Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser sub 1] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 29 juni 2018;
- de akte na tussenvonnis van [eisers] ;
- de antwoordakte van ABN Amro;
- de akte uitlating producties van [eisers]
2.De verdere beoordeling
voorafgaandaan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet, ten minste informatie moet verschaffen over de componenten waaruit de variabele debetrentevoet is opgebouwd. ABN Amro heeft er terecht op gewezen dat de achtergrond van deze bepaling is dat consumenten meer duidelijkheid moeten worden verschaft over welke factoren de variabele rente doet variëren. De informatie dient verstrekt te worden voor het tot stand komen van de overeenkomst, zodat de consument aan de hand van de informatie kan overwegen of hij een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet of met een vaste debetrentevoet wenst af te sluiten. Nu in dit geval de overeenkomst tot afsluiting van een variabele debetrentevoet reeds in 2008, dus voor de inwerkingtreding van genoemd artikel, tot stand is gekomen, betekent dit – zoals reeds in het tussenvonnis is geoordeeld – dat ABN Amro bij de totstandkoming van die overeenkomst (nog) niet gehouden was de componenten daarvan te benoemen. Anders dan [eisers] lijkt te betogen, kan uit artikel 59aa Bgfo niet de verplichting worden afgeleid dat ABN Amro vervolgens, vanaf 1 januari 2013 gedurende de verdere looptijd van de hypothecaire geldlening, bij elke jaarlijkse aanpassing van die variabele rente mededeling dient te doen over de componenten van die lening. De vraag of ABN Amro dit vanaf juli 2015 desalniettemin (onverplicht) heeft gedaan, zoals zij gemotiveerd betoogt, behoeft dan ook geen beantwoording.