ECLI:NL:RBAMS:2018:8075

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
13/680061-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voorbereidingshandelingen voor ernstige misdrijven door onvoldoende bewijs en nietigheid van de dagvaarding

Op 13 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van het voorbereiden van ernstige misdrijven, waaronder moord en diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig was, waardoor een deel van de dagvaarding nietig werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld of de voorbereidingshandelingen gericht waren op een misdrijf met een strafmaximum van acht jaren, wat noodzakelijk is voor strafbaarheid onder artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat de rechtbank niet kon vaststellen of er sprake was van een concreet strafbaar feit.

Daarnaast werd de verdachte wel schuldig bevonden aan wapenbezit en poging tot diefstal met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 11 mei 2017 een volautomatisch vuurwapen en munitie voorhanden had, en dat hij samen met anderen een poging tot woningoverval had gedaan op 6 oktober 2016. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaren op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen directe schadevergoeding kon worden toegewezen in het strafproces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/680061-17 (Promis)
Datum uitspraak: 13 november 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , gedetineerd in het detentiecentrum te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 augustus en 26 oktober 2017 en 23 januari, 28 maart, 5 juni, 22 augustus, 15 oktober en 16 oktober 2018. Het onderzoek is gesloten op 13 november 2018, waarna direct uitspraak is gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft verder kennis genomen van de vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 1] (hierna [benadeelde 1] ) en [benadeelde 2] (hierna [benadeelde 2] ) en van wat [benadeelde 2] en zijn raadsman, mr. V. Groeneveld, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt na wijziging op de zittingen van 22 augustus en 15 oktober 2018
– kort gezegd – verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. voorbereiding van ernstige misdrijven, waaronder het medeplegen van een moord (liquidatie), (gekwalificeerde) doodslag, een beroving of een inbraak, door (verboden) goederen in bezit te hebben (gehad) die in de regel voor (het medeplegen van) zulke misdrijven worden gebruikt;
2. wapenbezit van een volautomatisch geweer, twee patroonmagazijnen en 125 patronen;
3. poging tot een woningoverval.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Voorvragen

3.1.
Partiële nietigheid van de dagvaarding
De raadsman van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna [medeverdachte 1] ) heeft betoogd dat de tenlastelegging op vier onderdelen nietig moet worden verklaard, de raadsman van [verdachte] (hierna: verdachte of [verdachte] ) heeft zich hierbij aangesloten. De rechtbank zal deze onderdelen puntsgewijs behandelen.
Voorbereiden van (gekwalificeerde) doodslag
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat het treffen van voorbereidingshandelingen voor doodslag in het algemeen moeilijk voorstelbaar is.
Het treffen van voorbereidingshandelingen om iemand van het leven te beroven duidt immers per definitie op het hebben van ‘voorbedachten rade’ (vlg. ECLI:NL:RBAMS:2011:BR0272 en ECLI:NLRBAMS:2015:173). De tenlastelegging bevat dus een innerlijke tegenstrijdigheid als gevolg waarvan de dagvaarding partieel nietig wordt verklaard voor zover daarin voorbereidingshandelingen voor doodslag zijn ten laste gelegd.
Voor wat betreft de gekwalificeerde doodslag stelt de rechtbank vast dat de opsteller van de tenlastelegging heeft nagelaten de gekwalificeerde doodslag in de tenlastelegging (enigszins) feitelijk uit te werken naast het gegeven dat ook het betreffende wetsartikel (artikel 288 Sr) niet is vermeld onderaan de tenlastelegging. Immers wordt niet aangegeven welk strafbaar feit gevolgd zou zijn op de doodslag dan wel aan de doodslag zou zijn voorafgegaan of zijn vergezeld van de doodslag, zodat ook hier sprake is van onduidelijkheid die nietigheid meebrengt.
Minimale strafeis
Voorbereidingshandelingen, als bedoeld in art. 46 Sr, zijn slechts strafbaar indien het gaat om voorbereiding van een delict waarop ten minste een gevangenisstraf van acht jaren staat. Het medeplegen van een diefstal met braak gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning voldoet aan deze eis, waarbij wel de kanttekening wordt geplaatst dat dan sprake moet zijn van “een dader die zich buiten de wil van de rechthebbende in die woning bevindt” zoals vereist in het betreffende wetsartikel 311, eerste lid, sub 3 Sr. Dit laatste vermeldt de tenlastelegging niet maar dit staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan de rechtsgeldigheid van de dagvaarding in de weg, hooguit aan de eventuele kwalificatie in geval van een bewezenverklaring. Gelet op de bewoordingen ‘al dan niet’ in de tenlastelegging is het bestanddeel ‘gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning’ echter subsidiair ten laste gelegd. Het primaire gedeelte, de enkele diefstal met braak, voldoet niet aan de voornoemde eis nu daar maar zes jaren gevangenisstraf op staat. De rechtbank is daarom met de raadsman van oordeel dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is, wat betreft het gedeelte ‘al dan niet’.
Voorbereiden van meerdere misdrijven
De raadsman heeft aangevoerd dat nu er voorbereiding van "een misdrijf " is ten laste gelegd, terwijl het gebruik van de zinsnede ‘en/of’ in de tenlastelegging suggereert dat de tenlastelegging mogelijk voorbereiding van meerdere misdrijven omvat. Hij stelt dat daarom de tenlastelegging voor zover zij ziet op het woord ‘en’ tussen de ten laste gelegde alternatieven waar de voorbereiding op ziet, nietig is.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat indien het Openbaar Ministerie de voorbereiding van meerdere hoofdfeiten wil ten laste leggen, in de tenlastelegging duidelijk tot uitdrukking moet worden gebracht dat het om evenzovele voorbereidingen gaat. In geval van een bewezenverklaring leidt dat tot een meervoudige kwalificatie en toepassing van de samenloopregels. Indien nog niet duidelijk is op welk hoofdfeit de voorbereiding ziet en of er sprake is van meervoudige voorbereiding van meerdere hoofdfeiten, kan dit worden ondervangen door het opstellen van een cumulatieve, alternatieve onderscheidenlijk subsidiaire tenlastelegging die – in geval van bewezenverklaring – ook bij het kwalificeren van het bewezen geachte geen aanleiding geeft tot moeilijkheden.
In deze zaak heeft het Openbaar Ministerie een enkelvoudige voorbereiding van een misdrijf ten laste gelegd, terwijl het gebruik van de woorden ‘en/of ’ in diezelfde tenlastelegging suggereert dat de tenlastelegging de mogelijkheid openlaat dat die voorbereiding op meerdere hoofdfeiten ziet. Dit is niet mogelijk gelet op de bewoordingen in artikel 46 Sr. De rechtbank verklaart de tenlastelegging voor zover het ziet op dit deel – het woord ‘en’ – dan ook nietig waardoor er in plaats van een cumulatief/alternatieve tenlastelegging een alternatieve tenlastelegging overblijft.
Voorwerpen
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat in de tenlastelegging voorwerpen zijn genoemd, terwijl onduidelijk is om welke voorwerpen het precies gaat. Zo wordt [verdachte] er in de tenlastelegging van beschuldigd ‘een auto’ voorhanden te hebben gehad, terwijl in het dossier meerdere auto’s voorkomen en het dus op basis van de tekst van de beschuldiging onduidelijk is over welke auto het hier gaat. Voor ‘plaatsbepalingsapparatuur’ geldt hetzelfde, nu in het dossier dergelijke apparatuur op meerdere plaatsen voorkomt. Dit brengt naar het oordeel van de raadsman partiele nietigheid mee voor wat betreft de zinsneden ‘een auto’ en ‘plaatsbepalingsapparatuur’.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende naar voren komt om welke voorwerpen, namelijk de inbeslaggenomen voorwerpen, het hier gaat zodat dit verweer wordt verworpen.
In elk geval een misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld
Naar het oordeel van de rechtbank is de subsidiaire variant met de tekst: i
n elk geval een misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld”,te onbepaald en daarom nietig.
Conclusie: met inachtneming van de nietigheden in de dagvaarding zoals hiervoor aangegeven resteert onder feit 1 de volgende tenlastelegging waarop de rechtbank zich verder zal baseren:
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 11 mei 2017 te Amsterdam en/of Almere en of Nieuw Vennep, gemeente Haarlemmermeer en/of te Oss, in elk geval in Nederland, ter voorbereiding van het met anderen of een ander te plegen misdrijf van moord of diefstal met geweld of afpersing of diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik brengt door middel van braak, verbreking of inklimming gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning van [benadeelde 2] en zijn vriendin, opzettelijk een auto en/of een volautomatisch geweer/vuurwapen en/of twee, althans een of meer patroonmagazijn(en) en/of 45 en/of 73 en/of 7, althans een of meer patron(o)n(en) of plaatsbepalingsapparatuur en/of een jammer en/of een kogelwerend vest en/ of een slotenopener, bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en of doorgevoerd en of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
3.2.
Overige voorvragen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Al het volgende ten aanzien van feiten 1 en 2 is gebaseerd op de wettige bewijsmiddelen in het dossier, waarnaar – voor zover nodig – is verwezen in de voetnoten. [1]
4.1.
Voorbereidingshandelingen en wapenbezit (feiten 1 en 2)
Inleiding
Op 13 januari 2017 is er een technische actie gestart op een telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 1] . Later zijn er ook technische acties gestart op andere nummers in gebruik bij [medeverdachte 1] . Uit de opgenomen gesprekken heeft de politie afgeleid dat [medeverdachte 1] verschillende criminele activiteiten ondernam en dat deze gesprekken regelmatig werden gevoerd met verdachte [verdachte] . Uit onder meer de onderstaande feiten en omstandigheden is de verdenking gerezen dat zij voorwerpen voorhanden hadden ter voorbereiding van de moord van [benadeelde 2] .
Op basis van gesprekken gevoerd op 7, 8 en 9 mei 2017 kreeg het onderzoeksteam het vermoeden dat [verdachte] en [medeverdachte 1] samen een voertuig hadden voorzien van plaatsbepalingsapparatuur. [verdachte] en [medeverdachte 1] zouden dat voertuig (in ieder geval) vanaf toen hebben gevolgd tezamen met verdachte [medeverdachte 2] (hierna [medeverdachte 2] ). Op 9 mei 2017 volgde [verdachte] het voertuig vanuit Amsterdam naar Almere op aanwijzingen van [medeverdachte 1] . [verdachte] zou het voertuig gevonden hebben in een garage in de omgeving van de Duitslandstraat en het Zwitserlandpad te Almere. Op basis van deze gesprekken is er door de politie onderzoek gedaan naar welke auto dit zou kunnen zijn. In de parkeergarage die aan de omschrijving van deze gesprekken voldeed, is onder een witte Volkswagen Touran plaatsbepalingsapparatuur aangetroffen. Uit het politiesysteem bleek dat [benadeelde 2] de kentekenhouder betrof van de Volkswagen Touran en dat hij meerdere opiumwetantecedenten op zijn naam heeft staan waaronder import en export van harddrugs.
Het dossier bevat een groot aantal uitgewerkte afgeluisterde gesprekken van verdachten. In het navolgende gedeelte zijn een aantal gesprekken opgenomen waar de nadruk in deze zaak op ligt. Voor de leesbaarheid en begrijpelijkheid van dit vonnis volgt eerst een korte legenda.
[verdachte] : [verdachte]
[medeverdachte 1] : [medeverdachte 1]
NN: een (of meer) niet nader te omschrijven perso(o)n(en)
Ntv: niet te verstaan
SH: Stemherkenning
Op 10 mei 2017 ( sessienummer 33250) vond het volgende gesprek tussen [verdachte] en twee (op dat moment) gedetineerden plaats, op de achtergrond zou [medeverdachte 1] zijn te horen volgens de politie.
NN: Met wie ben je?
[verdachte] : Ik ben met die leipe, leipe baba mattie
NN: Baba
(…)
NN: volg die man volg die man volg die eigenaar
[verdachte] : kanker veel chappies voor de deur. Eej ken je casis (fon) zit vast wholla ik ben met hem op bezoek geweest
NN: oh bledder
[verdachte] : wholla hij is soldier, wholla zie je die osso daar, wholla een seconde had hij die deur open wholla
NN: wat
[verdachte] : Hej
NN: oja
[verdachte] : bijna getrokken daar die schuur daar a mattie
NN: ja jongen
[verdachte] : A broer verstop ze, verstop die kalasjnikov a sahbi niet zo optisch. Verstop die kalasjnikov.
(NB op p. 48 van het dossier staat : of ik stop die kalasnikov he sagbi, niet zo optieffen, stop die kalasnikov)
Wat zei je broer?
(…)
[verdachte] : hoor je me nu, ik was bij een deur vandaag, ik ruik de 4 miljoen euro. ( [verdachte] vermoedelijk tegen iemand bij hem: ntv rechtdoor)
NN: wat zeg je nou allemaal ntv
[verdachte] : ik ruikte hem door die deur heen, die papier praat tegen mij. Die papier zegt, ola ola senorita, comesta senor, come to me, geef me spenk, spenk me, ik wil weg van deze man de handen, heeft ie tegen mij gezegd
(…)
[verdachte] : ja eej boven twee thee ik ga die
biggi hedegelijk kieren door zijn ede man, dat je dat weet
NN: welke big ede
[verdachte] : die kwierrie (fon)
NN: oh die ntv chappie
[verdachte] : eej boven twee thee krijgt hij hem gelijk door zijn achterhoofd
SH: op de achtergrond zegt [medeverdachte 1] volgens het onderzoeksteam eej misschien wil die die van hem he sagbi fack [verdachte] lacht.
NN: ik ga met je mee he broer sabot (fon)
[verdachte] : broertje we zijn even op een missie, ik ga even iemand bellen
Op 11 mei 2017 vond het volgende gesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] plaats.
[verdachte] : Ah ik ben gewoon uitgekookt ik heb geen geld volgens mij ga ik liquidaties doen man
[medeverdachte 1] : Ja, ik rij voor je broertje
[verdachte] : Zeg wholla
[medeverdachte 1] : Wholla ik rij voor je
[verdachte] : Eh ik ratel die mensen helemaal kapot, bankoe dit
[medeverdachte 1] : Safi jij ratelt ik rij
(…)
[verdachte] : Maar ik heb wel gehoord je moet door die achterhoofd want als je voor doet ga je niet meet
kunnen slapen dan zie je die gezicht voor je
[medeverdachte 1] : Ja?
[verdachte] : Begrijp je dus hij moet van achteren gerateld worden
[medeverdachte 1] : Jaja maar maakt niet uit we ratelen van beneden boven achteren zijkant alles ah brada
[verdachte] : in zn kont in zn kont kanker KK
(…)
[verdachte] : Heb je die 2t al aangenomen of niet?
[medeverdachte 1] : Jaa ah sahbi ik heb het bij me we gaan zo delen
[verdachte] : Zeg whola?
[medeverdachte 1] : Whola
[verdachte] : Oke safi is goed ik wacht op
[medeverdachte 1] : Mohim ik ga je bellen moet je bij de ring ergens komen bij Schinkel want kankerheet in de buurt a
brada ik wil niet rijden voordat.. ntv
[verdachte] : Heb je alles aan paars? Of wat welke kleur
[medeverdachte 1] : Wat zei je?
[verdachte] : Welke kleur is die daka’s?
[medeverdachte 1] : Regenboog a brada
[verdachte] : Alles groen geel paars
[medeverdachte 1] : Van lotto tot paars
[verdachte] : Ewa safi is goed perfect
[medeverdachte 1] : Ja? mohim ik ga je bellen
[verdachte] : Ntv
[medeverdachte 1] : Ik ga je bellen ik ga je adres geven laat die Moumieje daar droppen
Op een tijdstip later diezelfde dag vond het volgende gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] .
[verdachte] : yo die shit is actief kom naar Sloterdijk
[medeverdachte 1] : Sloterdijk ben je Sloterdijk?
[verdachte] : Ja station Sloterdijk. Je kan met die waggie komen boven.
[medeverdachte 1] : Uh boven?
[verdachte] : Ja.
[medeverdachte 1] : Ja safi is goed. Ik ben nu Schinkel
[verdachte] : Is goed. Hij is Oss, in Osso ontmoet ie een mattie, je moet snel komen.
[medeverdachte 1] : Hij is in Oss in slo?
[verdachte] : Oss in osso.
[medeverdachte 1] : In osso?
[verdachte] : Osso in Oss!
[medeverdachte 1] : In Oss?
[verdachte] :Ja broer
Op 11 mei 2017 te 20.02 uur zijn [medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam] aangehouden op de rijksweg A2 ter hoogte van Zandbommel. Op 22 mei 2017 is [medeverdachte 2] aangehouden, omdat pas later bekend werd dat hij degene was achter een van de gebruikte telefoonnummers.
Na de aanhouding van verdachten hebben er doorzoekingen plaatsgevonden in hun woningen.
In de woning van [medeverdachte 1] is er een Imac, een Apple laptop, een GPS tracker, een geheugenkaart en een transponder in beslaggenomen. In de zolderbox horend bij de woning van [verdachte] zijn een kogelwerend vest en 2 plasticvuilniszakken aangetroffen. Eén met patroonhouders en losse munitie en één met een automatisch wapen. Op de vuilniszak waar het vuurwapen is aangetroffen is een dactyloscopisch spoor gevonden, dat blijkens onderzoek aan [verdachte] kan worden toegeschreven. Verder zijn er in de zolderbox een microcamera en twee dozen met microcamera’s, telefoons een jammer en plaatsbepalingsapparatuur aangetroffen.
Het wapen is aan nader onderzoek onderworpen en het bleek een volautomatisch aanvalsgeweer, merk Zastava, type AK-47 te zijn. Het geweer was niet voorzien van een uitneembaar patroonmagazijn met munitie. In de kamer van de loop van het vuurwapen zat geen patroon. Het wapen was dus ongeladen. Dit geweer is bestemd om projectielen door een loop af te schieten.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of bovengenoemde onderzoeksbevindingen, in onderling verband bezien met de overige inhoud van het dossier, leiden tot de conclusie dat verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 Sr.
4.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir, op het standpunt gesteld dat al de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. Zij heeft daartoe samengevat het volgende aangevoerd.
Feit 1
Uit de tapgesprekken, observaties en bevindingen van de politie volgt dat verdachten [benadeelde 2] al een tijd volgden. Verdachten stellen dat zij niet tot doel hadden om [benadeelde 2] van het leven te beroven, maar dat zij slechts een inbraak wilden plegen. Uit het dossier volgt dat dit niet klopt. In dat geval zou voor hen immers alleen van belang zijn om de locatie van de woning van [benadeelde 2] vast te stellen en te achterhalen wanneer hij wel en niet aanwezig was. Verdachten hebben hem echter ook gevolgd naar Oss en naar Nieuw-Vennep. Het is op basis daarvan duidelijk dat [benadeelde 2] verdachten naar de buit moest leiden om hem te beroven. Dat [benadeelde 2] het vervolgens met zijn leven moest bekopen volgt uit de afgeluisterde gesprekken. Uit het gesprek van 10 mei 2017 tussen [verdachte] en twee gedetineerden volgt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich in een auto bevonden met een kalasjnikov, nu [verdachte] daarin tegen [medeverdachte 1] zegt: “ah broer verstop ze, verstop die kalasjnikov he sahbi, niet zo optisch, verstop die kalasjnikov.” De aanwezigheid van [medeverdachte 1] in de auto volgt uit de herkenning van zijn stem op de achtergrond, telecomgegevens en de verklaring van [verdachte] die bevestigt dat [medeverdachte 1] bij hem was op dat moment. Daarnaast is het gesprek van 11 mei 2017 in het bijzonder van belang waarin het specifiek gaat over “liquidaties plegen”. Bovendien volgt uit de verklaringen van verdachten dat het de bedoeling was dat [benadeelde 2] aanwezig was bij de beroving. Deze gesprekken moeten serieus genomen worden nu er ook daadwerkelijk een kalasjnikov in de zolderbox van [verdachte] is aangetroffen. Resumerend duidt dit dossier niet op een inbraak, maar op voorbereiding van een overval en moord.
Verdachten hebben teneinde de voorbereiding adequaat uit te kunnen voeren diverse voorbereidingsmiddelen voorhanden gehad, te weten auto’s en plaatsbepalingsapparatuur voor de voorverkenning. Daarnaast zijn het automatische wapen, de munitie en het kogelwerende vest aangetroffen in de zolderbox van [verdachte] . Deze middelen zijn in onderlinge samenhang met de overige bewijsmiddelen uit het dossier bezien, geschikt om een moord en een overval uit te voeren.
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben beiden actief deelgenomen om het doelwit in kaart te brengen en daarnaast hebben zij beiden gesproken over wapens, liquidaties en over de wijze van uitvoering. Zij hebben daarom samen en in vereniging een moord en diefstal met geweld voorbereid.
Na aanhoren van het pleidooi heeft de officier van justitie zich beperkt tot het vorderen van een bewezenverklaring van het voorbereiden van een gekwalificeerde doodslag.
Feit 2
In de zolderbox van [verdachte] zijn het volautomatische geweer, de bijbehorende patroonmagazijnen en de bijbehorende munitie aangetroffen. Op de vuilniszakken waarin het wapen, de patroonmagazijnen en de munitie zijn gevonden zaten zijn vinger- en handpalmafdrukken en [verdachte] heeft bekend dat hij wist van de aanwezigheid van het wapen. Het staat voorts voldoende vast dat [medeverdachte 1] wist van de aanwezigheid van het wapen.
4.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleidooi, op het volgende standpunt gesteld.
Feit 1
De verdediging heeft een totaal andere lezing van het dossier dan de officier van justitie. Uit het dossier volgt op geen enkele manier dat [verdachte] een levensdelict of diefstal met geweld heeft voorbereid. Het gesprek van 11 mei 2017 toont juist aan dat er nog geen plan was om liquidaties te doen, nu [verdachte] hierin pas een voornemen uitte. Bovendien kan dit gesprek niet serieus worden genomen gelet op de ‘lollige’ toon waarmee dit gesprek is gevoerd. Ook in het gesprek van 10 mei 2017 mag [verdachte] niet serieus worden genomen. Dat hij het daarin over kalasjnikovs heeft, is slechts grootspraak, hij doet zich groter voor dan hij is om indruk te maken op zijn vrienden in de gevangenis. Dit wordt ondersteund door het feit dat het wapen niet is gevonden in de auto tijdens zijn aanhouding een dag later. Verder kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachten met ‘baba’ en ‘bigge hede’ [benadeelde 2] bedoelden. Het is veel logischer dat zij, zoals [verdachte] heeft verklaard, hier [medeverdachte 2] mee bedoelden. Ook de overige gesprekken kunnen niet serieus worden genomen gelet op de manier van spreken van [verdachte] . Hij probeerde ofwel indruk te maken op zijn gesprekpartner(s), of hij was met ze aan het dollen over de telefoon. Alle drie de verdachten hebben verklaard dat liquidatie niet het doel was en ook de modus operandi lijkt geenszins op het voorbereiden van een liquidatie of een diefstal met geweld. Het lijkt erop dat zij gelet op de aangetroffen goederen, te weten de jammers, camera’s en plaatsbepalingsapparatuur een vermogensdelict beraamden. Vrijspraak dient daarom te volgen.
Feit 2
Ten aanzien van feit twee refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voorbereidingshandelingen (feit 1)
Uit voorgaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachten [benadeelde 2] al enige dagen volgden voorafgaand aan hun aanhouding op 11 mei 2017. Uit deze omstandigheid, de afgeluisterde gesprekken en de aangetroffen goederen, die geschikt zijn om criminele activiteiten mee te ondernemen, volgt dat verdachten actief waren in het criminele circuit. Dit hebben verdachten bij de politie en tijdens de terechtzitting bevestigd. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat verdachten [benadeelde 2] hebben gevolgd vanuit criminele motieven.
Voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 Sr is vereist dat kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, voorhanden heeft gehad. Dus zal moeten worden bewezen dat de voorwerpen die de verdachte en zijn (eventuele) medeverdachten voorhanden hadden bestemd waren tot het begaan van een misdadig doel. Bij oordelen aangaande het bewijs van dat doel spelen in beginsel alle feiten en omstandigheden van het geval een rol.
De centrale vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is of (met een voldoende mate van bepaaldheid) kan worden vastgesteld wat het criminele doel van verdachten was en indien dit kan, of de voorbereiding van dat doel strafbaar is. Hierbij hoeft het weliswaar nog niet te gaan om een naar tijd en plaats gespecificeerd misdrijf, maar moet wel sprake zijn van een min of meer concreet strafbaar feit.
Volgens de officier van justitie volgt voornamelijk uit de hierboven opgenomen gespreksessies in combinatie met het bij [verdachte] aangetroffen wapen dat verdachten als doel hadden om een overval op [benadeelde 2] te plegen en hem vervolgens van het leven te beroven. De verdediging heeft aangevoerd dat deze gevolgtrekkingen, die de officier van justitie trekt uit de gespreksessies, niet kloppen. De rechtbank zal de betreffende – in de inleiding opgenomen – gesprekken hieronder in chronologische volgorde behandelen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] zich in de auto met [verdachte] bevond gedurende het gesprek van 10 mei 2017 met sessienummer 33250. Hoewel er zeer terughoudend met de stemherkenning van [medeverdachte 1] moet worden omgegaan, temeer nu het Nederlands Forensisch Instituut geen stem vergelijkend onderzoek heeft kunnen uitvoeren omdat de kwaliteit van het geluidsfragment te kort schiet en de achtergrondgeluiden van korte duur zijn, acht de rechtbank voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig waaruit volgt dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte 1] aanwezig was. Hij heeft namelijk enkele minuten voor en na het gesprek met dezelfde telefoon van [verdachte] (gespreksessies 33242 en 33265) naar [medeverdachte 2] gebeld. Daarnaast heeft [verdachte] tijdens zijn verhoor op 9 november 2017 verklaard dat hij volgens hem met [medeverdachte 1] was toen hij het gesprek met sessienummer 33250 voerde.
In dit gesprek zou [verdachte] twee keer verwijzen naar [benadeelde 2] namelijk met “leipe baba” en “bigge hede” en zouden verdachten een kalasjnikov bij zich hebben volgens de politie. De rechtbank vindt dit gesprek voor meerdere interpretaties vatbaar. Op basis van dit enkele gesprek kan dan ook niet worden vastgesteld dat zij met leipe baba en bigge hede naar [benadeelde 2] verwijzen, het kan net zo goed, zoals verdachten stellen, om [medeverdachte 2] , of een andere persoon, gaan. Daar komt bij dat er de volgende dag tijdens de aanhouding geen wapen in de auto is aangetroffen en er geen dactyloscopische sporen zijn aangetroffen op het enige – hierna te bespreken - wapen dat wel is gevonden gedurende dit onderzoek. Het is daarom niet vast te stellen of verdachten op dat moment een wapen bij zich droegen.
Het gesprek gevoerd tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] op 11 mei 2017 is naar het oordeel van de rechtbank eveneens multi-interpretabel. Het is een onsamenhangend gesprek en er volgt geen concreet plan of een beoogd slachtoffer uit. Voorts is er diezelfde dag op het moment van aanhouding van de verdachten geen twee ton noch enig ander substantieel geldbedrag aangetroffen in de auto, terwijl [verdachte] dit geldbedrag bij zich zou dragen gelet op het gesprek.
Net zoals bij de twee hiervoor besproken gesprekken kan de rechtbank ook niet vaststellen wat de achterliggende gedachte was achter het gesprek tussen verdachten van 15 juni 2017. Als verdachten in dit gesprek al hebben afgesproken dat zij iets zouden verbloemen, is bovendien niet duidelijk welk concreet misdrijf zij dan aan het voorbereiden waren op basis van dit gesprek.
Levensdelict
Al met al kan de rechtbank uit deze gesprekken - noch uit andere in het dossier vervatte gesprekken - niet afleiden dat verdachten de intentie hadden om [benadeelde 2] om het leven te brengen. De rechtbank dient een grote terughoudendheid te betrachten met het interpreteren van eventuele bewijsstukken en zonder concrete ondersteuning van een bepaalde interpretatie in het dossier kan zij niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat er één de juiste is. Het dossier biedt ook verder geen aanknopingspunten waaruit volgt dat verdachten van plan waren om [benadeelde 2] van het leven te beroven, nog daargelaten dat niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] wist van aanwezigheid van een kalasjnikov in de zolderbox van [verdachte] .
(Woning)diefstal met geweld/ nachtelijke uren
De rechtbank wil gezien het volggedrag van verdachten, hun eerdere afgeluisterde conversaties over onder meer het rippen van drugs, de bij hen aangetroffen voorwerpen en de verklaringen van verdachten zelf, wel aannemen dat zij uit waren op een buit waar [benadeelde 2] hen naartoe moest leiden. Ofwel in zijn woning ofwel op een andere plek. Het voorbereiden van het stelen van een dergelijke buit is enkel strafbaar indien zij van plan waren dit te doen in de nachtelijke uren vanuit de woning van [benadeelde 2] of in combinatie met geweld, gelet op het minimumeis van acht jaren gevangenisstraf. Dat er een plan was om [benadeelde 2] thuis in de nachtelijke uren te beroven, dan wel dit met geweld te doen, is op basis van de bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende komen vast te staan. Het is ook denkbaar dat verdachten, op het moment dat zij op de hoogte waren van de locatie van de beoogde buit deze zouden proberen te stelen op een moment dat [benadeelde 2] daar niet bij aanwezig zou zijn.
Verdachten hebben zelf stellig en consequent verklaard zich niet met voorbereiding van levensdelicten, een beroving of een woningoverval in de nachtelijke uren te hebben beziggehouden. Hoewel het misschien geen verbazing mag wekken dat een verdachte met een beschuldiging boven het hoofd als in het onder 1 ten laste gelegde een verklaring van die strekking aflegt, kan de rechtbank daaraan niet zonder meer voorbij gaan. Helemaal nu het dossier, zoals uit het voorgaande al bleek, verder geen concrete aanknopingspunten biedt die op andere gerichte plannen wijzen.
De rechtbank komt alles overziend tot de slotsom dat niet kan worden vastgesteld of en op welk soort misdrijf met een strafmaximum van acht jaren de voorbereidingshandelingen die verdachten wordt verweten waren gericht, zodat [verdachte] wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Wapenbezit (feit 2)
Op 11 mei 2017 is de zolderbox die hoort bij de woning van verdachte aan de [adres 2] doorzocht. [2] Bij deze doorzoeking zijn twee vuilniszakken aangetroffen, met daarin twee gevulde patroonhouders, losse munitie en een automatisch vuurwapen. Het bleek te gaan om een volautomatisch aanvalsgeweer, merk Zastava, type AK-47 en de patronen en munitie zoals genoemd in de tenlastelegging. Dit zijn wapens en munitie van categorie II. [3] Op de vuilniszak waarin het vuurwapen zat werden twee handpalmafdrukken aangetroffen. Op de andere vuilniszak met daarin losse munitie en twee patroonhouders met munitie werd een vingerafdruk aangetroffen. De twee handpalmafdrukken en vingerafdruk matchen met die van [verdachte] . [4] Ter terechtzitting en tijdens een eerdere pro forma zitting in deze zaak heeft [verdachte] erkend dat hij wist van de aanwezigheid van de wapens en munitie en deze in zijn zolderbox bewaarde. [5] Op basis hiervan acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde wapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
4.2.
Woningoverval op de [adres 3] (feit 3)
Aan [verdachte] wordt verder verweten dat hij op 6 oktober 2016 heeft geprobeerd in te breken in de woning aan de [adres 3] . De bewoner heeft aangifte gedaan van dat wat zich volgens hem in de nacht van 5 op 6 oktober 2016 heeft afgespeeld. Volgens de aangever stonden er rond 02.45 uur ’s nachts meerdere mannen voor de deur en schreeuwde één van hen – toen duidelijk was geworden dat de aangever thuis was – dat de aangever de deur open moest doen en dat hij ‘wit’ of ‘wiet’ had. De aangever heeft de deur niet geopend. Korte tijd later hebben dezelfde vier mannen en nog een vijfde man geprobeerd de deur open te breken: met een koevoet en door ertegenaan te trappen. [6] Dat leidt de rechtbank af uit de verklaringen van de aangever en uit de bij de aangifte gevoegde foto’s van braaksporen en een schoenafdruk op de deur. [7]
Van deze feiten gaat de rechtbank uit. De vraag die voorligt, is of [verdachte] één van de personen is die aan het voorgaande heeft deelgenomen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat dit het geval is en beroept zich daarbij op beelden van beveiligingscamera’s in het appartementencomplex.
Verweren met betrekking tot de camerabeelden
Volgens de raadsman dienen die beelden van het bewijs te worden uitgesloten omdat – kort gezegd – twijfel zou bestaan of die beelden rechtmatig verkregen en van het betreffende feit zijn, nu een vordering ex artikel 126d van Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv.) ontbreekt. De rechtbank verwerpt dat verweer. Hoewel de rechtbank het met de raadsman eens is dat uit het dossier niet is af te leiden hoe de politie de beelden heeft verkregen, staat het ontbreken van een vordering ex artikel 126nd Sv, in de onderhavige zaak niet aan het gebruik van de beelden voor het bewijs in de weg. Bewijsuitsluiting kan op grond van artikel 359a, eerste lid, Sv, immers slechts aan de orde zijn indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden en daardoor nadeel is geleden door verdachte. Dat daar sprake van is, is door de verdediging niet gesteld en is ook anderszins niet gebleken. Zonder nadere onderbouwing is ook niet goed voorstelbaar welk strafvorderlijk voorschrift hier in het geding zou zijn. De enkele omstandigheid dat de vordering ontbreekt is in ieder onvoldoende om tot bewijsuitsluiting over te gaan. Het verweer wordt verworpen.
Daarnaast is volgens de raadsman niet vast te stellen dat de beelden afkomstig zijn van camera’s die in het appartementencomplex aan de [adres 3] hangen. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Ondanks het ontbreken van de vordering is duidelijk dat de beelden afkomstig zijn van camera’s in het bewuste appartementencomplex. Dat blijkt allereerst uit de omschrijving van de beelden door verbalisanten, die immers bevindingen opmaken over de ‘beelden [adres 3] ’. [8] De beelden zijn door de aangever aan de politie verschaft [9] en zijn van dezelfde datum en tijdstippen als door de aangever omschreven. [10] De rechtbank ziet dan ook geen enkele reden om te twijfelen aan het feit dat de beelden afkomstig zijn van camera’s in het betreffende complex.
Beoordeling van de herkenningen
De rechtbank heeft de bewegende beelden gezien en heeft vastgesteld dat de beelden in beginsel van voldoende kwaliteit zijn om personen op te herkennen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer voor zover dit inhoudt dat de beelden niet van voldoende kwaliteit zijn om herkenningen op te baseren. Ondanks dat de beelden ’s nachts zijn gemaakt en het relatief donker is, zijn de beelden scherp en zijn kleuren te onderscheiden. [11] Op de beelden zijn ook details, zoals een witte ritssluiting [12] en schoenzolen te zien. Kortom, de rechtbank ziet tot zover geen reden om de beelden niet te kunnen gebruiken voor het bewijs. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of de herkenningen die gebaseerd zijn op deze beelden, gebruikt kunnen worden voor het bewijs. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op de beelden zijn eerst vier en later vijf personen te zien. Door verbalisanten zijn verschillende handelingen beschreven die op de beelden te zien zijn, onder meer dat 1) vier personen iets voor 3 uur ’s nachts de trap van het appartementencomplex op- en na een paar minuten weer af gaan en het appartementencomplex verlaten en 2) rond half 4 ’s nachts vijf personen via de garage het appartementencomplex binnen gaan en de trap op lopen. Ook omvat de beschrijving de vaststelling dat één van de personen zijn arm onnatuurlijk recht houdt wanneer zij bij het appartementencomplex terugkeren, hetgeen volgens de beschrijvende verbalisant zou kunnen betekenen dat die persoon een koevoet in zijn mouw heeft verstopt. Gelet op hoezeer de beschrijving van de beelden aansluit op de aangifte, bevestigt voornoemde beschrijving de aangifte en worden de personen op de beelden hierna aangeduid als de daders. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of [verdachte] één van die daders is.
De officier van justitie meent van wel en verwijst daarbij naar verschillende herkenningen door verbalisanten die op basis van de beelden zijn gedaan. De verdediging acht die herkenningen niet betrouwbaar – kort gezegd – omdat verschillende verbalisanten onvolledig zijn geweest bij het verbaliseren.
De rechtbank oordeelt dat de herkenningen wel betrouwbaar zijn. Dat motiveert de rechtbank als volgt. Duidelijk is dat het niet gemakkelijk is om op basis van de beelden herkenningen te doen. Het zijn beelden die ’s nachts zijn gemaakt en de daders hebben delen van hun gezichten bedekt. In zoverre heeft de verdediging gelijk en is de rechtbank enigszins terughoudend ten aanzien van herkenningen op basis van die beelden. Toch hebben de verbalisanten op ambtseed en, voor het grootste deel, met volle overtuiging – in de zin dat zij bewoordingen als ‘herkende onmiddellijk’ en ‘herkende direct’ hebben gebruikt - op ambtseed of - belofte geverbaliseerd [verdachte] en medeverdachten te herkennen.
Op die directheid of onmiddellijkheid heeft de verdediging verweer gevoerd. Terecht is opgemerkt dat uit het dossier blijkt dat verbalisant(en) [verbalisant 1] (en [verbalisant 2] ) de beelden waarop zij [verdachte] (of een medeverdachte) hebben herkend, een half jaar eerder al hadden bekeken. Het is van belang behoedzaam om te gaan met processen-verbaal waarin aantoonbaar onjuistheden zitten. In dit geval echter is het goed mogelijk dat de verbalisanten hebben bedoeld medeverdachte [verdachte] “meteen” te herkennen toen zij de beelden bekeken nádat zij [verdachte] hadden leren kennen via andere werk gerelateerde ontmoetingen. Zo heeft verbalisant [verbalisant 2] verklaard dat hij [verdachte] regelmatig op straat ziet, maar niet dat hij [verdachte] al kende in 2016. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij [verdachte] kent uit Bos en Lommer en dat hij [verdachte] een paar weken eerder nog had gecontroleerd. De rechtbank vindt dat hiermee voldoende onderbouwd is dat deze verbalisanten de verdachte [verdachte] in eerste instantie niet, maar later wel herkennen op dezelfde beelden. Dat [verbalisant 1] met “een paar weken” ruim zes weken moet hebben bedoeld, omdat verdachte begin mei voorlopig is gehecht, zou goed kunnen. De rechtbank ziet in het feit dat de beide verbalisanten onvolledig zijn geweest, in de zin dat zij niet hebben opgeschreven dat zij de beelden een half jaar eerder ook al hadden bekeken, geen reden om die herkenningen onbetrouwbaar te achten.
De rechtbank acht de herkenningen die 1) zijn gedaan op basis van bewegende beelden, 2) zijn onderbouwd met bijvoorbeeld specifieke, onderscheidende kenmerken en 3) zijn gedaan door verbalisanten die verdachte al kenden, betrouwbaar. Algemeen bekend is dat het makkelijker is om iemand te herkennen van bewegende beelden en om herkenningen te doen als de ‘herkenner’ ervaring heeft met het te herkennen subject. Anders gezegd: als je iemand
kent, kun je hem of haar sneller hérkennen. Volgens de rechtbank is dat wat hier aan de hand is en is daarom begrijpelijk dat verbalisanten verdachte hebben herkend, daar waar dat voor anderen moeilijker is. Als herkenningen zijn onderbouwd, zijn die herkenningen voor de rechtbank ook nog enigszins controleerbaar. Om die reden acht de rechtbank herkenningen die aan de genoemde voorwaarden voldoen, ook nu zij daar behoedzaam mee omgaat, betrouwbaar en van waarde voor het bewijs.
De rechtbank vindt de herkenningen van verdachte door verbalisanten [verbalisant 2] [13] en [verbalisant 1] , [14] bruikbaar voor het bewijs. Uit de betreffende herkenningen blijkt dat die verbalisanten de bewegende beelden hebben bekeken. Zij het dat verbalisant [verbalisant 1] verklaart [verdachte] te herkennen van afbeeldingen en hij de bewegende beelden een half jaar eerder heeft bekeken toen hij [medeverdachte 1] herkende. Uit zijn verklaring blijkt onvoldoende duidelijk of hij ten behoeve van de herkenning van [verdachte] nogmaals de bewegende beelden heeft bekeken. In dat opzicht is de herkenning door verbalisant [verbalisant 1] van [verdachte] minder sterk dan de herkenning door [verbalisant 2] . Zij hebben ook duidelijk gemaakt aan de hand van welke specifieke kenmerken zij die herkenningen hebben gedaan en hebben telkens verklaard dat en waarvan zij verdachte kennen. Door de verdediging is aangevoerd dat uit de beelden helemaal geen specifieke kenmerken af te leiden zijn, in ieder geval niet ten aanzien van het gezicht, en dat de door verbalisanten genoemde kenmerken te algemeen van aard zijn of zijn beschreven. Verbalisant [verbalisant 2] heeft als specifieke kenmerken de vorm van de kaak en mond, het postuur en de houding van verdachte genoemd. Dat zijn kenmerken die volgens de rechtbank uit de beelden kunnen worden afgeleid. Dat zijn ook bij uitstek kenmerken die (voor een bekende) herkenbaar kunnen zijn, te meer als combinatie. Dat de verbalisant niet heeft beschreven hoe het postuur dan is (groot, breed, klein, et cetera) doet niet af aan die combinatie van wel genoemde kenmerken. Verbalisant [verbalisant 1] heeft als specifieke kenmerken het kleine gezicht en postuur van verdachte genoemd. Hij heeft ook uitdrukkelijk geverbaliseerd waarom dat voor hem onderscheidende kenmerken zijn: het is hem kennelijk eerder opgevallen dat verdachte klein is ten opzichte van personen waar verdachte eerder mee is gezien.
De rechtbank gaat dus uit van die – betrouwbare – herkenningen.
Dat betekent dat vaststaat dat [verdachte] , samen met anderen, aanwezig waren bij de woning aan de [adres 3] . De volgende vraag is hoe hun aanwezigheid daar dient te worden gekwalificeerd. De aangever heeft verklaard dat de groep twee keer aan de deur is gekomen, waarbij de eerste keer dreigend werd geroepen en de tweede keer tegen de deur werd getrapt en getracht werd de deur te openen met een koevoet.
De rechtbank kwalificeert de feitelijkheden niet als een poging tot woninginbraak, maar als een poging tot woningoverval nu uit de beschreven gang van zaken duidelijk naar voren komt dat de daders, toen zij merkten dat de aangever thuis was, hebben doorgezet. Nadat zij de eerste keer ter plaatse zijn geweest en hebben geroepen tegen de aangever, hebben zij zelfs nog breekgereedschap gehaald. Vervolgens hebben ze geprobeerd deur van de woning te forceren met het kennelijke doel naar binnen te gaan en iets te stelen, terwijl zij wisten dat er iemand in die woning aanwezig was. Dat zijn handelingen die gelet op de uiterlijke verschijningsvorm niet anders kunnen worden begrepen dan dat verdachten het risico op het moeten (dreigen met het) gebruiken van geweld tegen de bewoner(s) op de koop toe hebben genomen. De rechtbank wordt gesterkt in die lezing van de gebeurtenissen door de mate van agressie die door verdachten is geuit. In het bijzonder door tegen de aangever te roepen dat hij de deur open moest doen omdat verdachten dachten dat hij iets had wat zij kennelijk wilden hebben, dat zij zijn weggegaan en teruggekomen met zwaarder geschut en uit het trappen tegen de deur. De aangever heeft die agressie ook opgemerkt en uitdrukkelijk benoemd in zijn aanvullende verklaring. Kortom, onder de gegeven omstandigheden kan het niet anders dan dat sprake zou zijn van enige vorm van (bedreiging met) geweld naar de personen in de woning toe en dus van diefstal met geweld als het feit zou zijn voltooid. De rechtbank acht daarom het onder 3 ten laste gelegde bewezen.
Medeplegen
Verdachte heeft gezwegen en dus geen uitleg gegeven over wat de groep daar deed en over wat zijn rol in dat verband was. Uit het dossier, en dan in het bijzonder uit de beschrijving van de beelden, is niet gebleken van omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat aan verdachte een beperktere rol moet worden toebedeeld dan medepleger.

5.Bewezenverklaring

ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 11 mei 2017 te Amsterdam, een wapen van categorie II, te weten een volautomatisch vuurwapen (merk Zastava) en twee patroonmagazijnen en munitie van categorie II, te weten 45 en 73 patronen, en munitie van categorie III, te weten 7 patronen, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op twee tijdstippen op 6 oktober 2016 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 02.48 uur en/of 03.36 uur, telkens ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning, gelegen aan de [adres 3] 280 3, een hoeveelheid drugs en/of een of meer goed(eren) en/of een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen drugs en/of goederen en/of geldbedrag onder hun bereik te brengen door middel van braak en welke poging diefstal door middel van braak werd voorafgegaan van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat verdachte en/of een van zijn mededaders zich naar die woning hebben begeven en heeft geschreeuwd: "doe open, doe open, je hebt wit", althans woorden van gelijke aard of strekking en bij die woning heeft aangebeld en geschreeuwd dat voornoemde [benadeelde 1] open moest doen en zich met een koevoet naar die woning hebben begeven en de deur van die woning met die koevoet hebben getracht open te breken/te forceren en tegen die deur heeft getrapt;

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunten
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de jonge leeftijd en kinderlijke indruk die verdachte heeft gemaakt op zijn advocaat en op de reclassering, die een voorwaardelijke straf heeft geadviseerd en positief zijn over het contact met verdachte, aldus de raadsman. Ook heeft de raadsman gewezen op het feit dat verdachte inzicht heeft getoond in de strafwaardigheid van zijn handelen en op de verhouding tussen het strafblad van verdachte en de huidige feiten: verdachte is een
first offenderals het gaat om de Wet wapens en munitie.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
[verdachte] heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. Hij is naar een woning toegegaan waarbij door hem dan wel zijn mededaders, dreigende woorden zijn geschreeuwd. Hij is vervolgens naar de woning teruggegaan en heeft geprobeerd de deur te openen met gereedschap. De in de woning aanwezige bewoner heeft daarbij grote angsten uitgestaan, temeer nu hij in de woning verbleef met zijn hoogzwangere vrouw en twee kinderen. Verdachte heeft zich ter zitting en ook tijdens het onderzoek gepresenteerd als iemand die een gewoonte maakt van inbreken, waarbij hij de inzet van middelen als peilbakens niet schuwt. De rechtbank neemt het [verdachte] kwalijk dat hij, kennelijk puur voor zijn eigen geldelijk gewin, op een gewelddadige manier heeft geprobeerd een woning binnen te komen, waarin zich, zoals hiervoor overwogen, enkele bijzonder kwetsbare potentiële slachtoffers bevonden.
[verdachte] heeft zich verder schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een automatisch wapen, namelijk een kalasjnikov, van patroonhouders en een hoeveelheid patronen. Vuurwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in ogenschouw genomen. Deze geven voor een overval op een woning met licht geweld dan wel bedreiging met geweld een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar als uitgangspunt. De rechtbank zal deze straf als uitgangspunt nemen, en niet het uitgangspunt voor een woningoverval met ‘ander geweld’, omdat het bij een poging is gebleven en dus niet duidelijk is geworden wat voor geweld binnen zou zijn toegepast als het tot een voltooid delict was gekomen. Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van ten laste gelegde wapen is een gevangenisstraf van negen maanden, daarbij acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie maanden voor de grote hoeveelheid aangetroffen munitie passend.
Gelet op al het voorgaande in samenhang bezien zal de rechtbank een gevangenisstraf van drie jaren opleggen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen. Die voorwerpen zijn opgenomen op de beslaglijst die op 15 oktober 2018 is overgelegd.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, nummer 14 van de beslaglijst die aan verdachte toebehoort dient aan hem teruggegeven te worden.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 38, 39, 40, 41, 42 en 43 van de beslaglijst die aan verdachte toebehoren, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2]

Benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces tegen verdachte door een vordering tot schadevergoeding in te dienen waarin [benadeelde 2] vraagt om een vergoeding van de immateriële schade die hij zou hebben geleden door het onder 1 ten laste gelegde feit.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waar de vordering van [benadeelde 2] op ziet. Artikel 361 lid 2 sub a Sv schrijft voor dat een benadeelde partij niet-ontvankelijk is in een vordering als geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a Sr. niet wordt toegepast. Dat betekent voor deze zaak dat [benadeelde 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

10.Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1]

Ook benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces tegen verdachte door een vordering tot schadevergoeding in te dienen. [benadeelde 1] vraagt om een vergoeding van de schade die hij zou hebben geleden door het onder 3 ten laste gelegde feit.
10.1.1. De vordering
De vordering houdt (blijkens de specificatie in het schadeonderbouwingsformulier) in:
Vergoeding van materiële schade € 2.250,41
Huur eigen woning € 2.114,08
Digitale deurcamera € 89,25
Eigen risico zorgverzekering € 22,08
Huurcommissie € 25,00
Vergoeding van immateriële schade € 750,00
Totaal € 3.000,41 te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 775,00, ter vergoeding van de posten ‘huurcommissie’ en ‘immateriële schade’. De vordering is door de verdediging betwist.
10.1.2. Bespreking van de vordering
De benadeelde partij zal in de vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de opgevoerde schadeposten te complex zijn of te verwijderd zijn van het strafbare feit waar de vordering op ziet: de poging tot woningoverval. De vordering tot immateriële schadevergoeding zal ook niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank komt om de volgende redenen tot dat oordeel.
[benadeelde 1] is slachtoffer geworden van een ernstig misdrijf. Dat dit (een grote) impact op hem heeft gemaakt wil de rechtbank aannemen. Of die schade via voeging in het strafproces kan leiden tot een schadevergoeding, is de vraag. De wetgever stelt namelijk strenge eisen aan het toewijzen van vorderingen van benadeelde partijen. Zo is onder meer van belang 1) dat tussen het strafbare feit en het gevraagde bedrag een rechtstreeks verband bestaat en 2) dat beoordeling van de vordering niet te veel (tijd) van het strafproces vergt (dus geen complexe vorderingen).
Aan die laatste is eis niet voldaan als het gaat om de schadepost ‘huur eigen woning’.
De rechtbank begrijpt dat [benadeelde 1] en zijn gezin na het feit tijdelijk ergens anders moesten wonen. Daardoor is [benadeelde 1] woongenot ontnomen en dat is schade die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Welk bedrag daaraan gekoppeld zou moeten worden is een vraag die niet gemakkelijk kan worden beantwoord. In ieder geval kan niet zonder meer worden gezegd dat [medeverdachte 1] om die reden de huursom aan [benadeelde 1] zou moeten betalen. Beoordeling van deze schadepost zou zo veel tijd vergen dat het strafproces daardoor onevenredig zou worden belast. De rechtbank zal [benadeelde 1] daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. [benadeelde 1] kan dit op een later moment aan de civiele rechter voorleggen.
Voor ‘digitale deurcamera’, ‘eigen risico zorgverzekering’ en ‘huurcommissie’ geldt dat deze schadeposten te ver verwijderd zijn van het strafbare feit. De wetgever heeft (in artikel 361 lid 2 sub b Sv.) bepaald dat kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen als geen sprake is van een rechtstreeks verband. De rechtbank zal [benadeelde 1] daarom niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft deze onderdelen van de vordering.
Immateriële schade kan worden gecompenseerd door een financiële vergoeding. Dat kan alleen in gevallen die bij wet (in artikel 106 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) zijn voorzien.
De rechtbank begrijpt uit het dossier en uit de beschrijving van de gevolgen voor [medeverdachte 1] uit het schadevergoedingsformulier dat er bij [benadeelde 1] en zijn gezin een zeer onveilig gevoel is ontstaan na de poging tot woningoverval. Uit de vordering volgt niet dat [benadeelde 1] psychisch letsel heeft opgelopen en dit is wel vereist om in aanmerking te komen voor vergoeding van schade op basis van aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van artikel 106 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36d, 36f, 45 57, 312 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde partieel nietig.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van se Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot vuurwapens van categorieën II en II, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: nummers 38, 39, 40, 41, 42, 43.
Gelast de teruggave van: nummer 14.
Verklaart
benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijkin de vordering.
Verklaart
benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijkin de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Bouwman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 november 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen ter zake van aantreffen automatisch vuurwapen van 9 april 2018 (ZD Almere, zesde nazending, pagina 902).
3.Een proces-verbaal van onderzoek wapen van 14 mei 2017 (ZD Almere, tweede nazending, pagina 540).
4.Een proces-verbaal van uitslag sporenonderzoek n.a.v. dacty-onderzoek van 3 augustus 2017 (ZD Almere, derde nazending, pagina 814).
5.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 22 augustus 2018.
6.Een proces-verbaal van aangifte van 6 oktober 2016 en de bijbehorende fotobijlagen (ZD [adres 3] , pagina’s 1-2) en een proces-verbaal van verhoor aangever inhoudende een aanvullende verklaring van 23 mei 2017 (ZD [adres 3] , pagina’s 5-8).
7.In aanvulling op de hiervoor genoemde processen-verbaal: fotobijlagen (ZD [adres 3] , pagina’s 1-2).
8.Een proces-verbaal van bevindingen ‘beelden [adres 3] ’ van 7 februari 2017 (ZD [adres 3] , pagina 14).
9.Een proces-verbaal ‘fotobijlage’ van 17 december 2016 (ZD [adres 3] , pagina 9A).
10.Een proces-verbaal ‘fotobijlage’ van 17 december 2016 (ZD [adres 3] , pagina 10-12) en een proces-verbaal van bevindingen ‘beelden [adres 3] ’ van 7 feb 2017 (ZD [adres 3] , pagina 17).
11.Zie bijvoorbeeld een proces-verbaal van bevindingen ‘beelden [adres 3] ’ van 7 feb 2017 (ZD [adres 3] , pagina 15).
12.Een proces-verbaal van bevindingen ‘beelden [adres 3] ’ van 7 feb 2017 (ZD [adres 3] , pagina 22).
13.Een proces-verbaal van herkenning ( [verbalisant 2] ) van 5 juli 2017 (ZD [adres 3] , pagina 59-60).
14.Een proces-verbaal van herkenning ( [verbalisant 1] ) van 26 juni 2017 (ZD [adres 3] , pagina 61-62).