ging over de onkostendeclaraties, dat de declaraties van de overige vrijwilligers gewoon werden voldaan - hetgeen ook aansluit bij de door [eiser] overgelegde verklaringen van overige vrijwilligers - en dat partijen bij de oprichting van de vereniging ten overstaan van de notaris hebben afgesproken dat zij qua onkosten met een schone lei zouden beginnen.
8. De kantonrechter constateert dat [eiser] ter zitting slechts in zeer algemene termen heeft verklaard over de door [gedaagde] gedane toezegging. Hij verklaart dat partijen tijdens het gesprek in december 2016 hebben gesproken over ‘het bedrag’ en ‘dat dit terugbetaald zou worden’. [eiser] heeft niet verklaard dat hij toen de door hem gestelde afspraak werd gemaakt aan [gedaagde] heeft toegelicht waar de onkosten uit bestonden, wanneer deze zijn gemaakt en waarom deze niet bij de vereniging konden worden gedeclareerd. De kantonrechter gaat ervanuit dat dit tijdens het gesprek - dat naar zeggen van [eiser] zelf circa een minuut duurde - niet aan de orde is geweest en is van oordeel dat [gedaagde] onder deze omstandigheden, zelfs als in rechte zou komen vast te staan dat zij met betaling van € 3.000,00 aan [eiser] zou hebben ingestemd, niet aan deze afspraak kan worden gehouden. [eiser] had op grond van artikel 3:35 Burgerlijk Wetboek (BW) immers de plicht te onderzoeken of [gedaagde] , indien zij zou hebben geweten dat het ging om kosten die voor het overgrote deel zijn gemaakt na de oprichting van de vereniging en die hij derhalve - gelet op de verklaring van de broer van [gedaagde] ter zitting - bij de vereniging had kunnen declareren, daadwerkelijk de wil had om in privé de helft van de kosten aan [eiser] te vergoeden. De kantonrechter betrekt bij haar oordeel dat - zo staat tussen partijen vast - [gedaagde] zelf voorafgaand aan de oprichting van de vereniging € 1.500,00 aan onkosten heeft gemaakt, hetgeen bij benadering overeenkomt met het bedrag dat [eiser] volgens de (eerst in het kader van de onderhavige procedure door hem overgelegde) specificatie vóór de oprichting van de vereniging aan onkosten heeft gemaakt, alsmede dat beide partijen leven van een Wajonguitkering.
9. Gelet op het voorgaande wordt aan het bewijsaanbod van [eiser] voorbij gegaan en zal zijn vordering worden afgewezen.
10. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] belast. Nu dit niet is gevorderd, wordt de proceskostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 350,00 aan salaris gemachtigde, inclusief eventueel verschuldigde btw;
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 50,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. van de Poel, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 6 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.