ECLI:NL:RBAMS:2018:8267

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
13/031127-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zeer onvoorzichtig rijgedrag op een rotonde met ernstige gevolgen voor een fietser

Op 20 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die op 28 maart 2017 betrokken was bij een verkeersongeval op de rotonde van de Postjesweg en de Derkinderenstraat in Amsterdam. De verdachte heeft, terwijl het druk was op de weg en hij bekend was met de situatie, de rotonde opgereden via de weghelft voor het verkeer in tegengestelde richting. Hij heeft zijn snelheid niet aangepast aan de verkeerssituatie en heeft geen voorrang verleend aan een fietser, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de fietser ernstig letsel opliep, waaronder hersenletsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen, wat heeft geleid tot de zware verwondingen van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van ernstige schuld, maar niet van roekeloosheid in juridische zin. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De rechtbank benadrukte de noodzaak om andere verkeersdeelnemers te beschermen tegen het gevaarlijke rijgedrag van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/031127-18
Datum uitspraak: 20 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.H. Boersma, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E. van Reydt naar voren hebben gebracht en wat de vader van het slachtoffer [het slachtoffer] namens haar heeft gezegd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
primair,
hij op of omstreeks 28 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de
Postjesweg en/of ter hoogte van de rotonde, gelegen in de kruising van wegen de Postjesweg met de Derkinderenstraat, zich zodanig, te weten roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [het slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten (ernstig en/of blijvend) hersenletsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit een verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
bestaande het gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de (parallelweg van de) Postjesweg, komende van de richting Augustus Allebeiplein en gaande in de richting van de ringweg A10,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
- terwijl het druk op de weg was en/of spitsuur betrof,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
- terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
verdachte de rotonde naderde via een weghelft bedoeld voor het verkeer van tegengestelde richting,
verdachte bij het naderen van die rotonde zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast aan de (verkeers)situatie en/of het overige verkeer,
en/of (vervolgens) die rotonde zonder te stoppen met een te hoge snelheid voor de situatie ter plaatse, is op- en/of overgereden, en/of zich er niet van heeft vergewist dat voornoemde
rotonde/kruising vrij was van verkeer en/of
terwijl voor en/of op voormelde rotonde, in de gezien zijn, verdachtes, rijrichting, rechterberm van die weg, de Derkinderenstraat en/of de Postjesweg, zich een in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, bevond, inhoudende: "verleen voorrang aan bestuurders op de rotonde" en/of direct voor voormelde rotonde en/of kruising op het wegdek van die weg, de Derkinderenstraat en/of de Postjesweg, haaientanden waren aangebracht, als vermeld in artikel 80 van voormeld reglement, en/of
verdachte de rotonde wilde verlaten en/of bij de kruising met de Postjesweg, rechts af sloeg zonder zijn richtingaanwijzer aan te zetten en/of anderzijds zijn richting aan te geven,
verdachte vervolgens in strijd met artikel 62 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 geen gevolg heeft gegeven aan de voormelde verkeerstekens, namelijk geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een op die rotonde rijdende fiets, en/of op die rotonde/kruising voorrang moest worden verleend aan het rechtdoor gaande verkeer,
waarna verdachte is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een bestuurder van een fiets, en/of en aldus, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (te weten [het slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan werd, toegebracht.
subsidiair,
hij op of omstreeks 28 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de
Postjesweg en/of ter hoogte van de rotonde, gelegen in de kruising van wegen de Postjesweg met de Derkinderenstraat, zich zodanig, heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd
veroorzaakt,
bestaande het gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de (parallelweg van de) Postjesweg, komende van de richting Augustus Allebeiplein en gaande in de richting van de ringweg A10,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
- terwijl het druk op de weg was en/of spitsuur betrof,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
- terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
verdachte de rotonde naderde via een weghelft bedoeld voor het verkeer van tegengestelde richting,
verdachte bij het naderen van die rotonde zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast aan de (verkeers)situatie en/of het overige verkeer,
en/of (vervolgens) die rotonde zonder te stoppen met een te hoge snelheid voor de situatie ter plaatse, is op- en/of overgereden, en/of zich er niet van heeft vergewist dat voornoemde rotonde/kruising vrij was van verkeer en/of
terwijl voor en/of op voormelde rotonde, in de gezien zijn, verdachtes, rijrichting, rechterberm van die weg, de Derkinderenstraat en/of de Postjesweg, zich een in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, bevond, inhoudende: "verleen voorrang aan bestuurders op de rotonde" en/of direct voor voormelde rotonde en/of kruising op het wegdek van die weg, de Derkinderenstraat en/of de Postjesweg, haaientanden waren aangebracht, als vermeld in artikel 80 van voormeld reglement, en/of
verdachte de rotonde wilde verlaten en/of bij de kruising met de Postjesweg, rechts af sloeg zonder zijn richtingaanwijzer aan te zetten en/of anderzijds zijn richting aan te geven,
verdachte vervolgens in strijd met artikel 62 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 geen gevolg heeft gegeven aan de voormelde verkeerstekens, namelijk geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een op die rotonde rijdende fiets, en/of op die rotonde/kruising voorrang moest worden verleend aan het rechtdoor gaande verkeer,
waarna verdachte is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met [het slachtoffer] .

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd, onder verwijzing naar zijn schriftelijk requisitoir, dat bewezen kan worden dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, in die zin dat sprake is van zeer onvoorzichtig rijgedrag.
3.2
Het standpunt van de verdachte
De raadsman heeft naar voren gebracht, onder verwijzing naar zijn pleitnotities, dat geen sprake is geweest van roekeloos rijgedrag en dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Voor het overige wordt de mate van aanmerkelijke dan wel ernstige schuld niet door de verdediging betwist.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Wat is er gebeurd?De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 28 maart 2017 heeft op de rotonde van de Postjesweg ter hoogte van de Derkinderenstraat te Amsterdam een ongeval plaatsgevonden, waarbij een personenauto en een fietser waren betrokken.
Verdachte was de (beginnend) bestuurder van de personenauto. Hij kwam van de parallelweg van de Postjesweg, komende uit de richting van het August Allebéplein en gaande in de richting van de ringweg A10. Hij reed vanaf deze parallelweg via de weghelft bedoeld voor het verkeer in tegengestelde richting de rotonde op. [2] Hij heeft de rotonde vervolgens bij de eerste afrit, aan de oostzijde van de rotonde verlaten zonder zijn richtingaanwijzer aan te zetten. [3] Het verkeer dat de rotonde naderde en de rotonde verliet, werd door middel van op het wegdek aangebrachte haaientanden erop gewezen dat al het verkeer dat op de rotonde reed, voorrang had. [4]
Het slachtoffer [het slachtoffer] was de bestuurster van de fiets. Zij reed op het moment van de aanrijding aan de oostzijde van de rotonde, op het fietspad dat deel uitmaakte van de rotonde. Zij had voorrang op het fietspad.
De verdachte heeft het slachtoffer bij het verlaten van de rotonde niet gezien, waardoor hij haar geen voorrang heeft verleend en tegen haar is aangereden. [5] Het slachtoffer is door dit ongeval op de rijbaan van de Postjesweg gevallen en heeft ernstig schedel- en hersenletsel met breuken in het schedelbot opgelopen. Vanwege bloeduitstortingen rond de hersenen en een ernstige kneuzing van het brein is zij met spoed geopereerd, waarbij een deel van de schedel werd verwijderd en een drain moest worden ingebracht in de hersenholtes. [6]
De rechtbank heeft ter zitting van 6 november 2018 de beelden van de dashcam van de getuige [getuige 1] bekeken, zoals omschreven in het dossier. [7] De getuige was de bestuurder van de zwarte personenauto die stond te wachten voor de fietsers en auto’s op de rotonde. Hij zag de auto van verdachte vanaf de linkerkant, vanaf de parallelwegweg, met hoge snelheid aan komen rijden. De auto ging, zonder te stoppen, voor de auto van de getuige de rotonde op. De auto van getuige werd daarbij bijna geraakt. De getuige zag een fiets over de rotonde fietsen. De fiets lag daarna op de grond en de auto reed door. [8]
De getuige [getuige 2] reed achter de zwarte auto van getuige [getuige 1] . Zij heeft gezien dat verdachte met zijn auto de fietser heeft aangereden. Ze heeft ook gezien dat de auto van verdachte geen knipperverlichting aan had. De getuige heeft gezien dat de vrouw op de fiets hard op haar hoofd viel. De fietser kwam uit dezelfde richting als de getuige. [9]
Zoals blijkt uit het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse (VOA) was er ten tijde van het verkeersongeval geen sprake van omstandigheden die het zicht van verdachte belemmerden. Het was daarentegen wel druk op rotonde. Dit blijkt uit de beschrijving die de politie heeft gegeven van wat te zien is op de dashcambeelden. Terwijl getuige [getuige 1] voor de haaientanden op het wegdek stond te wachten voor de rotonde reden er in een tijdsbestek van 8 seconden 5 personenauto’s, 1 motorfiets, 1 bromfiets, 1snorfiets en 4 fietsers voorbij. [10] De rechtbank heeft op de beelden van de dashcam ter zitting zelf ook waargenomen dat het druk was op de rotonde. De rechtbank heeft ook gezien dat verdachte harder reed dan dat gelet op deze drukke verkeersituatie verantwoord was. [11]
De verdachte heeft ter zitting verklaard, na het afspelen van de dashcambeelden, dat het verkeersongeval door zijn schuld heeft plaatsgevonden. Hij was bekend met de situatie ter plaatse en hij heeft vaker via de parallelweg over de rotonde van de Postjesweg met de Derkinderenstraat gereden. Het was op de bewuste dag en tijdstip spitsuur en zoals altijd druk op de weg naar de rotonde. Als je, aldus verdachte, vanaf de uitrit van de parallelweg blijft wachten op de rij auto’s naar de rotonde toe, voordat er plek is om in te voegen, dan duurt het lang voordat je er tussen komt en de rotonde op kan rijden. Verdachte heeft daarom niet gewacht en is via de rijstrook voor het verkeer dat van de rotonde afkomt, de rotonde opgereden en daarbij voorlangs de daar stilstaande auto van getuige [getuige 1] gegaan. Als hij voorzichtiger had gereden dan was dit verkeersongeval niet gebeurd, aldus verdachte. Verdachte had geen voorrang. Hij is de rotonde opgereden en is bij de eerste afrit op de rotonde naar rechts afgeslagen. Verdachte heeft de fietser niet gezien. [12]
3.3.2.
Welk juridisch verwijt treft verdachte?
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: artikel 6 WVW), zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van meerdere verkeersovertredingen. Verdachte is via de weghelft voor het verkeer in tegengestelde richting de rotonde opgereden, hij reed daarbij harder dan dat gelet op de drukke verkeerssituatie verantwoord was, hij is vervolgens zonder richtingaanwijzer aan te zetten naar rechts afgeslagen en heeft bij het rechts afslaan niet goed gekeken en geen voorrang verleend aan de fietser [het slachtoffer] .
Verdachte had niet het geduld dat in het algemeen, maar zeker in de drukke ochtendspits van Amsterdam van weggebruikers mag worden verwacht. Met zijn rijgedrag heeft verdachte een onaanvaardbaar risico genomen voor zichzelf en andere weggebruikers, met alle gevolgen van dien. Dat blijkt ook al uit zijn gedrag voorafgaand aan het ongeval: verdachte had vanaf de uitrit van de parallelweg geen voorrang op het verkeer dat de rotonde op- en afreed en ook niet op het verkeer dat op de rotonde reed. Toch kiest hij ervoor via de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer de rotonde op de rijden, waarbij de bestuurder van de zwarte auto direct weer moet afremmen omdat de verdachte links voor hem de rotonde kwam. Vervolgens rijdt hij zonder goed te kijken en zonder richting aan te geven de rotonde af, waarbij hij het slachtoffer aanrijdt.
De vader van het slachtoffer heeft de omvang van het zwaar lichamelijk letsel dat het slachtoffer als gevolg van het verkeersgedrag van verdachte heeft opgelopen, als volgt verwoord: “Mijn dochter [het slachtoffer] is op 28 maart 2017 door een fataal ongeluk zielloos geworden, geestelijk overleden. De klap op haar hoofd verbrijzelde niet alleen haar schedel, maar ook haar brein.” [13]
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat sprake is van zeer onvoorzichtig rijgedrag in de zin van artikel 6 WVW 1994 waarbij zeer ernstig zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer [het slachtoffer] . De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet van dien aard is dat deze de kwalificatie van roekeloos rijgedrag kan rechtvaardigen. Roekeloosheid heeft juridisch namelijk een andere betekenis dan in het normale spraakgebruik. Aan roekeloosheid in juridische zin worden hele hoge eisen gesteld, waaraan in deze zaak niet is voldaan.
De rechtbank concludeert op grond van al het voorgaande dat verdachte een ernstige mate van schuld heeft aan het ongeval.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
op 28 maart 2017 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Postjesweg en ter hoogte van de rotonde, gelegen in de kruising van wegen de Postjesweg met de Derkinderenstraat, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig, heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [het slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig en blijvend hersenletsel, werd toegebracht,
bestaande het gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de parallelweg van de Postjesweg, komende van de richting August Allebéplein en gaande in de richting van de ringweg A10,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
- terwijl het druk op de weg was en spitsuur betrof,
- terwijl verdachte ter plaatse bekend was,
- terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd en
verdachte de rotonde naderde via een weghelft bedoeld voor het verkeer van tegengestelde richting,
verdachte bij het naderen van die rotonde zijn snelheid in onvoldoende mate heeft aangepast aan de verkeerssituatie en het overige verkeer en vervolgens die rotonde zonder te stoppen met een te hoge snelheid voor de situatie ter plaatse, is op- en overgereden, en zich er niet van heeft vergewist dat voornoemde rotonde vrij was van verkeer en
terwijl op voormelde rotonde, op het wegdek van die weg, de Derkinderenstraat en de Postjesweg, haaientanden waren aangebracht, als vermeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en
verdachte de rotonde wilde verlaten en bij de kruising met de Postjesweg, rechts af sloeg zonder zijn richtingaanwijzer aan te zetten,
verdachte vervolgens geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een op die rotonde rijdende fiets, terwijl op die rotonde/kruising voorrang moest worden verleend aan het rechtdoor gaande verkeer,
waarna verdachte in aanrijding is gekomen met een bestuurder van een fiets en zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [het slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie laten meewegen dat het verkeersgedrag van verdachte is aan te merken als ronduit gevaarlijk en asociaal. Gedrag waarvan je kan zeggen dat de kans dat het fout gaat een stuk groter is dan dat het goed gaat. In deze zaak is sprake van een forse ‘zeer onvoorzichtigheid’. Het leven dat het slachtoffer tot 28 maart 2017 heeft geleid, is haar op die dag ontnomen. De door haar vader ter zitting voorgelezen verklaring en getoonde foto’s maken dat invoelbaar en voorstelbaar. Het slachtoffer, [het slachtoffer] , is zielloos geworden, geestelijk overleden.
Bij het bepalen van de hoogte van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de strafverhogende omstandigheid “geen voorrang verlenen” als bedoeld in artikel 175 lid 3 WVW 1994. Dit dient gezien de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) tot een extra strafverzwaring te leiden. Uitgaande van zwaar lichamelijk letsel is het uitgangspunt dan een gevangenisstraf van 7 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. Uitgaande van dodelijk letsel is het uitgangspunt dan een gevangenisstraf van 24 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
Dit alles afwegende heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor het primair bewezen geachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft hij de rechtbank verzocht verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen te ontzeggen voor de duur van 4 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte de ernstige gevolgen van het ongeval ten diepste betreurt en nooit heeft gewild. Verdachte is niet iemand die zijn emoties kan tonen en hij had beter zijn best moeten doen om door middel van een brief of een e-mail contact met de familie te zoeken. Verdachte heeft zo goed en zo kwaad als het kan zijn volledige medewerking verleend aan het onderzoek en is bereid, als de familie van het slachtoffer daar op enig moment de behoefte aan heeft, het persoonlijk gesprek aan te gaan.
In zijn pleitnotities heeft de raadsman de rechtbank gewezen op zes (recente) uitspraken van de rechtbank en het hof Amsterdam, alwaar het gaat om volgens de raadsman vergelijkbare gevallen voor wat betreft de schuldvraag en de ingrijpende consequenties voor het slachtoffer. De bandbreedte lijkt een taakstraf tussen de 100 en 200 uren te zijn, nu het in deze zaak in de kern om één verkeersfout gaat. De raadsman heeft de rechtbank verzocht aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het LOVS voor aanmerkelijke en ernstige schuld met zwaar lichamelijk letsel en bij door hem aangehaalde rechtspraak.
7.3.
Het slachtoffer en de slachtofferverklaring
De vader van de 31-jarige [het slachtoffer] heeft ter zitting een slachtofferverklaring voorgelezen en de gevolgen van het ongeval voor [het slachtoffer] , haar familie en haar vriend beschreven. Ook heeft hij foto’s van haar laten zien. De vader van [het slachtoffer] heeft verklaard dat [het slachtoffer] door het ongeval van een menswaardig leven is beroofd. Zij kan niet meer nadenken en is 24 uur per dag hulpbehoevend, tot in het extreme. Hoewel [het slachtoffer] door de enorme inzet van haar familie en partner er lichamelijk op vooruit is gegaan, heeft zij tot op de dag van vandaag geen besef van het hier en nu. De familie van [het slachtoffer] hoopt dat de verdachte zich zal realiseren welk leed hij door het ongeval heeft veroorzaakt. Verdachte is in eerste instantie na het ongeval doorgereden, heeft het ongeval niet bij zijn verzekering gemeld en heeft nooit contact gezocht met [het slachtoffer] of haar familie. De verdachte kon gewoon verder met zijn leven, en wilde dat ook, aldus zijn politieverklaring, terwijl het leven en de toekomst van [het slachtoffer] en dat van haar ouders, zus en vriend zijn verwoest.
De familie van [het slachtoffer] heeft zich ook uitgesproken over de door de rechtbank op te leggen strafmaat. De maatschappij moet worden beveiligd tegen het verkeersgedrag van personen als verdachte. Door de wijze waarop hij in het leven staat is de kans op herhaling groot. Verdachte zal niet onder de indruk zijn van een relatief korte gevangenisstraf en ontzegging van de bevoegd motorrijtuigen te besturen en dat is ook voor de familie van [het slachtoffer] onacceptabel.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft door zeer onvoorzichtig te rijden een aanrijding veroorzaakt met [het slachtoffer] . Zij is door de aanrijding zeer ernstig gewond geraakt.
De vader van de 31-jarige [het slachtoffer] heeft ter zitting een slachtofferverklaring voorgelezen. Daaruit komt op een invoelbare wijze naar voren tot welk onomkeerbaar leed het verkeersgedrag van verdachte heeft geleid en hoe het verkeersongeval het leven van [het slachtoffer] , haar familie en haar vriend totaal heeft ontwricht.
Als verdachte zich in het verkeer had gedragen zoals van hem verwacht mocht worden, had het ongeval niet plaatsgevonden en was al dit leed er niet geweest. Verdachte heeft ernstige schuld aan het ongeval.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf allereerst gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het LOVS. Deze oriëntatiepunten zijn ontwikkeld zodat landelijk voor dezelfde strafbare feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd.
Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van ernstige schuld en waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is het oriëntatiepunt een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar. Als er sprake is van ernstige schuld en dodelijk letsel, dan is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren. Onder zwaar lichamelijk letsel vallen bijvoorbeeld botbreuken. In deze zaak is sprake van zeer ernstig hersenletsel. Zoals de vader van [het slachtoffer] het ter zitting heeft verwoord, is [het slachtoffer] er geestelijk niet meer. De rechtbank vindt het daarom passender om als uitgangspunt een straf te hanteren die dichter in de buurt komt van het oriëntatiepunt bij dodelijk letsel dan van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank heeft gekeken of er strafverhogende of strafverlagende omstandigheden zijn.
Strafverlagende omstandigheden zijn er niet. Er zijn wel strafverhogende omstandigheden.
De wetgever heeft in artikel 175 lid 3 WVW een aantal omstandigheden opgesomd die volgens de wetgever strafverhogend zijn en waarvoor een hogere straf kan worden opgelegd. Eén van die omstandigheden is ‘geen voorrang verlenen’. Ook in de oriëntatiepunten van het LOVS wordt deze omstandigheid genoemd als strafverhogende omstandigheid. Verdachte heeft het verkeersongeval veroorzaakt door geen voorrang te verlenen aan [het slachtoffer] . Het is onduidelijk gebleven of hij niet heeft gekeken of wel heeft gekeken en haar niet heeft gezien. De rechtbank zal deze omstandigheid meenemen als strafverhogende omstandigheid. Anders dan de officier van justitie, vindt de rechtbank de omstandigheid dat verdachte niet goed heeft gekeken en daardoor geen voorrang heeft verleend echter voor wat de ernst van de gedraging betreft, niet gelijk te stellen met het onder invloed van een zeer grote hoeveelheid alcohol rijden. De rechtbank sluit daarom niet aan bij de straffen die in de oriëntatiepunten van het LOVS worden genoemd voor het rijden met meer dan 570 µg/l alcohol. Zoals gezegd, zal de rechtbank de straf echter wel verhogen.
Een andere strafverhogende omstandigheid waar de rechtbank rekening mee houdt bij de strafoplegging is de omstandigheid dat verdachte zich op 26 april 2016 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW: gevaarlijk rijgedrag. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsrijbewijzen heeft verdachte daarvoor de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd. Deze maatregel, een cursus, is bedoeld voor bestuurders die zich onverantwoord hebben gedragen in het verkeer. Het doel van de cursus is dat de bestuurders zich vervolgens verantwoord gaan gedragen in het verkeer. Verdachte heeft deze cursus gevolgd vóór de aanrijding met [het slachtoffer] . In het verhoor van verdachte bij de politie op 23 juni 2017 in verband met de aanrijding met [het slachtoffer] verklaart verdachte over de cursus dat hij die cursus heeft moeten volgen voor “gewoon een beetje roekeloos rijden”, dat hij niets leert van dat soort dingen en het onzin en zonde van zijn tijd vindt. De rechtbank vindt deze uitlatingen van verdachte ronduit schokkend.
Verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat zijn rijstijl is te verklaren door zijn persoonlijkheid. Hij is altijd ongeduldig en wil altijd alles snel doen. Inmiddels is verdachte in het kader van een andere strafzaak aangemeld voor een behandeling bij de Waag waarbij aan dit gedrag zal worden gewerkt. Verdachte heeft op zitting verklaard daar nu zelf ook de noodzaak van in te zien. De rechtbank hoopt dat verdachte ook na ommekomst van de op te leggen straf deze behandeling zal voortzetten. De rechtbank hoopt dat deze behandeling resultaat zal hebben. Met de officier van justitie acht de rechtbank het op dit moment echter noodzakelijk om andere verkeersdeelnemers tegen het rijgedrag van verdachte te beschermen en verdachte dus voor lange tijd zijn rijbewijs te ontnemen.
Gelet op genoemde oriëntatiepunten van het LOVS en de twee strafverhogende omstandigheden acht de rechtbank naast een lange ontzegging van de rijbevoegdheid een gevangenisstraf passend. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in de straffen die zijn opgelegd in de uitspraken waarnaar de raadsman in zijn pleitnotities heeft verwezen, geen aanleiding om de zaak af te doen met een taakstraf, zoals de raadsman heeft verzocht.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 12 maanden onvoorwaardelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, nu de officier van justitie de noodzaak daarvan niet heeft onderbouwd en de rechtbank die noodzaak ook niet ziet. Daarnaast legt de rechtbank op een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De rechtbank vindt de voorwaardelijke rij ontzegging belangrijk.
De rechtbank zal aan de voorwaardelijke ontzegging van 1 jaar een proeftijd verbinden van 3 jaren. Mocht verdachte zich voor het einde van die proeftijd wederom aan een strafbaar feit schuldig maken, dan kan ook dit jaar ontzegging ten uitvoer worden gelegd. De rechtbank vindt het belangrijk dat als verdachte na 3 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid weer gaat rijden, dat hem dan nog een voorwaardelijke ontzegging boven het hoofd hangt. Deze voorwaardelijke ontzegging kan eraan bijdragen dat verdachte zich in de toekomst wél verantwoord op de weg gedraagt.

8.8. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 maanden.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
4 jaren.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 1 jaar, van deze ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
3 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter,
mrs. C.C.M. Oude Hengel en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2018

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf van 3 juli 2017 (p. 1).
3.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse van 22 mei 2017 (p. 39 en 41).
4.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse van 22 mei 2017 (p. 13).
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 november 2018.
6.Een geschrift, te weten een ongedateerde geneeskundige verklaring van [persoon] , werkzaam als intensivist bij het VUmc (p. 72-73).
7.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse van 22 mei 2017 (p. 33-38).
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 1 april 2017 (p. 89-90).
9.Processen-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 4 en 18 april 2017 (p. 92-95).
10.Proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2017 (p. 82).
11.De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 6 november 2018.
12.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 november 2018.
13.Een geschrift, te weten een schriftelijke slachtofferverklaring.