ECLI:NL:RBAMS:2018:8374

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
13/665610-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van 68.800 euro in het kader van drugshandel

Op 26 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte had op 22 maart 2016 in Amsterdam een geldbedrag van 68.800 euro voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 24 en 25 september en 12 november 2018, waarbij de officier van justitie, mr. M. al Mansouri, en de raadsman van de verdachte, mr. R. Lonterman, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging omvatte ook het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, maar de rechtbank heeft de verdachte van dit deel van de aanklacht vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van drugs, en dat de opgevangen gesprekken niet voldoende bewijs boden voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan witwassen en hem een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact ervan op de legale economie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665610-15
Datum uitspraak: 26 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 24 september 2018, 25 september 2018 en 12 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. al Mansouri en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R. Lonterman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015
tot en met 13 september 2016 te Amsterdam en/of Rotterdam en/of (elders) in
Nederland en/of buiten Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans
bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn
en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad waarvan hij, verdachte en/of
zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat
zij bestemd was/waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen
- ( meermalen) met elkaar en/of met één of meer andere (criminele) contact(en)
(telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- ( meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen
ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd (o.a. in diverse (weg)restaurants
en/of hotel(s)) en/of
- één of meer perso(o)n(en) éénmaal of meermalen met elkaar in contact
gebracht ten behoeve van de invoer en/of vervoer en/of aflevering van (een)
hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- ten tijde van voornoemde (telefoon)gesprekken en/of ontmoetingen aan/van
elkaar en/of aan/van één of meer andere (criminele) contact(en) al dan niet
in versluierd taalgebruik informatie verstrekt en/of ontvangen over de
hoeveelhe(i)d(en) verdovende middel(en) en/of de prijs hiervan en/of de
verdeling van (een percentage van) de opbrengst van (een) hoeveelhe(i)d(en)
verdovende middelen en/of de beloning voor het verlenen van diensten en/of
het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de invoer van (een)
hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- ten tijde van voornoemde (telefoon)gesprekken en/of ontmoetingen aan/van
elkaar en/of aan/van één of meer andere (criminele) contact(en) al dan niet
in versluierd taalgebruik informatie verstrekt en/of ontvangen over de
planning en/of de periode waarin en/of de tijdstippen waarop de verdovende
middelen vervoerd en/of ingevoerd zullen worden (onder meer 'het
cacaoseizoen' en/of 'januari/februari') en/of
- ten tijde van voornoemde (telefoon)gesprekken en/of ontmoetingen aan/van
elkaar en/of aan/van één of meer andere (criminele) contact(en) al dan niet
in versluierd taalgebruik informatie verstrekt en/of ontvangen over het
vervoer door middel van schepen en/of auto's en/of (cacao)containers en/of
grote zakken cacao en/of het uitladen van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende
middelen en/of
- ten tijde van voornoemde (telefoon)gesprekken en/of ontmoetingen aan/van
elkaar en/of aan/van één of meer andere (criminele) contact(en) al dan niet
in versluierd taalgebruik informatie verstrekt en/of ontvangen over het
regelen van één of meer pers(o)on(en) werkzaam (bij een bedrijf) in de haven
van Amsterdam en/of Rotterdam, welke perso(o)n(en) één of meer containers
weg- en/of apart kan/kunnen zetten (buiten het zicht van de douane) en/of
- ten tijde van voornoemde (telefoon)gesprekken en/of ontmoetingen aan/van
elkaar en/of aan/van één of meer andere (criminele) contact(en) al dan niet
in versluierd taalgebruik informatie verstrekt en/of ontvangen en/of
instructies gegeven en/of ontvangen ten behoeve van het uitladen van (een)
hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen die zich bevind(en) in één of meer
auto's en/of (cacao)containers en/of grote zakken cacao en/of
- één of meer aanbetaling(en) gedaan en/of ontvangen ten behoeve van de invoer
van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen
en/of
hij op of omstreeks 22 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
een voorwerp, te weten EUR 68.800,00, in elk geval enig geldbedrag, heeft
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een
voorwerp, te weten EUR 68.800,00 gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dan
wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft, aan de hand van haar op schrift gestelde requisitoir, daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi aan de hand van zijn pleitnotities vrijspraak bepleit ten aanzien van – kort gezegd – het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de opzettelijke invoer van cocaïne of een ander middel dat genoemd wordt op lijst 1 behorende bij de Opiumwet. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de politie slechts flarden van gesprekken heeft opgevangen die gevoerd werden tijdens ontmoetingen waarbij verdachte aanwezig was. Uit de opgevangen flarden van de gevoerde gesprekken kan niet worden afgeleid dat de gesprekken betrekking hadden op de voorbereiding van de invoer van cocaïne of een ander middel dat genoemd wordt op lijst 1 behorende bij de Opiumwet. Tevens is niet duidelijk of de opgevangen flarden van gesprekken betrekking hebben op feiten uit het verleden of juist zien op de toekomst. Ook is het geldbedrag dat verdachte op 22 maart 2016 voorhanden heeft gehad in deze zaak niet als een voorbereidingshandeling in de zin van artikel 10a Opiumwet te kwalificeren. De raadsman heeft er verder op gewezen dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de invoer van de 100 kilogram cocaïne die op 7 juni 2016 in de haven van Rotterdam is aangetroffen.
Ten aanzien van het cumulatief/alternatief ten laste gelegde witwassen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Partiële vrijspraak
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de zaak acht geslagen op het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 december 2012 in de megazaak Alpamayo. [1] In die zaak heeft het gerechtshof een kader gegeven voor de beoordeling van de bewijswaarde en de bewijskracht van de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, door het Openbaar Ministerie gepresenteerd als versluierd van karakter.
De rechtbank zal het door het gerechtshof gegeven kader uiteenzetten en de onderhavige zaak aan de hand van dat kader beoordelen.
Inleidende overwegingen
Aan verdachte wordt verweten dat hij zich met anderen heeft schuldig gemaakt aan de strafbare voorbereiding of bevordering van de invoer van drugs zoals genoemd in de bij de Opiumwet behorende lijst I of van met betrekking tot die stoffen te verrichten gedragingen, zoals de verkoop, de aflevering of het vervoer daarvan. De bepaling in de Opiumwet waarop dit laatste verwijt is gestoeld, te weten artikel 10a, is naar haar bereik ruim. Zo geldt als voorwaarde voor het bewijs van dat verwijt niet, dat komt vast te staan dat het voorbereide of bevorderde misdrijf al een concrete vorm heeft aangenomen. Daarmee is echter niet gezegd dat dit ruime bereik een relativerende invloed heeft op de strengheid van de toetsing aan de aan de bewijslevering te stellen eisen. Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt veronderstelt dat hij zijn met het oog op de voorbereiding of bevordering verrichte gedragingen opzettelijk heeft verricht, in het bijzonder waar het gaat om het met die gedragingen beoogde resultaat, te weten de voorbereiding of bevordering van de invoer van die cocaïne, of van de verkoop, de aflevering of het vervoer ervan. Dit opzet dient dan ook uit de bewijsmiddelen te blijken.
In het geval waarin een verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en/of door een of meer getuigen over verdachtes gedragingen en zijn intentie belastend is verklaard zal doorgaans een bewezenverklaring, die overigens in aanzienlijke mate steunt op de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, zonder complicaties worden vastgesteld. De bewijslevering wordt echter meer bewerkelijk in het geval waarin een verdachte zwijgt of ontkent en dergelijke verklaringen door getuigen niet zijn afgelegd.
In het laatstbedoelde geval – dat zich in de onderhavige zaak voordoet, immers verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en er zijn geen getuigen die belastend over hem hebben verklaard – komt het vooral aan op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van personen met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Voorts kan een rol spelen dat cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip is aangetroffen.
Van een bijzondere complicatie is sprake wanneer in die telefoongesprekken niet met zoveel woorden ondubbelzinnig is gesproken over achtereenvolgens cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) en de ten aanzien van de invoer of van de verkoop, de aflevering of het vervoer van die stof te ondernemen of ondernomen gedragingen. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen hiervoor is overwogen over telefoongesprekken, eveneens van toepassing is op (flarden van) gesprekken die tijdens ontmoetingen zijn opgevangen of met behulp van een technisch hulpmiddel zijn opgenomen. Om in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als – kort gezegd – betrekking hebbend op harddrugs, is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken en afgeluisterde woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Die te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde gesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de officier van justitie voorgestelde duiding slechts kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere te bezigen bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. De rechtbank dient na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van die gesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens ten aanzien van een of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de een of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat. Voorts kan de rechtbank onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten nadele van verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde gesprekken.
Het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijk substraat van de voor het bewijs te bezigen gesprekken is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen. Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van verdachte.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier ten aanzien van verdachte het volgende vast.
Verdachte is tijdens een observatie op 17 november 2015 in de McDonald’s in Diemen gezien in het bijzijn van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [persoon 1] en [persoon 2] . Delen van het gesprek tijdens de ontmoeting worden opgevangen. Zo wordt gehoord dat [medeverdachte 1] onder meer het volgende zegt: “
Met die vrachtwagens. Gaan we het spul, die zooi, vervoeren. Het cacaoseizoen. (..) In de haven van Amsterdam (..) Op de terminal, het is gewoon laden en lossen van de containers. Ze komen aan en dan gaan ze eraf (..) Het is voor mij werk, de planner is geregeld en de directeur is casi (fonetisch). Ik heb het eerder gedaan. Twintig en dan twintig en dan weer twintig. (..) de planner op de terminal is ook. Op de terminal komt gewoon een container, laden en lossen, overladen via het asfalt. En dan zet ik hem apart.” Ook wordt gehoord dat [persoon 2] “
douane” zegt, waarop [medeverdachte 1] zegt: “
(…) er is geen controle op de container. De douane controleert hier bijna niet (..) Zondag en maandag zijn goede dagen daarvoor. 400 ton en in die balen. Vorige keer moest die kale het alleen doen bij de terminal. Hij scheet in zijn broek maar het was hem toch gelukt. (..).
Tijdens een observatie op 10 december 2015 is verdachte in het bijzijn van [persoon 2] en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) gezien in de FEBO in Amsterdam. Er wordt gehoord dat [medeverdachte 1] iets zegt over “
grote zakken cacao” en “
dat hij zijn sores moet opruimen”. Naar aanleiding van een tapgesprek waarbij [medeverdachte 2] aan [persoon 2] vraagt om de vrienden waar ze gisteren een patatje mee aten snel weer te zien, wordt op 11 december 2015 wederom een ontmoeting in de FEBO in Amsterdam waargenomen. Bij die ontmoeting zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte aanwezig. Het gesprek tijdens deze ontmoeting is heimelijk opgenomen. Vanwege technische redenen zijn slechts delen goed te verstaan. Gehoord wordt dat [medeverdachte 1] zegt: “
bedrijf met code rood, douane erbij, ik heb alles leeggehaald, er zaten 40 zakken/kratten vol” en dat [medeverdachte 2] zegt: “
Venezuela, 500 blokken, zes zeven ton” en even later: “
… dus geeft me alvast een miljoen. Dus zij ja is goed he, pak die miljoen
maar wanneer je het verkopen moet kom je niet eens aan de 3 miljoen. Dus wat hebben we nou gepakt?”, waarop gehoord wordt dat [medeverdachte 1] antwoordt met “
een derde”. Later zegt verdachte “
en dan kunnen we met 1 iemand die mij…niet te verstaan…. haak op laat rijden alles”, waarop [medeverdachte 1] zegt “
hij is mijn baas”.
Op 7 januari 2016 is verdachte wederom in het bijzijn van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezien in restaurant [naam restaurant] in Amsterdam. Delen van het gesprek zijn opgevangen. Tijdens het gesprek is onder andere het volgende gehoord: “
twee ton… hier heb je viereneenhalf (…) balen…dubbel balen (…) 20 kilo per doosje (…) vijftig dozen (…) vuurwapen… kan ie makkelijk, ken je aankomen (…) als je dat voor de eerste keer doet… net als met de cannabis… die is dood… (…) heb ik wel een jaartje voor over”. Gehoord is dat [medeverdachte 2] zegt: “
van mij part doen we augustus (…) deklading… blikken caleluja (fon) is een soort spinazie plantje (…) transport… 150 euro per stuk… meestal 200 euro (…) Ghanese wiet”. Gehoord is dat verdachte zegt: “
Die de coke in… hebben nooit aan boord gezeten van een schip”. Gehoord is dat [medeverdachte 1] zegt: “
Ik ga gewoon zeggen wat ik van die gabber wil… maar hij mag… alles weten… maar denk dat hij het d’r niet uithaalt omdat hij dan…”, waarop [medeverdachte 2] zegt: “
Doe precies zoals jij het wil weetje. En ook precies hoe je het wil doen of je nou een twintig voeter of een veertig voeter wil, je moet het maar zeggen (..) hebben ze per tank aangegeven waar zegel alles ligt, ja alles aangegeven wat spul is en wat geen spul is dus ze komen er meteen recht op af, klaar”.
Op 5 februari 2016 heeft verdachte in het Hotel [naam hotel] een ontmoeting met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [persoon 3] en [persoon 4] . Tijdens het gesprek is onder meer opgevangen dat [medeverdachte 1] zegt: “
Betalen (…) Krijg nog 54 van je. Kijkt me aan van. Dus ik gooi die balen eruit. Zie die container al rood worden”. Vervolgens wordt gehoord dat [medeverdachte 2] zegt: “
Die dozen gaan schommelen” waarop [medeverdachte 1] zegt “
aardappelen zijn zacht”, of woorden van gelijke strekking.
De beoordeling
Van de gevoerde gesprekken tijdens ontmoetingen zijn door de observerende verbalisanten of de gebruikte technische hulpmiddelen slechts flarden opgevangen. Aangenomen wordt dat door de gespreksdeelnemers niet in versluierd taalgebruik werd gesproken. Als naar de opgevangen flarden van de gesprekken wordt gekeken, dan lijken de gesprekken te gaan over het vervoer van verboden waar. Er lijkt een uitwisseling te zijn van algemene informatie en gedachten en de rechtbank heeft de indruk gekregen dat de gespreksdeelnemers elkaar soms aan het aftasten zijn. Ook lijkt er soms gesproken te worden over handelingen die in het verleden zijn verricht.
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat uit de opgevangen flarden van afgeluisterde gesprekken op zichzelf beschouwd niet – ook niet in onderling verband en samenhang bezien – kan worden afgeleid dat deze betrekking hebben gehad op in de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereidingshandelingen, gericht op de opzettelijke invoer of (verdere) verspreiding van dan wel handel in cocaïne of andere drugs zoals genoemd op lijst I bij de Opiumwet. Evenmin is verdachte door een getuige of een andere betrokkene in verband gebracht met aan cocaïne, of andere drugs genoemd op lijst I bij de Opiumwet, te relateren gedragingen. Bij deze stand van zaken is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de strafbare voorbereiding of bevordering van de invoer van cocaïne (of andere middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I) of van met betrekking tot die stof te verrichten gedragingen, zoals de verkoop, de aflevering of het vervoer daarvan. Verdachte zal dan ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 22 maart 2016 te Amsterdam een voorwerp, te weten EUR 68.800,00,
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, nu hij van mening is dat slechts het alternatief ten laste gelegde witwassen bewezen kan worden, verzocht aan verdachte een geldboete op te leggen. Hij heeft er daarbij op gewezen dat [persoon 5] , de persoon die de tas met daarin het geldbedrag door verdachte overhandigd heeft gekregen, een schikking van € 5,000,00 is aangeboden. Voorts heeft hij verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met het verstrijken van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met het feit dat verdachte niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en zijn proceshouding.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen door een geldbedrag van € 68.800,00 voorhanden te hebben en in de IKEA in Amsterdam aan een ander over te dragen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Verdachte heeft hierover niet willen verklaren, maar het kan niet anders dan dat verdachte zich bij dit alles enkel heeft laten drijven door winstbejag, zulks ten koste van de samenleving.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële documentatie van 30 augustus 2018, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Er is geen oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot witwassen. De rechtbank ziet echter, hoewel er niet (direct) kan worden gesproken van een benadelingsbedrag, aanleiding om aan te haken bij het oriëntatiepunt Fraude. Witwassen wordt immers, net als fraudedelicten, ernstiger en strafwaardiger naarmate de bedragen waar het om gaat hoger worden, en de maximale strafbedreiging op witwassen, te weten een gevangenisstraf van zes jaar, is zelfs hoger dan die bij de meeste fraudedelicten.
In het geval van verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van
€ 10.000,00 tot € 70.000,00, zou conform het LOVS-oriëntatiepunt Fraude als uitgangspunt een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden of een taakstraf moeten worden opgelegd. De rechtbank constateert dat verdachte zich, door het witwassen van € 68.800,00, aan de bovenkant van het oriëntatiepunt bevindt.
De rechtbank constateert dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, met ruim twee maanden, nu de zaak niet is afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaren na de aanhouding van verdachte. Immers, verdachte is op 18 september 2016 aangehouden, terwijl dit vonnis op 26 november 2018 wordt gewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid die een dergelijke overschrijding zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank houdt hiermee in strafmatigende zin rekening. De proceshouding van verdachte maakt dat hij geen (persoonlijke) omstandigheden heeft aangevoerd waar de rechtbank in strafmatigende zin rekening mee zou kunnen houden.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde, bestaat er aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank vindt het, gelet op de hoogte van het geldbedrag en het feit dat de overdracht van het geldbedrag plaatsvond in een georganiseerde setting, waarbij verdachte lijkt te zijn aangestuurd door een professionele partij, niet passend om aan verdachte een taakstraf op te leggen. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte geen enkele verklaring heeft willen geven voor zijn gedrag. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 4 maanden recht doen aan het door verdachte gepleegde strafbare feit. Daarbij ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij de bovengrens van het oriëntatiepunt voor Fraude, maar zal voor verdachte in strafmatigende zin rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.

9.Beslag

De officier van justitie heeft ten aanzien van alle op de beslaglijst genoemde goederen de teruggave aan verdachte gevorderd. Ten aanzien van de niet op de beslaglijst genoemde maar wel onder verdachte in beslag genomen auto heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank hierover geen beslissing hoeft te nemen, omdat er tevens conservatoir beslag is gelegd. Subsidiair heeft de officier van justitie de teruggave aan verdachte gevorderd.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
De rechtbank is op grond van artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van oordeel dat zij ten aanzien van alle goederen waar (klassiek) beslag op grond van artikel 94 Sv op is gelegd een beslissing dient te nemen.
De rechtbank zal ten aanzien van alle op de beslaglijst genoemde goederen de teruggave aan verdachte gelasten.
Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming [2] is er beslag ex artikel 94 Sv op de onder verdachte in beslag genomen auto gelegd. Deze auto is abusievelijk niet op de beslaglijst genoemd. De rechtbank zal de teruggave van dit goed aan verdachte gelasten. De rechtbank merkt op dat er tevens conservatoir beslag is gelegd op dit goed, wat aan een feitelijke teruggave in de weg kan staan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op het artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
2. 1.00 1.00 STK Pas
ING
5252162
2. 1.00 6.00 STK Document Kl:wit
5252626
2. 1.00 1.00 STK Pas
ING
5252154
5. 6.00 6.00 STK Sleutel
5252615
5. 6.00 1.00 STK USB-stick (memorykaart) Kl:zwart
SONY
5252036
5. 6.00 1.00 STK USB-stick (memorykaart) Kl:zwart
SANDISK
5252032
5. 6.00 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon Kl:wit
HI
5252118
5. 6.00 1.00 STK Verpakkingsmateriaal
SAMSUNG
5252644
5. 6.00 1.00 STK Computer Kl:ZWART
HP PORTABLE
5252139
5. 6.00 1.00 STK Zaktelefoon Kl:WIT
HTC
5252041
5. 6.00 1.00 STK Zaktelefoon
APPLE IPHONE 3
5252052
1.00 STK Zaktelefoon Kl: ZWART
ALCATELONETOUCH
5280560
1.00 STK Verpakkingsmateriaal KL:ZWART
APPLE
5252607
1.00 STK Navigator Kl: ZWART
GARMIN
5280562
1.00 STK Computer Kl: Zwart
APPLE Ipad
5252128
1.00 STK Zaktelefoon Kl: Zwart
APPLE Iphone 4
5252120
1.00 STK Zaktelefoon KL:Zwart
APPLE Iphone 6
5252125
1.00 STK USB-stick (memorykaart)
APPLE Ipad
5252049 uit tas in keuken
1.00 STK Document
doos
5252632
1.00 STK Zaktelefoon
BLACKBERRY
5252106
1.00 STK Zaktelefoon
BLACKBERRY
5252112
1.00 STK Document
5252634
Gelast de
teruggave aan verdachtevan het volgende niet op de beslaglijst genoemde goed:
Goednummer : PL1300-2015090004-5252190
Voertuig : Personenauto
Merk/type : Volkswagen Golf
Kleur : Grijs
Kenteken : [kenteken]
Chassisnummer : [nummer]
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2018.
[...]

[...]

Voetnoten

2.p. I 27 01-02.