Op 13 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 7 december 2017 en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 15 november 2017 door het Kantongerecht Keulen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1981, is momenteel gedetineerd en wordt verdacht van strafbare feiten die onder de Duitse wetgeving vallen, specifiek illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Tijdens de openbare zitting op 30 januari 2018 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de Overleveringswet (OLW), waardoor het onderzoek naar dubbele strafbaarheid niet nodig is. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn, maar kon dit niet onderbouwen, wat leidde tot de conclusie dat zijn onschuldverweer niet kan leiden tot weigering van de overlevering.
De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die vereist is volgens artikel 6 van de OLW. De raadsman van de opgeëiste persoon stelde dat hij gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, maar de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet aan de vereisten voldoet om aanspraak te maken op de waarborg. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering aan de Duitse autoriteiten moet plaatsvinden, gezien de omstandigheden van de zaak en de argumenten van de officier van justitie. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.