ECLI:NL:RBAMS:2018:8124

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
6567264 CV EXPL 18-600
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraagde vlucht en uitzonderlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de passagier, vertegenwoordigd door mw. F. Slinkert van DAS Rechtsbijstand, en de luchtvaartmaatschappij KLM, vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 wegens een vertraging van meer dan vier uur van vlucht KL0428 van Dubai naar Amsterdam op 18 februari 2017. De vertraging was het gevolg van een eerdere vlucht, KL0427, die vanwege slechte weersomstandigheden niet kon landen in Dubai en uitweek naar Sharjah. De passagier stelde dat KLM verplicht was om compensatie te betalen op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

KLM verweerde zich door te stellen dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie, waardoor zij niet verplicht was om compensatie te betalen. De kantonrechter oordeelde dat de vertraging van vlucht KL0428 inderdaad het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. De rechter concludeerde dat KLM alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier geen recht had op compensatie. De vordering van de passagier werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen kunnen worden vrijgesteld van compensatieverplichtingen en de noodzaak voor passagiers om te begrijpen dat niet alle vertragingen recht geven op compensatie, vooral wanneer deze het gevolg zijn van buitengewone omstandigheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 6567264 CV EXPL 18-600
vonnis van: 13 november 2018

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: de passagier
gemachtigde: mw. F. Slinkert (DAS Rechtsbijstand)
t e g e n

de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.

gevestigd te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 20 december 2017 met producties;
- conclusie van antwoord met producties;
- instructievonnis;
- repliek met producties;
- dupliek.
Vervolgens is de datum voor vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
De passagier heeft bij de vervoerder een vlucht geboekt van Dubai naar Amsterdam, uit te voeren op 18 februari 2017 met vertrektijd 21:55 uur (lokale tijd) en vluchtnummer KL0428, hierna: de vlucht.
1.2.
De vlucht maakt deel uit van de rotatie Amsterdam - Dubai - Amsterdam.
1.3.
De voorafgaande vlucht met vluchtnummer KL0427 van Amsterdam naar Dubai is, na een besluit van de luchtverkeersleiding dat er in Dubai niet geland kon worden, uitgeweken naar Sharjah, alwaar het vliegtuig is geland om 21:09 uur. Daar heeft het vliegtuig gewacht en getankt. Direct nadat de luchtverkeersleiding dit toestond is vlucht KL0427 hervat en om 0:57 uur (lokale tijd) alsnog geland in Dubai. De vertrekprocedure voor de terugvlucht naar Amsterdam is zo snel mogelijk opgestart en vlucht KL0428 is om 2:14 uur (lokale tijd) vertrokken uit Dubai en om 09:39 uur (lokale tijd) geland te Amsterdam, met een vertraging van 4 uur en 24 minuten.
1.4.
De gemachtigde van de passagier heeft op 19 april 2017 en 11 mei 2017 schriftelijk compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging ten bedrage van € 600,00.
1.5.
De vervoerder heeft geweigerd dit bedrag te betalen.

Vordering en verweer

2. De passagier heeft gevorderd dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
b. € 90,00 aan buitengerechtelijke kosten;
c. de proceskosten en nakosten.
3. De passagier baseert zijn vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hem te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
4. De vervoerder stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort samengevat – er sprake is van een uitzonderingssituatie (buitengewone omstandigheid) in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, waardoor hij geen compensatie verschuldigd is.
5. Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Beoordeling

6. Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening wordt het volgende overwogen. Artikel 5 lid 3 van de Verordening bepaalt dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie te betalen indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Dit artikel dient volgens het HvJEU restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie ( [naam] C-549/07).
7. Kort gezegd verschillen partijen van mening over de vraag of als er sprake is van een buitengewone omstandigheid met betrekking tot de vlucht KL0427 Amsterdam- Dubai deze ook ‘doorwerkt’ op de opvolgende vlucht, te weten KL0428 Dubai – Amsterdam, waarvoor thans compensatie wordt gevorderd.
8. Vaststaat dat vlucht KL0427 met een kleine, te verwaarlozen, vertraging uit Amsterdam is vertrokken en bij de landing in Dubai hiervoor geen toestemming kreeg van de plaatselijke luchtverkeersleiding vanwege slechte weersomstandigheden. Het vliegtuig mocht op korte termijn niet landen en werd verwezen naar ‘de holding’. Omdat onduidelijk was wanneer er wel geland mocht worden heeft de gezagvoerder van het vliegtuig besloten uit te wijken naar Sharjah. Zodra er weer toestemming werd verkregen van de luchtverkeersleiding, is de vlucht hervat en om 0:57 uur alsnog in Dubai geland.
9. Gelet op de formulering van
paragraaf 15van de Considerans, wordt een besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van een
specifiek vliegtuig op een specifieke dagvermoed een buitengewone omstandigheid op te leveren. Daar is naar het oordeel van de kantonrechter voor wat betreft vlucht KL0427 sprake van. In de bewoordingen van paragraaf 15, waarin wordt gesproken over “een vliegtuig” (en niet over “de vlucht in kwestie”) ligt besloten dat ook in geval een dergelijk besluit van de luchtverkeersleiding zich heeft voorgedaan ten aanzien van hetzelfde vliegtuig, maar op een voorafgaande vlucht in de rotatie, sprake kan zijn van buitengewone omstandigheden. Met andere woorden, een besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van een specifiek vliegtuig op een specifieke dag, kan, mits aan de overige voorwaarden is voldaan, een beroep op buitengewone omstandigheden rechtvaardigen ten aanzien van een vlucht met datzelfde vliegtuig, ook wanneer het een opvolgende vlucht betreft (en niet “de vlucht in kwestie”).
10. Noch de Considerans, noch de Richtsnoeren bevatten aanwijzingen hoe geoordeeld moet worden in geval van een
zuivere samenloop situatie:
-er zijn slechte weersomstandigheden ten aanzien van een voorafgaande vlucht met hetzelfde vliegtuig in dezelfde rotatie (paragraaf 14);
-ten aanzien van dit specifieke vliegtuig dat een voorafgaande vlucht uitvoerde, is er een besluit van de luchtverkeersleiding (paragraaf 15) (wegens diezelfde slechte weersomstandigheden).
11. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval paragraaf 15 prevaleert, omdat de luchtverkeersleiding het vliegtuig in de rotatie expliciet heeft verboden te landen, en de reden waarom (de weersomstandigheden) hierbij van ondergeschikt belang is. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden met betrekking tot de opvolgende vlucht KL0428 slaagt dus. Uitgangspunt is dat de omstandigheden die tot vertraging leiden alleen ‘uitzonderlijk’ zijn in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening wanneer zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij, en laatstgenoemde hierop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van die gebeurtenis.
12. De passagier heeft nog aangevoerd dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. Zij had er ook voor kunnen kiezen de passagiers van Dubai naar Sharjah te vervoeren en vanuit daar terug te vliegen naar Amsterdam. Niet gesteld of gebleken is dat de vervoerder al (ruim) van te voren op de hoogte was dat het vliegtuig niet zou kunnen landen in Dubai, zodat zij op voorhand geen maatregelen heeft kunnen nemen. Als de vervoerder op het moment dat zij wist dat het vliegtuig niet mocht landen, deze maatregelen had getroffen, is het maar zeer de vraag of de vervoerder de vertraging had kunnen voorkomen dan wel deze vertraging dan zoveel korter was geweest dan thans het geval was. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen.
12. Nu de oorzaak van de vertraging als een buitengewone omstandigheid wordt aangemerkt in de zin van art. 5 lid 3 van de Verordening, kan de passagier geen aanspraak maken op de compensatie. De vordering wordt daarom afgewezen.
12. De passagier zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt de passagier in de proceskosten die aan de zijde van de vervoerder tot op heden begroot worden op € 60,00 aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt de passagier in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 50,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat de passagier niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.S. Pieters, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.