ECLI:NL:RBAMS:2018:8538

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
13-684327-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan veelpleger wegens diefstal van levensmiddelen en cosmetica

Op 16 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van levensmiddelen en cosmetica ter waarde van 189,18 euro, gepleegd op 6 augustus 2018. De verdachte, een 35-jarige man met een lange strafblad, had eerder al twee keer de ISD-maatregel opgelegd gekregen. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. K. Hara, de eis gedaan om de ISD-maatregel voor de duur van één jaar op te leggen, zonder aftrek van voorarrest. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.C. Fransen, steunde deze eis en benadrukte de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voldoet aan de criteria voor de ISD-maatregel, gezien zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft het rapport van de reclassering, opgesteld door S. van Niekerken, in overweging genomen, waarin werd gesteld dat de verdachte een hardnekkige verslaving heeft en dat een stevig kader noodzakelijk is voor zijn behandeling. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van de maatschappij in het geding is en dat de verdachte een hoog recidiverisico heeft.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal en heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van één jaar. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk strafdeel afgewezen, omdat de ISD-maatregel al was opgelegd. De rechtbank heeft aanvullende voorwaarden gesteld aan de behandeling van de verdachte na de ISD-maatregel, waaronder verplichting tot deelname aan een behandelprogramma en verblijf in een instelling voor begeleid wonen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-684327-18 en 13-701377-18 (TUL)
Datum uitspraak: 16 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] ,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Hara, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.C. Fransen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat
hij op of omstreeks 6 augustus 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid levensmiddelen/ cosmetica-artikelen (bestaande (ondermeer) uit een of meer stuks scheersysteem en/of tandpasta en/of deodorant en/of taft gel en/of nivea gel, ter waarde van totaal 189,18 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn ( [filiaal] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 6 augustus 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid cosmetica-artikelen (bestaande (onder meer) uit meer stuks scheersysteem en tandpasta en deodorant en Taft gel en Nivea gel, ter waarde van totaal 189,18 euro), toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn ( [filiaal] ), zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
de eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van één jaar, zonder aftrek van voorarrest. Om die reden heeft de officier van justitie verzocht om de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte zich kan vinden in de eis van de officier van justitie en dat hij hoopt zo snel mogelijk opgenomen te worden in een kliniek voor behandeling.
Ook verzoekt de raadsman de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, zodat de proeftijd met de begeleiding na de ISD-maatregel weer doorloopt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Inforsa reclassering van 1 november 2018, opgemaakt door S. van Niekerken. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De heer [veroordeelde] is een 35-jarige man die bekend staat als veelpleger. Hij heeft al tweemaal de ISD-maatregel opgelegd gekregen. Momenteel voldoet hij wederom aan de ISD-criteria. [veroordeelde] is na de vorige ISD-maatregel enige tijd abstinent gebleven, ondanks dat hij de geïndiceerde klinische behandeling niet heeft afgerond. Na ongeveer een half jaar na het afronden van de ISD-maatregel kreeg hij een terugval in middelengebruik en is weer cocaïne gaan roken. De verslaving van betrokkene is hardnekkig. Het lukt hem niet om te stoppen met drugsgebruik en pogingen om een behandeling te starten zijn op niets uitgelopen. De ernst van de verslaving heeft tot gevolg dat een stevig kader noodzakelijk is om betrokkene te behandelen. Hoewel [veroordeelde] enorm opziet tegen een nieuwe ISD-maatregel, is hij het wel eens met het feit dat hij behandeling nodig heeft.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Zolang [veroordeelde] geen (klinische) behandeling voor zijn drugsverslaving afrondt, blijft de kans op recidive onverminderd aanwezig.
Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Ter terechtzitting is S. van Niekerken als deskundige gehoord. Zij heeft het rapport toegelicht en benadrukt dat een strak kader wenselijk is. De behandeling die verdachte nodig heeft zal zes tot negen maanden duren. Omdat verdachte eerdere ISD-maatregelen opgelegd heeft gekregen, én gemotiveerd is, hoeft hij de gebruikelijke trainingen, die intramuraal worden gegeven, niet meer te volgen. De hoop is dat daarmee de duur van het intramurale traject minimaal is en dat verdachte snel en voor zo lang mogelijk klinisch kan worden opgenomen, gevolgd door ambulant begeleid wonen. Inforsa kan zich vinden in een ISD-maatregel voor de duur van één jaar, maar dat is wel het absolute minimum om verdachte goed te kunnen helpen met een behandeling en begeleid wonen.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 23 oktober 2018 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 6 augustus 2018 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 23 oktober 2018 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Gelet op de eis van de officier van justitie en de verklaring van de deskundige zal de rechtbank de maatregel voor de duur van één jaar opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 23 augustus 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-701377-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 20 maart 2018 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 12 weken niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet echter geen aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten, nu reeds aan verdachte de ISD-maatregel is opgelegd en de rechtbank derhalve geen meerwaarde ziet in de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de bijzondere voorwaarden van het voorwaardelijk strafdeel te wijzigen en aan te vullen zodat verdachte na ommekomst van de ISD maatregel van één jaar optimaal begeleid kan worden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 43a, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sinds de schuldige een hem wegens diefstal opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[veroordeelde], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 1 (een) jaar.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-7013778-18 af.
Wijzigt de in het vonnis van de politierechter van 20 maart 2018 met parketnummer
13-7013778-18 gestelde bijzondere voorwaarde met betrekking tot de behandeling door de Jellinek, in die zin dat:
Veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan behandeling door de Jellinek in verband met zijn cocaïneverslaving, voor zover dit nodig en zinvol wordt geacht door de reclassering.
Stelt als aanvullende voorwaarde:
Veroordeelde moet, zodra daar plaats voor hem is en in aansluiting op de ISD-maatregel, verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en moet zich houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 november 2018.