ECLI:NL:RBAMS:2018:8190

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
6250007 CV EXPL 17-19470
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.J. Bongers-Scheijde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake risico-opslag bij hypothecaire geldlening

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eisers, vertegenwoordigd door mr. M.J. Meijer, een vordering ingesteld tegen ABN AMRO BANK N.V., vertegenwoordigd door mr. M. Barunovic en mr. K. Schouten, met betrekking tot de risico-opslag die onderdeel uitmaakte van de geoffreerde rentepercentages bij hun hypothecaire geldlening. De procedure begon met een tussenvonnis op 29 juni 2018, waarin werd geoordeeld dat ABN Amro vanaf 1 januari 2013 verplicht was om eisers te informeren over de risico-opslagen bij renteherzieningen. De kantonrechter heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de vraag of er na deze datum renteherzieningen hebben plaatsgevonden en welk beleid ABN Amro hanteerde met betrekking tot risico-opslagen.

In het eindvonnis van 19 oktober 2018 heeft de kantonrechter vastgesteld dat er geen renteherzieningen hebben plaatsgevonden voor leningdeel II na 1 januari 2013, en dat ABN Amro niet tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat er renteherzieningen hebben plaatsgevonden. Bovendien werd het beroep van eisers op dwaling en goede procesorde afgewezen, omdat deze nieuwe grondslag niet in de procedure was ingebracht. De vorderingen van eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van ABN Amro.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de vorderingen van eisers niet voor toewijzing in aanmerking komen, en dat zij de kosten van de procedure moeten dragen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.J. Bongers-Scheijde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: 6250007 CV EXPL 17-19470
Uitspraak: 19 oktober 2018
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:

1.[eiser sub 1] ,

2. [eiser sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde mr. M.J. Meijer,
t e g e n
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigden mr. M. Barunovic en mr. K. Schouten.
Eiser sub 1 zal hierna [eiser sub 1] worden genoemd en eisers gezamenlijk [eisers] Gedaagde zal hierna ABN Amro worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 juni 2018;
  • de akte na tussenvonnis van [eisers] ;
  • de antwoordakte van ABN Amro;
  • de akte uitlating producties van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis
2.1.
In het tussenvonnis van 29 juni 2018 (hierna: het tussenvonnis) is - kort samengevat - geoordeeld dat:
ABN Amro vanaf 1 januari 2013 gehouden was om [eisers] bij renteherzieningen er van op de hoogte te stellen dat risico-opslagen onderdeel uitmaakten van de geoffreerde rentepercentages;
voor zover zich na 1 januari 2013 renteherzieningen hebben voorgedaan, ABN Amro heeft nagelaten dit te doen en daarmee in dat geval is tekort geschoten in een op haar rustende zorgplicht en niet in het belang van [eisers] heeft gehandeld (artikel 2 van de toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden).
2.2.
Omdat onduidelijk was óf zich na 1 januari 2013 renteherzieningen hadden voorgedaan en tevens welk beleid ABN Amro in de periode na 1 januari 2013 voerde op het punt van de risicoklassen en de bijbehorende risico-opslagen, heeft de kantonrechter partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akten uit te laten. Partijen zijn concreet in de gelegenheid gesteld zich over de volgende punten uit te laten:
of, en zo ja, wanneer zich na 1 januari 2013 renteherzieningen hebben voorgedaan,
als zich na 1 januari 2013 renteherzieningen hebben voorgedaan:
welk beleid er ten tijde van die renteherziening(en) gold met betrekking tot de indeling in risico-klassen en welke risico-opslagen er bij welke risicoklassen in rekening werden gebracht;
in hoeverre [eisers] thans meer heeft betaald dan hij zou hebben gedaan in het geval bij die renteherzieningen het toen geldende beleid zou zijn toegepast.
Tot slot is in het tussenvonnis vermeld dat, om te kunnen bepalen of [eisers] schade heeft geleden en, zo ja, wat de hoogte van die schade dan precies is, vast moet komen te staan per welke datum [eisers] de korting van 0,7% heeft gekregen naar aanleiding van zijn verzoek in 2016 de risico-opslag te verwijderen en of, en zo ja, ten aanzien van welke periode hij reeds is gecompenseerd. Partijen zijn daarom tevens in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten.
2.3.
Naar aanleiding van de door partijen na het tussenvonnis ingediende akten wordt het volgende overwogen.
2.3.1.
Zoals in het tussenvonnis reeds is vastgesteld, heeft [eisers] met ABN Amro een overeenkomst van hypothecaire geldlening gesloten, waarbij [eisers] een bedrag van NLG 412.000,- (€ 186.957,44; hierna: de geldlening) heeft geleend van ABN Amro, welke geldlening bestaat uit twee leningdelen: een leningdeel ter hoogte van NLG 217.000,- (€ 98.470,30; hierna: leningdeel 1) en een leningdeel ter hoogte van NLG 195.000,- (€ 88.487,14; hierna: leningdeel 2).
Leningdeel I
2.3.2.
Zowel [eisers] als ABN Amro hebben in hun akten naar voren gebracht dat ten aanzien van leningdeel I een variabele rente met [eisers] is overeengekomen. ABN Amro heeft onweersproken naar voren gebracht dat dit reeds in 2008 is overeengekomen, zodat daarvan bij de verdere beoordeling van wordt uitgegaan. Het op 1 januari 2013 inwerking getreden artikel 59aa, aanhef en onder a, Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (hierna: Bgfo) bepaalt dat een aanbieder een consument
voorafgaandaan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet, ten minste informatie moet verschaffen over de componenten waaruit de variabele debetrentevoet is opgebouwd. ABN Amro heeft er terecht op gewezen dat de achtergrond van deze bepaling is dat consumenten meer duidelijkheid moeten worden verschaft over welke factoren de variabele rente doet variëren. De informatie dient verstrekt te worden voor het tot stand komen van de overeenkomst, zodat de consument aan de hand van de informatie kan overwegen of hij een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet of met een vaste debetrentevoet wenst af te sluiten. Nu in dit geval de overeenkomst tot afsluiting van een variabele debetrentevoet reeds in 2008, dus voor de inwerkingtreding van genoemd artikel, tot stand is gekomen, betekent dit – zoals reeds in het tussenvonnis is geoordeeld – dat ABN Amro bij de totstandkoming van die overeenkomst (nog) niet gehouden was de componenten daarvan te benoemen. Anders dan [eisers] lijkt te betogen, kan uit artikel 59aa Bgfo niet de verplichting worden afgeleid dat ABN Amro vervolgens, vanaf 1 januari 2013 gedurende de verdere looptijd van de hypothecaire geldlening, bij elke jaarlijkse aanpassing van die variabele rente mededeling dient te doen over de componenten van die lening. De vraag of ABN Amro dit vanaf juli 2015 desalniettemin (onverplicht) heeft gedaan, zoals zij gemotiveerd betoogt, behoeft dan ook geen beantwoording.
2.3.3.
Dit betekent dat ABN Amro ten aanzien van leningdeel I niet is tekortgeschoten in op haar rustende verplichtingen in de hiervoor bedoelde (r.o. 2.1.) zin.
Leningdeel II
2.3.4.
ABN Amro heeft toegelicht dat [eisers] met betrekking tot leningdeel II in december 2011 heeft gekozen voor een rentevaste periode van vijf jaar per 1 januari 2012, zodat de rentevaste periode eindigde op 1 januari 2017. ABN Amro heeft deze toelichting van een onderbouwing voorzien door een door [eisers] ondertekende verlengingsakte over te leggen waarin dit zo is vastgelegd. Afgezet hiertegen heeft [eisers] zijn - niet nader onderbouwde - stelling dat er in 2013 een renteherziening heeft plaatsgevonden onvoldoende gemotiveerd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [eisers] de inhoud van de overgelegde verleningsakte in zijn akte uitlating producties niet ter discussie heeft gesteld.
2.3.5.
Gelet op het voorgaande wordt als vaststaand aangenomen dat er na 1 januari 2013 en tot 1 januari 2017 geen renteherzieningen met betrekking tot leningdeel II hebben plaatsgevonden. ABN Amro heeft verder onweersproken naar voren gebracht dat per 1 januari 2017, zijnde de aanvangsdatum van een nieuwe rentevaste periode, de risico-opslag die [eisers] betaalden met betrekking tot leningdeel II is aangepast, in die zin dat [eisers] vanaf die datum geen risico-opslag meer betalen. Dit betekent dat er na 1 januari 2013 ook met betrekking tot leningdeel II geen renteherzieningen zijn geweest waarbij ABN Amro is of kan zijn tekortgeschoten in de op haar rustende verplichting om [eisers] informatie te verstrekken over risico-opslagen die onderdeel uitmaakten van de geoffreerde rentepercentages.
Beroep op dwaling/goede procesorde
2.4.
[eisers] heeft, eerst in zijn akte uitlating producties, nog naar voren gebracht dat hij, nu ABN Amro (telkens) heeft nagelaten mededeling te doen over de risico-opslag in de rentepercentages, hieromtrent heeft gedwaald en dat hij bij een juiste voorstelling van zaken nimmer met de geoffreerde rente(percentages) akkoord zou zijn gegaan. De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 130 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, van oordeel dat deze nieuwe grondslag buiten beschouwing dient te blijven wegens strijd met de eisen van een goede procesorde.
Slotsom
2.5.
Het voorgaande brengt met zich dat de vorderingen van [eisers] niet voor toewijzing in aanmerking komen en aldus zullen worden afgewezen.
2.6.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [eisers] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van ABN Amro.
2.7.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op € 1.000,00 aan salaris gemachtigde (2,5 punten × tarief € 400,00);
3.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
3.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Bongers-Scheijde en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.
De griffier De kantonrechter