ECLI:NL:RBAMS:2018:879

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
13/665391-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van zware mishandeling door met een glasscherf in iemands gezicht te steken en mishandeling door dezelfde persoon door de ruit van een deur te duwen

Op 14 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 oktober 2017, waarbij de verdachte en het slachtoffer, beiden bewoners van dezelfde woning, betrokken waren in een heftige ruzie. Tijdens deze ruzie heeft de verdachte het slachtoffer met een glasscherf in het gezicht gesneden, wat resulteerde in een hechtwond van zeven centimeter en een blijvend litteken. Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer mishandeld door hem te stompen, een vaas naar zijn gezicht te gooien en hem door een ruit van een deur te duwen, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel, waaronder afgebroken tanden.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, het slachtoffer en getuigen beoordeeld. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor de poging tot doodslag, maar vond dat de zware mishandeling en de mishandeling bewezen konden worden. De verdediging voerde aan dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de zware mishandeling en dat de verdachte zich had verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, wat een beroep op noodweer rechtvaardigde.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven, maar dat hij wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar verklaarde de zware mishandeling en de mishandeling bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond toen hij de vaas gooide, en sprak hem vrij van dat deel van de tenlastelegging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 16 dagen op, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en een taakstraf van 180 uur.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/665391-17
Datum uitspraak: 14 februari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , verblijvende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.E.P.M. Kersten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.M.E. Hoekstra, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 oktober 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes en/of een glasscherf, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht heeft gestoken en/of gesneden;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 28 oktober 2017 te Amsterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in het gezicht en/of een blijvend litteken) heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet met een mes of een glasscherf, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht te steken en/of te snijden;
2.
hij op of omstreeks 28 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] al dan niet met een mes, in elk geval een stevig voorwerp, in/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of een vaas, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft gegooid en/of die [slachtoffer] door een ruit van een deur heeft geduwd en/of met die [slachtoffer] heeft gevochten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een of meer afgebroken tanden), in elk geval pijn en/of letsel heeft bekomen.

2.Waardering van het bewijs

2.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder feit 1. primair ten laste gelegde vrijspraak gevorderd. De feiten zoals ten laste gelegd onder 1. subsidiair en 2. kunnen volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard. Zij komt hiertoe op grond van de verhoren van verdachte, de verhoren van verdachte [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), de verklaringen van getuige [getuige] (hierna: [getuige] en de letselverklaringen betreffende verdachte en [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de onder 1. primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 1. subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling niet bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van het in gezicht van [slachtoffer] stompen/slaan met een mes, ten laste gelegd onder 2. als mishandeling, voert zij ook aan dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Voor al het bovengenoemde bestaat volgens de raadsvrouw geen wettig en overtuigend bewijs.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
2.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het procesdossier uit van de volgende feiten en omstandigheden. In de avond van 28 oktober 2017 belandden verdachte en [slachtoffer] in een heftige ruzie in de woning waarin zij samen met anderen woonden. De rechtbank gaat ervan uit dat beiden elkaar in deze ruzie sloegen. Verdachte heeft in zijn verhoor op 29 oktober 2017 bekend dat hij [slachtoffer] sloeg. Het is zeer waarschijnlijk dat [slachtoffer] hierdoor meerdere tanden verloor, zoals blijkt uit de letselverklaring van [slachtoffer] . [getuige] verbleef ook in de woning en zag dat verdachte en [slachtoffer] elkaar duwden. Hierdoor viel [slachtoffer] door de glazen deur van de woonkamer. Op de foto’s in het procesdossier is te zien dat het glas van de deur gebroken is, en dat het glas over de vloer verspreid lag. Nadat [slachtoffer] viel, is hij opgestaan en liep hij naar de keuken. Toen [slachtoffer] terugkwam, had hij een lang mes in zijn hand vast. [getuige] zag hierop dat verdachte een stuk glas van de grond raapte dat uit de deur van de woonkamer was gevallen. Op het moment dat [slachtoffer] zich met het mes richting verdachte bewoog, sneed verdachte met dat stuk glas in het gezicht van [slachtoffer] . Hierna werd verdachte door [slachtoffer] in een hoek van de kamer gedreven en gooide verdachte een op tafel liggende vaas in de richting van [slachtoffer] . [slachtoffer] werd door de vaas in zijn gezicht geraakt. [slachtoffer] , die nog steeds het mes in zijn hand hield, stak hierop verdachte drie of vier keer richting de buikstreek van verdachte. Hierbij is de arm van verdachte geraakt, waarna deze ernstig bloedde.
Hoewel de eerste verklaring van [getuige] , afgelegd in de Engelse taal in het trappenhuis van de woning op 28 oktober 2017 om 23:50 uur, op een aantal punten afwijkt van zijn later afgelegde verklaringen, hecht de rechtbank waarde aan deze eerste verklaring. Ten eerste omdat deze verklaring vrijwel direct na het incident is afgelegd en ten tweede omdat deze overeenkomt met, en goed past bij, het letsel van [slachtoffer] . Zelfs nu [getuige] in een latere verklaring heeft gesteld dat zijn woorden ter plaatse verkeerd zijn vertaald, en hij dus op een en ander terugkomt, houdt de rechtbank hem aan zijn allereerste afgelegde verklaring. Ter plaatse heeft hij namelijk op detailniveau verklaard. Bijvoorbeeld over het op de grond liggende stuk glas afkomstig uit de kapotte deur. Ook heeft [getuige] in zijn eerste verklaring gezegd dat verdachte met het stuk glas [slachtoffer] in zijn gezicht heeft gesneden. Volgens de letselverklaring heeft [slachtoffer] hier een hechtwond van maar liefst zeven centimeter aan overgehouden. Het komt de rechtbank niet logisch voor dat de verklaring van [getuige] verkeerd zou zijn vertaald, nu deze verklaring op relevante details rijmt met het letsel van [slachtoffer] .
De door de raadsvrouw en verdachte aangedragen alternatieve verklaring voor het letsel van [slachtoffer] weerlegt de rechtbank. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een vaas naar [slachtoffer] heeft gegooid, dat deze hem in zijn gezicht heeft geraakt en dat [slachtoffer] hierdoor letsel heeft. De rechtbank acht het echter niet mogelijk dat [slachtoffer] door deze ene worp meerdere tanden aan beide zijden van zijn gebit heeft verloren én een hechtwond van zeven centimeter in zijn gezicht heeft opgelopen.
2.3.2
Vrijspraak van het onder 1. primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de raadsvrouw, vast dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Door iemand met een stuk glas in zijn gezicht te snijden, bestaat er immers geen aanmerkelijke kans dat die persoon daardoor zal komen te overlijden. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 1. primair ten laste gelegde.
2.3.3
Oordeel over het onder 1. subsidiair ten laste gelegde
Volgens de hem betreffende letselverklaring heeft [slachtoffer] een hechtwond in zijn gezicht van zeven centimeter lang. Direct onder de neus is de wond zo diep dat de wond doorliep tot in de mond, door het slijmvlies heen. Bovendien is de lip van [slachtoffer] helemaal gespleten geweest. [slachtoffer] houdt hier zeker een zichtbaar litteken aan over. De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] is te duiden als zwaar lichamelijk letsel, omdat er sprake is van een blijvend litteken in het gezicht. Volgens vaste jurisprudentie is dat te beschouwen als zwaar lichamelijk letsel. De vraag is of verdachte het opzet heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] te veroorzaken. De rechtbank vindt dat verdachte in voorwaardelijke vorm opzet hierop heeft gehad. Dit betekent dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou overhouden aan het handelen van verdachte. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht een zeer kwetsbaar deel van het lichaam vormt. De kans dat iemand zwaar lichamelijk letsel overhoudt is aanmerkelijk wanneer met een stuk glas in zijn gezicht wordt gesneden. Verdachte heeft deze kans bewust aanvaard door te handelen zoals hij heeft gedaan. Het onder 1. subsidiair ten laste gelegde kan daarom bewezen worden verklaard.
2.3.3
Partiële vrijspraak ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] met een mes in zijn gezicht heeft geslagen of gestompt. Verdachte wordt daarom van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
2.3.4
Oordeel over het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer] in zijn gezicht heeft gestompt en/of geslagen, een vaas tegen het gezicht van [slachtoffer] heeft gegooid, hem door een ruit van een deur heeft geduwd en met hem heeft gevochten. De rechtbank komt hiertoe op grond van de verklaringen van verdachte en [getuige] en de letselverklaring van [slachtoffer] .

3.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 28 oktober 2017 te Amsterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in het gezicht en/of een blijvend litteken) heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet met een glasscherf, in het gezicht te steken en/of te snijden;
ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 28 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en een vaastegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft gegooid en die [slachtoffer] door een ruit van een deur heeft geduwd en met die [slachtoffer] heeft gevochten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] lichamelijk letsel (een of meer afgebroken tanden), in elk geval pijn en/of letsel heeft bekomen.

4.De strafbaarheid van de feiten

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Volgens haar had verdachte op verschillende momenten de kamer, waarin de ruzie plaatsvond, kunnen verlaten. In plaats daarvan heeft hij ervoor gekozen zich te bewapenen met een stuk glas waarmee hij geweld heeft gebruikt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het door de deur duwen van [slachtoffer] , en het gooien van de vaas tegen het hoofd van [slachtoffer] omdat er sprake is van noodweer. Verdachte heeft [slachtoffer] volgens de raadsvrouw van zich af moeten duwen toen [slachtoffer] hem wurgde. Hij verdedigde zich dus tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Hierdoor is [slachtoffer] door de ruit van de deur gevallen. Toen [slachtoffer] , kort hierna, met een mes in zijn hand op verdachte afliep moestt hij zich wederom verdedigen tegen een dreigende aanranding. Daarom heeft hij een vaas naar het gezicht van [slachtoffer] gegooid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding tegen, in dit geval, verdachte, waartegen verdachte zich moest verdedigen. Deze verdediging moet dan vervolgens ook noodzakelijk en proportioneel zijn.
Naar de lezing van de rechtbank, zoals beschreven onder 2.3.1, is verdachte op de avond van 28 oktober 2017 tweemaal in een noodweersituatie terecht gekomen. De eerste noodweersituatie ontstond toen [slachtoffer] met een lang mes terugkwam uit de keuken en op verdachte afliep. Hierop heeft verdachte [slachtoffer] gesneden, nota bene in zijn gezicht, wat volgens de rechtbank een disproportionele reactie van verdachte is geweest. Om deze reden komt verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe ten aanzien van het door de ruit van de deur duwen van [slachtoffer] .
Hierna ontstond de tweede noodweersituatie, waarin verdachte klaarblijkelijk geen glasscherf meer in zijn hand had. [slachtoffer] liep met een mes in de hand op verdachte af en dreef hem in een hoek. Verdachte kon geen kant meer op en gooide toen een vaas naar het gezicht van [slachtoffer] , om zich zo te verdedigen tegen een aanval van [slachtoffer] met een mes. . De rechtbank vindt dat hiermee aan zowel de subsidiariteits- als aan de proportionaliteitseis is voldaan. Verdachte kan zich dus, voor wat betreft het gooien van een vaas tegen het gezicht van [slachtoffer] met recht beroepen op noodweer.
Het onder 1. subsidiair en het partieel onder 2. bewezen geachte is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde en bewezen geachte gooien van een vaas tegen het gezicht van [slachtoffer] , niet strafbaar
,omdat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte dient hiervan dan ook te worden vrijgesproken, nu dit geslaagde beroep op een rechtvaardigingsgrond de wederrechtelijkheid van de mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht wegneemt.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1. subsidiair en 2. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 381 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft zij de rechtbank verzocht aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren op te leggen, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank, indien deze tot een veroordeling komt, verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat verdachte reeds zestien dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank vindt het snijden in iemands gezicht met een stuk glas een zo ernstig feit dat een combinatie van een gevangenisstraf en werkstraf passend is. De rechtbank vindt het echter niet nodig dat verdachte hiervoor nog meer gevangenisstraf opgelegd krijgt dan de tijd dat hij al in voorarrest heeft gezeten. Daarom legt de rechtbank 16 dagen gevangenisstraf op (dit is gelijk aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis zat). De rechtbank vindt het van belang dat verdachte zijn dagelijks leven verder kan voortzetten zoals hij dat nu doet. Verdachte werkt 40 à 50 uur per week op Schiphol bij een [bedrijf] en zijn contract is per 5 februari 2018 met zes maanden verlengd. De rechtbank wil dit niet doorkruisen door verdachte terug naar de gevangenis te sturen.
Ook vindt de rechtbank een werkstraf van 180 uur passend. De rechtbank legt een lagere werkstraf op dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat [slachtoffer] zelf ook de confrontatie op zocht en er sprake is van medeschuld van [slachtoffer] . Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank ook geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Een voorwaardelijke straf heeft in zijn algemeenheid tot doel om herhaling te voorkomen en in dit geval is er naar het oordeel van de rechtbank weinig kans op herhaling. Verdachte heeft geen strafblad en het geweld vond plaats in een specifieke context die zich niet meer zal voordoen nu [slachtoffer] en verdachte niet meer samen in één huis wonen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1. primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde:
-
zware mishandeling
ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
-
mishandeling
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en P. Farahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2018.