ECLI:NL:RBAMS:2018:8608

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
5424970 CV EXPL 16-29486
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over rechtsgeldigheid van inkomensafhankelijke huurverhoging na opgave van het inkomen van de huurder door de belastingdienst aan verhuurder

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, ging het om de rechtsgeldigheid van inkomensafhankelijke huurverhogingen die door de woningcorporatie De Key aan de huurder, Stichting Lieven De Key, waren voorgesteld. De huurder betwistte de rechtsgeldigheid van deze verhogingen op basis van verschillende juridische gronden, waaronder de stelling dat de verhogingen in strijd waren met de wet en dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid door de verhuurder. De kantonrechter oordeelde dat de standpunten van de huurder niet konden worden gevolgd. De rechtbank stelde vast dat de huurverhogingen nietig waren op grond van artikel 3:40 lid 1 BW, maar dat de overeenkomsten tot huurverhoging niet vernietigbaar waren op grond van dwaling. De rechtbank concludeerde dat de huurder niet had aangetoond dat de verhuurder onrechtmatig had gehandeld of misbruik had gemaakt van zijn bevoegdheid. De vorderingen van de huurder werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor huurders om goed op de hoogte te zijn van hun rechten en de wettelijke kaders rondom huurverhogingen, vooral in het licht van de recente wijzigingen in de wetgeving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 5424970 CV EXPL 16-29486
vonnis van: 27 november 2018
fno.: 562

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonend te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. L.J. Böhmer
t e g e n

de stichting Stichting Lieven De Key

gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: Lieven De Key
gemachtigde: mr. R.M. Goeman

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De kantonrechter is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
  • dagvaarding van 30 september 2016, met producties;
  • antwoord, met producties;
  • instructievonnis;
  • akte vermeerdering van eis;
  • rolmededeling;
  • repliek tevens houdende akte wijziging van eis, met producties;
  • dupliek, met producties;
  • akte uitlating producties van [eiser] ;
  • dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[eiser] huurt sinds 2005 van De Key een woning aan de [adres] te Amsterdam. De Key is een woningcorporatie. Zij verhuurt in Amsterdam onder meer sociale huurwoningen, dat wil zeggen huurwoningen met een gereguleerde huurprijs. Ook de woning die [eiser] huurt van De Key is een woning met een gereguleerde huurprijs.
1.2.
De Key heeft in de periode 1 juli 2013 tot en met 30 april 2015 ieder jaar op grond van het toen geldende artikel 7:252a lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een zogenoemde inkomensafhankelijke huurverhoging aan [eiser] voorgesteld. Artikel 7:252a lid 3 BW bepaalde dat indien een voorstel tot inkomensafhankelijke huurverhoging werd gedaan, bij zo’n voorstel een door de Inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur) op verzoek van de verhuurder afgegeven verklaring wordt gevoegd (hierna: de inkomensverklaring). Ook in het geval van [eiser] heeft De Key aan de Inspecteur gevraagd inkomensverklaringen te verstrekken op basis waarvan De Key in 2013, 2014 en 2015 de inkomensafhankelijke huurverhogingen aan [eiser] heeft voorgesteld.
1.3.
In een uitspraak van 3 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:253) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist – samengevat – dat
het bij de verstrekking van een inkomensverklaring gaat om een verwerking van persoonsgegevens op grond van artikel 8, aanhef en onder f Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) en dat er geen wettelijke legitimatie is voor de Inspecteur om inkomensgegevens van een huurder van een sociale huurwoning aan de verhuurder te verstrekken. De informatieverstrekking over het inkomen van huurders door de Inspecteur aan verhuurders werd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in strijd bevonden met de Algemene Wet op de Rijksbelastingen omdat een wettelijke grondslag daartoe ontbrak.
1.4.
De procedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en de hiervoor genoemde uitspraak hebben geleid tot een wijziging van artikel 7:252a BW die op 1 april 2016 in werking is getreden. In artikel 7:252a BW is sindsdien de wettelijke verplichting van de Inspecteur vastgelegd om desgevraagd inkomensgegevens van een huurder van een sociale huurwoning aan de verhuurder te verstrekken.
1.5.
De Key heeft daarna, net als in 2013, 2014 en 2015, ook een inkomensafhankelijke huurverhoging aan [eiser] voorgesteld met ingang van 1 juli 2016. [eiser] heeft de Huurcommissie op 29 juni 2016 verzocht dat voorstel tot huurverhoging te beoordelen. De voorzitter van de Huurcommissie heeft bij uitspraak van 31 januari 2017 (verzonden op 13 februari 2017) het bezwaar van [eiser] kennelijk ongegrond bevonden en heeft het voorstel van De Key tot verhoging van de huur van € 411,01 tot € 421,70 met ingang van 1 juli 2016 als redelijk aangemerkt.
1.6.
[eiser] heeft bij brief van 29 juni 2016 aan De Key de vernietiging ingeroepen van de overeenkomsten tot huurverhoging die in de jaren 2013 tot en met 2016 tot stand zijn gekomen. Verder heeft hij De Key gesommeerd tot terugbetaling van hetgeen hij in zijn visie onverschuldigd aan De Key heeft betaald.

Vordering

2. [eiser] vordert, zakelijk weergegeven, na vermeerdering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad:
primaira. voor recht te verklaren dat de door De Key vanaf 1 juli 2013 tot en met 30 april 2015 aan [eiser] gedane inkomensafhankelijke huurverhogingsvoorstellen nietig zijn op grond van artikel 3:40 lid 1 BW;
b. voor recht te verklaren dat de overeenkomsten met De Key tot inkomensafhankelijke verhoging van de huurprijs vernietigbaar zijn op grond van artikel 3:40 lid 2 BW;
c. dan wel voor recht te verklaren dat de overeenkomsten met De Key tot inkomensafhankelijke verhoging van de huurprijs vernietigd zijn op grond van dwaling;
en
d. De Key te veroordelen tot terugbetaling aan [eiser] van het inkomensafhankelijke deel van de door [eiser] betaalde huursommen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiaire. De Key te veroordelen tot terugbetaling aan [eiser] van het inkomensafhankelijke deel van de door [eiser] betaalde huursommen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
f. de per 1 juli 2013 door [eiser] aan De Key verschuldigde huurprijs vast te stellen op het bedrag dat [eiser] verschuldigd zou zijn als over de jaren 2013 tot en met 2015 enkel het basishuurverhogingspercentage was opgelegd;
meer subsidiairg. De Key te veroordelen tot terugbetaling aan [eiser] van het inkomensafhankelijke deel van de door [eiser] betaalde huursommen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
h. dan wel De Key te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade, zijnde het inkomensafhankelijke deel van de door [eiser] betaalde huursommen op grond van artikel 6:213 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente;
met veroordeling van De Key in de kosten van de procedure.
3. Op hetgeen [eiser] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, zal – voor zover dat voor de beoordeling van belang is – hierna worden ingegaan.

Verweer

4. De Key voert verweer. Op hetgeen zij naar voren heeft gebracht, zal – voor zover dat voor de beoordeling van belang is – hierna worden ingegaan.

Beoordeling

Algemeen

5. De voorstellen van De Key aan [eiser] tot inkomensafhankelijke verhogingen van de huurprijs over de jaren 2013, 2014 en 2015 zijn niet op grond van artikel 7:253 BW aan de Huurcommissie en eventueel vervolgens op grond van artikel 7:262 BW aan de kantonrechter voorgelegd. Dat betekent dat partijen op grond van artikel 7:253 lid 3 BW geacht worden die inkomensafhankelijke verhogingen van de huurprijs over de jaren 2013, 2014 en 2015 te zijn overeengekomen.
6. Het voorstel van De Key aan [eiser] tot een inkomensafhankelijke verhoging van de huurprijs met ingang van 1 juli 2016 is wel door [eiser] aan de Huurcommissie voorgelegd. De voorzitter van de Huurcommissie heeft het bezwaar van [eiser] tegen dat voorstel kennelijk ongegrond bevonden en heeft het voorstel van De Key als redelijk aangemerkt. [eiser] beoogt blijkens zijn akte tot vermeerdering van eis (sub 3) van 11 juli 2017 daarover op grond van artikel 7:262 lid 1 BW een beslissing van de kantonrechter te vorderen. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] tegen de uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie verzet heeft ingesteld bij de Huurcommissie. Bovendien is de vordering van [eiser] buiten de in artikel 7:262 lid 1 BW genoemde termijn van acht weken na verzending van de uitspraak ingesteld. Om deze twee redenen kan [eiser] niet in zijn op artikel 7:262 lid 1 BW gebaseerde vordering worden ontvangen. Dat betekent dat partijen op grond van artikel 7:262 lid 1 BW ook geacht worden de inkomensafhankelijke verhoging van de huurprijs met ingang van 1 juli 2016 te zijn overeengekomen.
7. Gelet op hetgeen [eiser] heeft gesteld, is de vraag:
- of hetgeen De Key en [eiser] geacht worden te zijn overeengekomen ten aanzien van de inkomensafhankelijke verhogingen van de huurprijs over 2013 tot en met 2016, nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling;
- of hetgeen De Key en [eiser] geacht worden te zijn overeengekomen ten aanzien van de inkomensafhankelijke verhogingen van de huurprijs over 2013 tot en met 2016 vernietigbaar is op grond van dwaling;
- of De Key misbruik heeft gemaakt van een bevoegdheid;
- of De Key onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.
Beoordeling van nietigheid en/of vernietigbaarheid van rechtshandeling(en) in onderhavige procedure?
8. De rechtbank Den Haag heeft in een vonnis van 10 januari 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:171) overwogen (rechtsoverweging 4.40 en 4.41) dat het wettelijk systeem van artikel 7:253 BW en artikel 7:262 BW, op grond waarvan een voorstel tot verhoging van de huurprijs door de Huurcommissie en door de kantonrechter kan worden getoetst, er aan in de weg staat dat alsnog in een ander geding, zoals het onderhavige, wordt beoordeeld of een voorstel tot inkomensafhankelijke huurverhoging nietig of vernietigbaar is. De beoordeling van de vraag of een voorstel tot huurverhoging nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling of vernietigbaar is wegens dwaling behoort naar het oordeel van de kantonrechter echter niet tot de wettelijk vastgestelde taken van de (voorzitter van de) Huurcommissie. Daarom zullen de vorderingen van [eiser] die daarop gebaseerd zijn in het hierna volgende wel worden beoordeeld. Het andersluidende standpunt van De Key, dat zij ontleent aan genoemd vonnis van de rechtbank Den Haag, wordt niet gevolgd.
Nietige rechtshandeling vanwege strijd met een dwingende wetsbepaling?
9. Volgens [eiser] heeft de Inspecteur in strijd gehandeld met de Algemene Wet op de Rijksbelastingen en de Wbp door op verzoek van De Key inkomensverklaringen aan De Key te verstrekken. [eiser] beroept zich op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 februari 2016. Omdat De Key bij het doen van de huurverhogingsvoorstellen aan [eiser] gebruik heeft gemaakt van die inkomensverklaringen, zijn die huurverhogingsvoorstellen nietig omdat deze in strijd zijn met dwingende wetsbepalingen, aldus [eiser] .
10. Dat het handelen van de Inspecteur bij het verstrekken van inkomensverklaringen aan De Key in strijd was met de Algemene Wet op de Rijksbelastingen en/of de Wbp heeft, anders dan [eiser] veronderstelt, niet tot gevolg dat het op die inkomensverklaring gebaseerde voorstel tot huurverhoging en de daaruit voortvloeiende overeenkomst die partijen geacht worden te zijn aangegaan zélf moeten worden aangemerkt als rechtshandelingen die in strijd zijn met de wet en daarom nietig zijn. [eiser] gaat voorbij aan het onderscheid dat gemaakt moet worden tussen enerzijds de informatie (de inkomensverklaring) die door een derde (de Inspecteur) ten behoeve van het verrichten of het aangaan van een rechtshandeling aan De Key wordt verstrekt en anderzijds de rechtshandelingen zelf. De inkomensverklaring en het verstrekken daarvan door de Inspecteur veranderen immers niets aan de aard of de gevolgen van die rechtshandelingen tussen De Key en [eiser] en hebben daarom geen gevolg voor de rechtsgeldigheid van die rechtshandelingen. Dat de voorstellen tot inkomensafhankelijke huurverhoging door De Key op grond van artikel 7:252a BW vergezeld moeten gaan van een door de Inspecteur te verstrekken inkomensverklaring maakt dat niet anders. Het betoog van [eiser] wordt verworpen.
11. Na de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 februari 2016 is op 1 april 2016 een wijziging van artikel 7:252a BW van kracht geworden. Daarbij is de verplichting van de Inspecteur om een inkomensverklaring te verstrekken expliciet in de wet vastgelegd. Gelet op het voorgaande kan hier echter buiten beschouwing blijven of de Inspecteur desondanks ook ten aanzien van het verstrekken van een inkomensverklaring in verband met het voorstel van De Key tot verhoging van de huurprijs met ingang van 1 juli 2016 in strijd heeft gehandeld met de Algemene Wet op de Rijksbelastingen en/of de Wbp zoals [eiser] lijkt te betogen.
Vernietigbare rechtshandeling op grond van dwaling?
12. [eiser] stelt dat hij ten tijde van de inkomensafhankelijke huurverhogingsvoorstellen door mededelingen van De Key in de onjuiste veronderstelling is gebracht dat het verstrekken door de Inspecteur van de inkomensverklaringen wettelijk was toegestaan. Indien [eiser] toen had geweten dat dit niet het geval was, was hij niet akkoord gegaan met die voorstellen en zouden geen overeenkomsten tot huurverhoging tot stand zijn gekomen, aldus [eiser] .
12. Onbekendheid of onwetendheid van [eiser] ten aanzien van het ontbreken van een wettelijke legitimatie voor de Inspecteur om inkomensverklaringen te verstrekken, kan niet leiden tot een geslaagd beroep op dwaling. [eiser] stelt dat De Key hem daarover onjuiste inlichtingen heeft verstrekt door in de voorstellen tot verhoging van de huurprijs te verwijzen “naar de richtlijn van de regering die de huurverhoging mogelijk maakt” (repliek sub 2).
12. [eiser] wordt daarin niet gevolgd. In de voorstellen tot huurprijsverhoging (dagvaarding, productie 2) wordt door De Key aan [eiser] medegedeeld dat de huur wordt verhoogd met een bepaald percentage omdat zijn inkomen in een bepaalde bandbreedte lag en dat daarmee de richtlijn van de regering werd gevolgd die het mogelijk maakt de huur te verhogen. Een inlichting van De Key aan [eiser] dat het verstrekken van inkomensverklaringen door de Inspecteur wettelijk was toegestaan, valt daarin niet te lezen. Andere feiten of omstandigheden waaruit kan volgen dat De Key daarover een verkeerd beeld bij [eiser] heeft gewekt, zijn niet gesteld of gebleken.
12. [eiser] stelt verder dat niet alleen hijzelf, maar ook De Key van de onjuiste veronderstelling is uitgegaan dat de Inspecteur inkomensverklaringen aan haar mocht verstrekken. Volgens [eiser] is dan ook sprake van wederzijdse dwaling zoals bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub c BW en is de overeenkomst tot huurverhoging om die reden vernietigbaar.
12. De door [eiser] gestelde verkeerde voorstelling van zaken bij de totstandkoming van de overeenkomst tot huurverhoging heeft geen betrekking op de inhoud van de inkomensverklaring, maar op het feit dat die inkomensverklaring (in ieder geval over de jaren 2013, 2014 en 2015) achteraf bezien niet door de Inspecteur verstrekt had mogen worden. Er is dus geen sprake geweest van een verkeerde voorstelling van zaken met betrekking tot de hoogte van het inkomen van [eiser] , maar met betrekking tot de vraag of de Inspecteur daarover informatie aan De Key had mogen verstrekken. Die vraag staat echter los van hetgeen partijen vervolgens – gegeven de juistheid van de inhoud van de inkomensverklaring – geacht moeten worden te zijn overeengekomen met betrekking tot de verhoging van de huurprijs vanwege de hoogte van dat inkomen. De door [eiser] gestelde onjuiste voorstelling van zaken ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst bij hem en De Key over de vraag of de inkomensverklaring als onrechtmatig verstrekte informatie moet worden aangemerkt, raakt dus niet aan de inhoud van die overeenkomst en ook niet aan het feit dat die overeenkomst tot stand is gekomen. Er moet, zoals hiervoor al is overwogen, onderscheid gemaakt worden tussen de onrechtmatige informatieverstrekking door de Inspecteur en de rechtshandeling die tussen De Key en [eiser] op basis van die informatie is verricht, temeer omdat De Key op grond van de wet verplicht was die informatie bij de Inspecteur op te vragen en zij, evenmin als dat [eiser] deed, niet aan de rechtmatigheid van die informatieverstrekking door de Inspecteur hoefde te twijfelen. De onrechtmatige informatieverstrekking door de Inspecteur aan De Key levert geen wilsgebrek op tussen De Key en [eiser] die als partijen bij de rechtshandeling betrokken waren.
12. Het beroep van [eiser] op dwaling wordt verworpen.
Misbruik van bevoegdheid?
18. In artikel 7:252a BW is de wettelijke bevoegdheid vastgelegd van De Key om een voorstel te doen tot verhoging van de huurprijs omdat, kort gezegd, het inkomen te hoog is in relatie tot de geldende huurprijs. [eiser] betwijfelt of zo’n huurprijsverhoging het beoogde effect sorteert (het tegengaan van “scheef-wonen”). Dat neemt echter niet weg dat de wetgever heeft besloten om De Key de bevoegdheid te geven tot het doen van zo’n voorstel tot verhoging van de huur. Dat dat volgens [eiser] niet een effectief of zelfs onrechtvaardig besluit van de wetgever is, doet daar niet aan af. Zonder nadere toelichting – die heeft [eiser] niet gegeven – is er geen grond om te oordelen dat het enkele feit dat De Key gebruik maakt van haar wettelijke bevoegdheid om een voorstel tot verhoging van de huurprijs te doen, aangemerkt moet worden als misbruik van bevoegdheid.
18. De bezwaren van [eiser] tegen de huurprijsverhoging, althans tegen het voorstel daartoe van De Key, zijn blijkens zijn betoog met name gericht tegen het feit dat De Key in verband met dat voorstel aan de Inspecteur verzoekt om een inkomensverklaring en dat de Inspecteur vervolgens daadwerkelijk zo’n verklaring aan De Key verstrekt.
18. De vraag of de Inspecteur die inkomensverklaring wel of niet mag verstrekken, die aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 februari 2016 en die door [eiser] ontkennend wordt beantwoord voor zowel het toenmalige als het thans geldende artikel 7:252a BW, regardeert De Key niet. Te meer omdat De Key dat verzoek aan de Inspecteur doet omdat de wetgever haar daar in artikel 7:252a BW toe verplicht heeft. De Key maakt dan ook geen misbruik van een bevoegdheid door aan de Inspecteur te verzoeken om haar met het oog op het doen van een voorstel tot verhoging van de huurprijs op grond van artikel 7:252a BW een inkomensverklaring te verstrekken.
18. Verder stelt [eiser] dat de inkomensverklaringen waarover De Key beschikte persoonsgegevens bevatten in de zin van de Wbp. De Key heeft die persoonsgegevens verwerkt in de zin van artikel 1 Wbp door deze gegevens te raadplegen en aan individuele huurders, zoals [eiser] , te verstrekken. Voor het verwerken van de persoonsgegevens door De Key is op grond van artikel 8 Wbp een grondslag vereist. Zo’n grondslag ontbreekt. De Key mocht de bevoegdheid van artikel 7:252a BW om een inkomsensafhankelijk huurverhogingsvoorstel niet uitoefenen op een manier die in strijd is met de wet en zij heeft daarmee misbruik gemaakt van haar bevoegdheid, aldus [eiser] .
18. Ook indien De Key bij het uitoefenen van haar bevoegdheid om een inkomensafhankelijk huurverhogingsvoorstel aan [eiser] te doen, gebruik maakt van de inkomensverklaring op een wijze die in strijd is met de Wbp, heeft dat niet tot gevolg dat het uitoefenen van die bevoegdheid zélf als misbruik moet worden aangemerkt.

Onrechtmatig handelen?

23. [eiser] stelt dat De Key misbruik heeft gemaakt van bevoegdheid en daardoor onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
23. Dat betoog faalt reeds omdat – zoals hiervoor is overwogen – niet geoordeeld kan worden dat sprake is van misbruik van bevoegdheid door De Key.
23. Verder stelt [eiser] dat het verwerken van zijn persoonsgegevens door De Key in strijd is met de Wbp. Ook dat kwalificeert volgens hem als onrechtmatig handelen van De Key.
23. Voor zover juist is dat De Key in strijd heeft gehandeld met de Wbp is dat als onrechtmatig jegens [eiser] aan te merken. De in de Wbp gestelde regels en normen strekken tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer en privacy. Die regels en normen strekken echter niet tot bescherming tegen de schade die [eiser] stelt te hebben geleden, namelijk dat hij nu een inkomensafhankelijke huurprijsverhoging betaalt. Dat hij door schending van zijn persoonlijke levenssfeer en privacy schade heeft geleden, blijkt niet uit hetgeen hij heeft gesteld.
23. De vorderingen van [eiser] die gericht zijn op het verkrijgen van schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van De Key zijn niet toewijsbaar. Dat [eiser] desondanks belang heeft bij een afzonderlijke verklaring voor recht dat De Key onrechtmatig heeft gehandeld, is niet gesteld of gebleken.
Slotsom
28. De vorderingen van [eiser] zijn niet toewijsbaar. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen bespreking omdat het niet tot een andere beslissing leidt.
28. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van De Key tot op heden begroot worden op € 800,-- aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 50,-- aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.