ECLI:NL:RBAMS:2018:8286

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
7258128 KK EXPL 18-938
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurder mag in woning blijven ondanks beschuldigingen van onderhuur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder en zijn verhuurder. De verhuurder, aangeduid als [eiser], had de huurder, aangeduid als [gedaagde], aangeklaagd met de vordering om het gehuurde ontruimen. De verhuurder stelde dat de huurder het gehuurde onderverhuurde aan derden en dat hij geen hoofdverblijf meer in de woning had. De huurder betwistte deze beschuldigingen en verklaarde dat zijn vriendin, [naam 3], per 1 augustus 2018 bij hem was ingetrokken. De huurder voerde aan dat hij geen onderhuur had en dat hij niet op de hoogte was van klachten van buren over overlast.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De verhuurder had twijfels over het hoofdverblijf van de huurder, vooral omdat er sinds de inschrijving van [naam 3] op het adres van het gehuurde vermoedens van onderhuur waren ontstaan. De kantonrechter oordeelde echter dat de twijfels van de verhuurder onvoldoende waren om de gevraagde voorziening toe te wijzen. De rapportage die de verhuurder als bewijs had overgelegd, concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor woonfraude en dat nader onderzoek nodig was.

De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die zou leiden tot ontbinding in een bodemprocedure. De vordering van de verhuurder werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende bewijs bij beschuldigingen van onderhuur en de bescherming van huurders tegen onterechte vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7258128 KK EXPL 18-938
vonnis van: 9 november 2018

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. Th.C. Visser
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. H.A. From

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 10 oktober 2018, heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 26 oktober 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, bijgestaan door V.F.M. Cantalamessa, tolk in de Italiaanse taal, vergezeld door de gemachtigde. [eiser] en [gedaagde] hebben op voorhand stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
Op 20 februari 2015 hebben partijen een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning staande en gelegen aan de [adres] (hierna het gehuurde), tegen een huurprijs van € 1.200,00 per maand. In de huurovereenkomst is geen onderhuurverbod opgenomen.
1.2.
De huurcommissie heeft de huurprijs op 18 augustus 2015 aangepast naar
€ 607,60 per maand.
1.3.
Op 17 juli 2015 hebben [naam 1] en [naam 2] , de onderburen van [gedaagde] , een brief geschreven aan [eiser] met betrekking tot overlast die zij van [gedaagde] ervaren.
1.4.
Per 1 augustus 2018 heeft [naam 3] zich ingeschreven op het adres van het gehuurde.
1.5.
Op 1 oktober 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] , [gedaagde] aangeschreven dat de huurovereenkomst wordt opgezegd tegen 31 januari 2019 in verband met het feit dat [gedaagde] het gehuurde zou onderverhuren aan derde en vanwege overlast.
1.6.
Op 24 oktober 2018 heeft PSG recherche een rapport opgemaakt met betrekking tot het adres van het gehuurde. Als doelstelling is vermeld:
“Het doel van het administratieve basisonderzoek wordt als volgt omschreven:- Vaststellen of betrokkene daadwerkelijk het huuradres niet meer als hoofdverblijf heeft- Onderzoeken of het huuradres door derde wordt bewoond”Als conclusie wordt vermeld:
“Door het ontbreken van cruciale informatie over betrokkene is er niet met zekerheid een uitspraak te doen over het al dan niet plaatsvinden van woonfraude. Wel zijn er dusdanige aanwijzingen gevonden dat nader onderzoek geadviseerd wordt”. Als aanbeveling is onder meer vermeld:
“Opvragen Brp mevrouw [naam 3]
1.7.
[gedaagde] heeft de huuropzegging niet aanvaard.

Vordering

2. [eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden om het gehuurde te ontruimen. [eiser] stelt hiertoe kort gezegd dat [gedaagde] de woning onderverhuurd aan derden en hij geen hoofdverblijf meer in het gehuurde heeft. Voorts heeft [eiser] ook klachten van buren gekregen met betrekking tot overlast.

Verweer

3. [gedaagde] voert verweer. Hij betwist geen hoofdverblijf in het gehuurde te hebben. Ook betwist hij de woning aan derde onder te verhuren. Per 1 augustus 2018 is zijn vriendin [naam 3] bij hem ingetrokken. Nadat er klachten in 2015 aan hem kenbaar zijn gemaakt, heeft hij direct maatregelen genomen en sindsdien heeft hij niets meer vernomen over klachten. Dat er recent nieuwe klachten door zijn buren zijn geuit of dat hij overlast zou veroorzaken is hem niet bekend.

Beoordeling

4. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5. [eiser] heeft gesteld twijfels te hebben of [gedaagde] wel in het gehuurde woont. Ter zitting heeft hij gesteld dat dit vermoeden van onderhuur met name is ontstaan omdat er sinds 1 augustus 2018 ene mevrouw [naam 3] op het adres van het gehuurde is ingeschreven.
6. Voornoemde twijfels van [eiser] zijn onvoldoende om de gevraagde voorziening toe te wijzen. Immers [gedaagde] heeft ter zitting onbetwist verklaard dat [naam 3] zijn vriendin is, die per 1 augustus 2018 bij hem is ingetrokken. Daarbij heeft de rapportage die [eiser] als bewijs van de gestelde onderhuur heeft overgelegd, als conclusie dat thans onvoldoende duidelijk is om van woonfraude te kunnen spreken en dat daar nader onderzoek naar verricht zou moeten worden.. Dat rapport geeft dan ook geen houvast om te concluderen dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst omdat het gehuurde onderverhuurt.
7. Ook met betrekking tot de gestelde overlast heeft [eiser] niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat op die grond in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal worden overgegaan. De klachten waarop hij zijn stellingen baseert dateren van ruim drie jaar geleden.
8. Al met al heeft [eiser] , niet althans onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een tekortkoming die in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zou leiden om thans in kort geding al hierop vooruitlopend ontruiming van het gehuurde toe te staan. De gevorderde voorziening zal daarom worden geweigerd
9. [eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 50,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.