ECLI:NL:RBAMS:2018:8337

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
C/13/654717 /HA RK 18/311
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een insolventierechter wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. K.M. van Hassel, een insolventierechter. Het verzoek tot wraking werd ingediend door een besloten vennootschap, die stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door haar opmerkingen en de gang van zaken tijdens de zittingen. De verzoekster voerde aan dat de rechter bepaalde producties niet had geaccepteerd, dat er sprake was van schending van hoor en wederhoor, en dat de rechter had vooruitgelopen op de beslissing. De rechtbank oordeelde dat rechterlijke beslissingen op zichzelf geen grond voor wraking opleveren en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat de beperkte spreektijd voor partijen geen schending van hoor en wederhoor betekende en dat de opmerkingen van de rechter niet getuigen van partijdigheid. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd benadrukt dat de rechter op de zitting de orde moest bewaken en de tijd in de gaten moest houden. De beslissing werd genomen in het kader van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid van wraking regelt. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 25 september 2017 gedane en onder rekestnummer
C/13/654717 /HA RK 18/311 ingeschreven verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: [verzoekster] , bestuurder,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. K.M. van Hassel, insolventierechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 25 september 2018;
  • “de aanvullingen en verbeteringen op brief 25 september 2018” ingediend bij brief van verzoekster van 26 september 2018;
  • het proces-verbaal van de zitting van 18 september 2018 en het proces-verbaal van de zitting van 25 september 2018 met daaraan gehecht de pleitnota van mr. M.G. Hop en de notities van mr. J.M. van Hattum;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 8 oktober 2018;
  • de schriftelijke reactie van verzoekster met bijlagen ontvangen per e-mail op 8 en 9 oktober 2018, waaronder een brief gericht aan de leden van de wrakingskamer van 8 oktober 2018.
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2018 waar de rechtbank namens verzoekster [verzoekster] en de rechter heeft gehoord. De rechter was vergezeld door haar teamvoorzitter, mr. I.M. Bilderbeek. Partijen hebben desgevraagd meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen openbare behandeling.

2.De feiten

2.1
Op de zitting van 18 september 2018 is door de rechter het tegen verzoekster gerichte faillissementsverzoek behandeld met zaaknummer C/13/652895 / FT RK 18/1490. Het faillissementsverzoek is ingediend door twee advocatenkantoren, hierna te noemen: verzoekers, ter zitting van 18 september 2018 vertegenwoordigd door mrs. J.M. van Hattum en J.B. Maliepaard. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 18 september 2018 heeft verzoekster na aanvang van de behandeling een verweerschrift van 48 pagina’s met bijlagen overgelegd. De rechter heeft de zitting geschorst om verzoekers de gelegenheid te geven het verweerschrift te bestuderen. Nadat verzoekster en verzoekers hun standpunt ten aanzien van het verweerschrift hadden gegeven, heeft de rechter verklaard dat zij nog niet de gelegenheid had gehad om het verweerschrift zelf te bekijken. Zij heeft de behandeling daartoe één week aangehouden tot dinsdag 25 september 2018. De rechter heeft voorts verzoekster in de gelegenheid gesteld haar standpunt dat een geslaagd beroep op verrekening kan worden gedaan en dat in dat verband ook concrete stappen worden gezet, nader te onderbouwen door de (concepten van) de processtukken tijdig voor de zitting van 25 september 2018 aan (de griffie van het team insolventies van) de rechtbank te doen toekomen, met kopie aan verzoekers.
2.2
Voorafgaand aan de tweede behandeling van het rekest op 25 september 2018, op de avond van 24 september 2018 heeft verzoekster verschillende e-mails met bijlagen ge-e-maild aan de griffier van de rechter. Voorafgaand aan de zitting op 25 september 2018 om circa 05:00 uur heeft verzoekster opnieuw e-mails aan de griffier van de rechter verzonden en om ongeveer 09.15 uur een laatste e-mail. De behandeling van de zitting ving aan om 09:30 uur.
2.3
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 25 september 2018 waarbij behalve mr. J.M. van Hattum ook mr. M.G. Hop was verschenen, heeft de rechter na aanvang van de behandeling meegedeeld: …
“De rechtbank heeft inmiddels kennis genomen van het vorige week ter zitting ingediende verweerschrift met bijlagen van gerekestreerde. Gerekestreerde is vorige week in de gelegenheid gesteld stukken in te dienen om zijn verrekeningsverweer nader te onderbouwen. Gisteren zijn door gerekestreerde met verschillende e-mails stukken in het geding gebracht. Geconstateerd wordt dat deze e-mails niet aan verzoekers zijn gestuurd. Ik vraag de bode hiervan een kopie te maken. Intussen zal ik ten behoeve van verzoekers inzichtelijk maken welke stukken bij de e-mails van gerekestreerde – die de griffier gisteravond om 17.22 uur, 17.29 uur, 17.36 uur, 17.46 uur, 17.48 uur, 17.53 uur, 17.56 uur en 18.00 uur heeft ontvangen – zijn gevoegd. Deze stukken worden bij het dossier gevoegd. [verzoekster] vertelt mij ook dat hij vanochtend vroeg om circa 05.00 uur) nog e-mails met stukken (waaronder de inmiddels aan mr. Hop betekende dagvaarding) aan de griffier heeft gestuurd. Van die e-mails heeft de rechtbank voorafgaand aan deze zitting geen kennis meer kunnen nemen. Deze e-mails worden dus niet aan het dossier toegevoegd. Ik hoor [verzoekster] daartegen bezwaar maken, maar ik meen dat hij die stukken – desnoods in concept – ook gisteren al had kunnen toesturen. Ik heb hem wel horen zeggen dat de dagvaardingen inmiddels zijn uitgebracht, hetgeen door verzoekers wordt beaamd. Benadrukt wordt dat dit een faillissementszitting is waarop in beperkte tijd veel verschillende zaken moeten worden behandeld. Tijdens zo’n zitting is alleen ruimte voor kort onderzoek. Houdt u rekening met een spreektijd van maximaal 5 minuten.”...
2.4
Vervolgens heeft mr. Van Hattum blijkens het proces-verbaal verteld: “dat hij vanochtend ook stukken aan de rechtbank heeft gemaild. Die stukken kent de rechtbank niet.” Nadat partijen hun standpunt hadden toegelicht heeft de rechter bepaald dat zij op 26 september 2018 om 11.00 uur uitspraak zou doen.
2.5
Aan het slot van de behandeling heeft de rechter blijkens het proces-verbaal meegedeeld: “
Ik heb genoeg informatie van u gekregen en ga over de zaak nadenken. Ik zal morgen om 11:00 uur uitspraak doen. U kunt morgen na 11:00 uur bellen voor de beslissing. Indien u het niet eens bent met de beslissing kunt u binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Amsterdam. In het geval van [verzoekster] zou dit betekenen dat zij een advocaat in de arm moet nemen.
3.
De gronden van het verzoek
3.1
Verzoekster heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter door haar opmerkingen en gelet op de gang van zaken op de zitting van 25 september 2018 de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
3.2
De rechter heeft meegedeeld dat zij de stukken die in de ochtend van 25 september 2018 waren verzonden niet bij haar beoordeling zou betrekken terwijl zij, naar aanleiding van de opmerking van mr. Van Hattum dat ook hij stukken naar de rechtbank had gezonden op de ochtend voor de zitting, niet heeft gezegd dat zij die stukken evenmin bij haar beoordeling zou betrekken. De griffier van de rechter had bij een telefoongesprek in de middag van 24 september 2018 meegedeeld aan de gemachtigde van verzoekster dat hij ervoor zou zorgdragen dat de per e-mail toegezonden stukken bij de rechter zouden komen.
3.3
Hoewel beide partijen vijf minuten de gelegenheid zouden krijgen om opmerkingen te maken, zijn mr. Van Hattum en mr. Hop meer dan vijf minuten aan het woord geweest. Toen mr. Hop was uitgesproken merkte de rechter op “Het zit u dwars, hè?!”. Uit de wijze waarop zij deze woorden uitspraak blijkt dat zij begrip toonde voor het standpunt van de mr. Hop. Die vijf minuten spreektijd is bovendien geen eerlijke verdeling omdat verzoekers in totaal tien minuten spreektijd kregen en verzoekster maar vijf. Toen de gemachtigde van verzoekster het woord kreeg en hij een opmerking maakte, was de rechter duidelijk geïrriteerd. Zij zei dat er nog maar weinig tijd was.
3.4
De rechter heeft de gemachtigde van verzoekster vervolgens gevraagd of hij alsnog bereid was tot een oplossing te komen en wat hij bereid was te betalen, omdat het voeren van de procedures ook geld zou kosten. De gemachtigde van verzoekster heeft meegedeeld dat de opstelling van de wederpartij bepaald geen opening bood en hij zeker bereid was om iets te betalen, doch dat hij dat in een afzonderlijk gesprek met de wederpartij wilde bespreken. Uit de reactie van de rechter bleek dat dit antwoord niet was wat zij bedoelde. Zij wilde dat de gemachtigde twee bedragen zou noemen. De rechter was kritischer en minder bereid verzoekster toe te staan haar standpunten naar voren te brengen dan tijdens de zitting van 18 september 2018, terwijl verzoekers daartoe wel ruimschoots de gelegenheid kregen.
3.5
De rechter heeft ten onrechte mr. Hop toegestaan op de zitting van 25 september 2018 het rekest toe te lichten, omdat mr. Hop niet op de zitting van 18 september 2018 was verschenen. Ook uit deze beslissing blijkt volgens verzoekster vooringenomenheid van de rechter.
3.6
Die vooringenomenheid blijkt ook uit de beslissing van de rechter om mr. Hop toe te staan een pleitnota te overleggen, zonder dat hij had gemeld dat daarbij ook notities van mr. Van Hattum zaten, terwijl stukken van verzoekster niet in de beoordeling zouden worden betrokken.
3.7
Met de opmerking aan het einde van de zitting dat verzoekster hoger beroep kon instellen tegen de uitspraak, was het voor de wederpartij duidelijk dat de rechter al had besloten het rekest toe te wijzen. Daarmee heeft de rechter de onderhandelingspositie van verzoekster tegenover de verzoekers geschaad.

4.De reactie van de rechter

4.1
De rechter heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van een disbalans bij de mondelinge behandelingen van het tegen verzoekster gerichte faillissements-
verzoek. Zij heeft geen blijk gegeven van enige vooringenomenheid jegens verzoek-ster.
4.2
Van de op de avond van 24 september 2018 van verzoekster ontvangen stukken heeft de rechter voor de zitting nog kennis kunnen nemen. De daarna ontvangen stukken zijn haar niet meer onder ogen gekomen. Deze stukken zijn dan ook terecht buiten beschouwing gelaten, evenals de voorafgaand aan de zitting op 25 september 2018 door verzoekers toegezonden stukken.
4.3
Het is juist dat de wederpartij van verzoekster langer aan het woord is geweest dan de vijf minuten die de rechter aanvankelijk voor ogen stonden. Dat had ook te maken met vragen die de rechter heeft gesteld. Ook de gemachtigde van verzoekster heeft echter langer dan vijf minuten het woord mogen voeren en toen hij te kennen gaf dat hij nog niet klaar was met zijn betoog, heeft de rechter hem nog in de gelegenheid gesteld om zijn verhaal af te maken. Ook verzoekers zijn aangemaand het “kort te houden”.
4.4
Toen mr. Hop het woord voerde, stelde hij voor de spreekaantekeningen over te leggen aan de rechtbank. De rechter heeft daarop gemeld dat zij daar altijd prijs op stelde, ook omdat de griffier dan niet hoeft mee te schrijven. Aan verzoekster is een exemplaar van de spreekaantekeningen verstrekt.
4.5
Tijdens de tweede behandeling verscheen ook mr. Hop als advocaat die te kennen gaf op te treden voor Houblon Advocatuur. Volgens de rechter is er niets mis mee dat zij het hem toestond het woord te voeren.
4.6
In één van de bijlagen van verzoekster had de gemachtigde opgemerkt dat hij bereid was een schikking te beproeven. De rechter heeft hem daarom gevraagd of die bereidheid nog bestond en of dat zou betekenen dat hij bereid was enig bedrag te betalen aan de verzoekers. Toen het antwoord op die laatste vraag ontkennend bleek, heeft de rechter verdere schikkingspogingen achterwege gelaten.
4.7
Doorgaans wordt op een faillissementszitting meteen uitspraak gedaan op het verzoek. In dit geval is de rechter bewust van die gedragslijn afgeweken.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3
De rechter heeft een processuele beslissing genomen door de op 25 september 2018 door verzoekster toegezonden producties als niet tijdig ingediend te beschouwen en daarom niet te accepteren. Het nemen van een dergelijke beslissing levert op zichzelf volgens vaste jurisprudentie geen grond op voor wraking; het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich daartegen. Dat geldt in beginsel ook voor de motivering van die beslissing. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de processuele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
5.4
Het is aan de rechter om op de zitting de orde te bewaken en de tijd in de gaten te houden. Dat aan alle partijen een beperkte spreektijd is gegund, getuigt niet van (de schijn van) vooringenomenheid. Er kan pas worden gesproken van (de schijn van) vooringenomenheid indien niet voldaan is aan het beginsel van hoor en wederhoor. Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake was. Verzoekster heeft in haar verzoek aangevoerd dat zij punt voor punt heeft gereageerd op de opmerkingen van mr. Van Hattum en vervolgens op de opmerkingen van mr. Hop. Door verzoekster is evenmin geconcretiseerd dat dat zij door de beperkte spreektijd bepaalde argumenten niet naar voren heeft kunnen brengen.
5.5
Dat de rechter heeft gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep tegen haar beslissing moet worden opgevat als voorlichting aan procespartijen.
5.6
Ook de overige door de rechter gemaakte opmerkingen geven gelet op de gebezigde bewoordingen geen blijk van de geobjectiveerde schijn van partijdigheid. De schijn van vooringenomenheid die door verzoekster uit die bewoordingen wordt afgeleid is niet objectief gerechtvaardigd.
5.7
Dit betekent dat het verzoek dient te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en W.M.C. van den Berg, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39, vijfde lid Rv geen voorziening open.