ECLI:NL:RBAMS:2018:8381

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
13/665300-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens hennepteelt en diefstal elektriciteit

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam op 26 november 2018, is de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat plaatsvond tijdens meerdere zittingen op 19 september, 20 september en 12 november 2018. De officier van justitie, mr. M. al Mansouri, had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, maar de rechtbank oordeelde anders.

De tenlastelegging omvatte onder andere het telen van hennepplanten in Amsterdam en Wormerveer, en het illegaal afnemen van elektriciteit van Liander N.V. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering van de officier van justitie niet voldoende was om de verdachte te veroordelen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R. Takens, betoogde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als medepleger van de hennepteelt aan te merken. De rechtbank concludeerde dat de tapgesprekken en observaties niet concreet genoeg waren om de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij vast te stellen.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de hennepteelt of de diefstal van elektriciteit. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, met mr. A.A. Spoel als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665300-16
Datum uitspraak: 26 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
verblijvende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 19 september 2018, 20 september 2018 en 12 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. al Mansouri en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R. Takens naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 oktober 2015 tot
en met 8 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft/hebben gehad in een perceel ( [adres 2] ) 1499
hennepplanten en/of delen daarvan en/of (ongeveer) 1924 gram vermalen hennep,
in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) telkens
daarbij opzettelijk handelden in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 oktober 2015 tot
en met 11 juli 2016 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een perceel ( [adres 3]
) 810 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval één of meer
hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl
verdachte en/of zijn mededader(s) telkens daarbij opzettelijk handelden in de
uitoefening van een beroep of bedrijf;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 oktober 2015 tot
en met 11 juli 2016 te Wormerveer, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie acht de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft, aan de hand van haar op schrift gestelde requisitoir, daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd. Zij heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen, en een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
5.1
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
5.2
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi aan de hand van zijn pleitaantekeningen betoogd dat verdachte van de hem onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het onduidelijk is of de tapgesprekken tussen [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en verdachte betrekking hebben op strafbare feiten, in het bijzonder op hennepteelt. Als al kan worden aangenomen dat zij spraken over hennepteelt, dan kan uit de tapgesprekken niet worden afgeleid dat zij spraken over de hennepkwekerij op het adres [adres 3] in Wormerveer. Uit de tapgesprekken waarin verdachte zegt dat hij naar Wormerveer gaat, richting Wormer is of wegrijdt uit de Wormer, kan niet worden afgeleid dat hij enige bijdrage aan de hennepkwekerij op het adres [adres 3] in Wormerveer heeft geleverd, zodat hij niet als medepleger van de hennepkwekerij kan worden aangemerkt en om die reden van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De raadsman heeft verder ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte de inhoud van het tapgesprek van 11 april 2016 tussen de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en [medeverdachte] niet herkent en dat verdachte zich op het standpunt stelt dat hij niet aan dat gesprek heeft deelgenomen. De conclusie van de officier van justitie dat verdachte de gebruiker is van dat telefoonnummer is op grond van het dossier onvoldoende verifieerbaar, aldus de raadsman.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat uit de observatie van 14 maart 2016 niet blijkt dat verdachte in het pand aan de [adres 3] in Wormerveer is geweest, nu slechts gerelateerd is dat gezien werd dat verdachte in het bijzijn van [medeverdachte] uit de richting van de percelen [adres 3] , [nummer 1] en [nummer 2] kwam lopen.
5.2.2
Het oordeel van de rechtbank
De officier van justitie acht het ten laste gelegde medeplegen van hennepteelt wettig en overtuigend bewezen op grond van verschillende tapgesprekken en observaties. Het meest concrete tapgesprek is het gesprek van 11 april 2016, waarbij medeverdachte [medeverdachte] wordt gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Het is naar het oordeel van de rechtbank zeer aannemelijk dat in dat tapgesprek gesproken wordt over een hennepplantage in Wormerveer, waar de gebruiker van voornoemd telefoonnummer op verschillende dagen handelingen heeft verricht ten behoeve van de hennepkwekerij. Verdachte betwist dat hij op 11 april 2016 als gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] voornoemd gesprek met [medeverdachte] heeft gevoerd.
De rechtbank dient na te gaan of op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte op 11 april 2016 de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
In het door de officier van justitie ter terechtzitting overgelegde proces-verbaal van identificatie van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] gedateerd 30 mei 2016 is – letterlijk weergegeven – het volgende gerelateerd: “Verder blijkt uit opgenomen en afgeluisterde tapgesprekken dat [medeverdachte] op woensdag 13 april 2016 met telefoonnummer [telefoonnummer 1] belt. De gebruiker van dit nummer wordt herkent aan zijn stem alszijnde [verdachte] .
Hieruit blijkt dat dit telefoonnummer in gebruik is bij [verdachte] . Het gebruik blijkt uit omdat er verschillende gesprekken zijn, waar telekens de naam van [verdachte] wordt genoemd of herkent wordt”.
De rechtbank constateert dat het tapgesprek van 13 april 2016, waarin de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] aan zijn stem herkend wordt als verdachte, niet in het dossier is gevoegd. Daarnaast is in het proces-verbaal van identificatie niet nader toegelicht waar de stemherkenning van verdachte op gebaseerd is. Er is gerelateerd dat er verschillende gesprekken zijn die de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] voert waarin de naam van verdachte wordt genoemd of waarbij de gebruiker aan zijn stem herkend wordt als verdachte, maar met betrekking tot het tapgesprek van 11 april 2016 is er niets gerelateerd over een stemherkenning van verdachte in dat gesprek. Ook wordt in dat gesprek zijn naam niet genoemd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de stelling van de politie dat verdachte op 11 april 2016 tijdens het gesprek met [medeverdachte] de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] is geweest, op basis van het dossier niet kan worden geverifieerd, zodat dit gesprek, nu verdachte betwist dat hij aan het gesprek heeft deelgenomen, niet aan verdachte kan worden toegeschreven.
Uit andere tapgesprekken, waarvan verdachte heeft bevestigd dat hij die gesprekken heeft gevoerd, volgt onder meer dat verdachte zegt dat hij naar Wormerveer gaat, richting Wormer is, of wegrijdt uit de Wormer. Tijdens een observatie op 25 maart 2016 is gezien dat verdachte het pand aan de [adres 3] in Wormerveer, waar ook een winkel met Boeddha beelden is gevestigd, binnenging. Op 14 maart 2016 is hij slechts in de buurt van het pand waargenomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde tapgesprekken en observaties te weinig concreet om verdachte als medepleger van de hennepteelt op het adres [adres 3] in Wormerveer aan te merken. Verdachte zal dan ook het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde diefstal van een hoeveelheid elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij niet kan worden vastgesteld. Verdachte zal daarom ook van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2018.